Op 5 september 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. Eiseres, de eigenares van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente, waarin de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2023 was vastgesteld op € 237.000,- met als waardepeildatum 1 januari 2022. De heffingsambtenaar had het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde bij de rechtbank. De rechtbank besloot dat een zitting niet nodig was, omdat partijen daarmee instemden.
In de uitspraak werd de woning beschreven als een tussenwoning met een aanbouw, een vrijstaande schuur en een dakkapel, gelegen op een perceel van 165 m². De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De taxatiematrix vergeleek de woning met drie referentiewoningen in de buurt, die recentelijk waren verkocht. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de woningen en dat de waarde in het economisch verkeer correct was vastgesteld.
Eiseres had in beroep geen overtuigende argumenten aangedragen om de vastgestelde waarde te betwisten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekende dat de WOZ-waarde gehandhaafd bleef. Er was geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten of griffierecht. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.