ECLI:NL:RBMNE:2025:5434

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
C/16/587331 / JE RK 25-80
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen met perspectiefbesluit

In deze beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 28 augustus 2025, is de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)], verlengd tot 8 maart 2026. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, waarbij ook het perspectief van de kinderen aan de orde komt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen in pleeggezinnen verblijven en dat er zorgen zijn over de thuissituatie bij de ouders, die niet in staat zijn om de zorg voor de kinderen op zich te nemen. De ouders hebben samen het ouderlijk gezag, maar de moeder en vader zijn het niet eens met het perspectiefbesluit van de GI, dat stelt dat terugplaatsing bij de ouders niet mogelijk is. De rechtbank heeft de situatie van de ouders en de kinderen beoordeeld en geconcludeerd dat de verlenging van de machtiging noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De beschikking is openbaar uitgesproken door de kinderrechters in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/587331 / JE RK 25-80
Datum uitspraak: 28 augustus 2025
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd in Amsterdam [.] ,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2021 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1 (voornaam)] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2023 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2 (voornaam)] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[belanghebbende 1],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. S. Koҫak,
[belanghebbende 2],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- de beschikking van 3 maart 2025;
- de brief met bijlagen van de GI van 6 augustus 2025.
1.2.
Het verzoek is door de meervoudige kamer (drie rechters) besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 28 augustus 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met mr. D.V. Garib, waarnemend voor mr. S. Koҫak;
  • de vader;
- mevrouw [A] namens de GI.
2.
De feiten
2.1.
De vader en de moeder hebben samen het ouderlijk gezag over [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] .
2.2.
[minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] verblijven allebei in een pleeggezin. Zij wonen niet in hetzelfde pleeggezin.
2.3.
Op 29 oktober 2021 (dus voor zijn geboorte) is [minderjarige 1 (voornaam)] door de kinderrechter onder toezicht gesteld. [minderjarige 2 (voornaam)] is onder toezicht gesteld op 9 januari 2023, dus ook voor zijn geboorte. De ondertoezichtstelling van de kinderen is daarna steeds verlengd en loopt nu tot 8 maart 2026.
2.4.
Op 27 mei 2024 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een pleeggezin verleend. Deze machtiging is daarna steeds verlengd en loopt nu tot 8 september 2025.
2.5.
De kinderen hebben één keer in de zes weken omgang met de vader en één keer in de zes weken omgang met de moeder. De omgang vindt onder begeleiding plaats. Eén keer per drie weken hebben de kinderen een belmoment met één van de ouders.

3.Het verzoek

3.1.
De rechtbank moet nog beslissen op het resterende deel van het verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een pleeggezin te verlengen tot
8 maart 2026, en die beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De GI heeft ook verzocht om het perspectief van de kinderen tijdens de beoordeling van het verzoek aan bod te laten komen. De GI is van mening dat de kinderen niet teruggeplaatst kunnen worden bij (één van) de ouders.

4.De standpunten

4.1.
De moeder begrijpt dat de machtiging tot uithuisplaatsing moet worden verlengd. Zij voert geen verweer tegen dat verzoek. De moeder is het niet eens met het perspectiefbesluit van de GI. Ze wil dat de kinderen uiteindelijk bij haar teruggeplaatst worden.
4.2.
De vader vindt het verstandig als de machtiging tot uithuisplaatsing met een half jaar wordt verlengd. Hij is het niet eens met het perspectiefbesluit van de GI.

5.De beoordeling

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en het perspectiefbesluit
5.1.
De rechtbank zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] in een pleeggezin verlengen tot 8 maart 2026. Hierna legt de rechtbank uit waarom zij deze beslissing neemt.
5.2.
De GI is van mening dat de kinderen niet bij de ouders kunnen opgroeien. De GI heeft de ouders op 6 februari 2025 een brief gestuurd waarin zij dit zogenoemde perspectiefbesluit heeft toegelicht. In de periode daarna heeft de GI het besluit telefonisch en per e-mail aan de ouders bevestigd. De GI heeft de rechtbank gevraagd zich in het kader van de uithuisplaatsing uit te laten over dit besluit.
5.3.
Binnen de rechtspraak zijn er ontwikkelingen (geweest) met betrekking tot de toetsing van het perspectiefbesluit. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 1 september 2023 volgt dat er geen wettelijke grondslag is voor het perspectiefbesluit. [1] De wet verbindt geen rechtsgevolgen aan het perspectiefbesluit en voorziet niet in een specifieke rechtsgang om het perspectiefbesluit voor beoordeling aan de rechtbank voor te leggen. Wel zijn er verschillende procedures waarin het opgroeiperspectief van een kind een rol speelt. Dat is in deze zaak ook het geval. De wijze van uitvoering van de ondertoezichtstelling valt onder het bereik van de GI. Tijdens de uithuisplaatsing kan de GI tot het standpunt komen dat terugplaatsing bij de ouder(s) niet meer aan de orde is, en dat het opgroeiperspectief van de kinderen ergens anders ligt. De rechtbank kan in zo’n situatie worden verzocht over te gaan tot beëindiging van het gezag. In de praktijk komt het echter voor dat niet (meteen) om beëindiging van het gezag wordt verzocht, maar dat het perspectiefbesluit wel doorwerkt in de uithuisplaatsing. De hulpverlening is dan bijvoorbeeld niet meer gericht op een terugkeer van de kinderen naar de ouder(s). De kinderen, de ouder(s) en de pleegouders hebben belang bij inzicht in en duidelijkheid over het standpunt van de GI over het opgroeiperspectief van de kinderen. In dat opzicht vervult het perspectiefbesluit een belangrijke functie. De rechtbank zal zich er daarom over uitlaten.
5.4.
De kinderen zijn in 2024 met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst, omdat er grote zorgen waren over de thuissituatie bij de moeder. De moeder kon de kinderen niet bieden wat zij nodig hadden, namelijk rust, regelmaat en structuur. Er was veel onrust tussen de ouders en de kinderen waren daar getuige van. Bij beide kinderen is sprake van (onder meer) hechtingsproblematiek. In de pleeggezinnen gaat het naar omstandigheden goed met de kinderen. [minderjarige 1 (voornaam)] woont sinds mei 2025 in een perspectiefbiedend pleeggezin, nadat hij eerst in een netwerkpleeggezin (familie van de vader) had gewoond.
5.5.
Tijdens de machtiging tot uithuisplaatsing is geprobeerd met hulpverlening het nodige in de situatie van de ouders te veranderen. Dat is onvoldoende gelukt. In de brief van de GI van 6 februari 2025 waarin zij het perspectiefbesluit aan de ouders uitlegt, staat dat de GI heeft gekeken naar de drie niveaus van veiligheid. Dat zijn de stabiele basiszorg en bescherming, de continue veilige gehechtheidsrelaties en het stimuleren, ondersteunen en begrenzen. De GI ziet op alle drie de niveaus nog steeds veel zorgen. Tijdens de vorige zitting hadden de ouders nog verteld dat hun persoonlijke omstandigheden op korte termijn zo zouden verbeteren dat de kinderen bij hen zouden kunnen opgroeien. Maar in het afgelopen half jaar (na de beschikking van 3 maart 2025) zijn de zorgen zelfs toegenomen ten opzichte van de zorgen genoemd in de brief van 6 februari 2025. De moeder heeft sinds begin dit jaar geen eigen woning meer. Ze was begin 2025 ingetrokken bij een nieuwe partner, maar die relatie is snel daarna geëindigd. De moeder verblijft in een hotel en reageert op beschikbare huurwoningen. Verder zijn er nog steeds zorgen over de wisselende partnerrelaties van de moeder. Op dit moment is zij weer samen met de vader. De moeder blijkt ook zwanger te zijn van de vader. Het verleden wijst uit dat deze relatie niet stabiel is. Tussen de ouders hebben in de afgelopen jaren meerdere geweldsincidenten plaatsgevonden. In maart 2024 is een huisverbod voor de vader afgegeven vanwege huiselijk geweld. Ook recent was er een escalatie. Gebleken is dat de moeder bij de vader in de [instelling 1] (waar de vader woont) bleef slapen, terwijl dat niet is toegestaan. In de nacht van 4 juli 2025 heeft daar een geweldsincident tussen de ouders plaatsgevonden. De politie is daarbij betrokken geweest. De ouders zijn van plan samen wat op te bouwen. Via [instelling 2] willen zij relatietherapie gaan volgen. Het is niet bekend wanneer dit zal starten.
5.6.
Bij beide ouders is sprake van eigen problematiek. De vader is inmiddels (zonder hulpverlening) gestopt met blowen. Zijn traumabehandeling bij [instelling 2] is (nog) niet gestart. De moeder heeft heel veel moeite haar eigen leven op orde te brengen. De behandeling van de moeder is niet van de grond gekomen. Het is de bedoeling dat zij een persoonlijkheidsonderzoek en EMDR-therapie (in verband met trauma) gaat doen. Meerdere organisaties die dat aanbieden hebben aangegeven dat de moeder veel stress heeft en dat zij daardoor geen ruimte heeft om aan zichzelf te werken.
5.7.
Gelet op de voortdurende onrust en de zichtbare schadelijke patronen verwacht de rechtbank niet dat de situatie de komende periode (structureel) verbetert. De zwangerschap van de moeder brengt bovendien nieuwe zorgen mee. Dit betekent dat de rechtbank het voldoende duidelijk vindt dat de ouders niet de verzorging en opvoeding van de kinderen op zich kunnen (gaan) nemen. Hierdoor is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] noodzakelijk in het belang van hun verzorging en opvoeding. [2]
5.8.
Op grond van deze zelfde feiten en omstandigheden onderschrijft de rechtbank het perspectiefbesluit van de GI. De GI heeft de Raad voor de Kinderbescherming gevraagd onderzoek te doen naar de vraag of een gezagsbeëindiging van (één van) de ouders noodzakelijk is. De verwachting is dat dit onderzoek in oktober 2025 start. Hierover zal de komende periode meer duidelijkheid komen. Maar gelet op onder meer de hechtingsproblematiek van de kinderen, is het voor hen en de ouders belangrijk dat nu duidelijk is dat het perspectief in het pleeggezin ligt en niet bij (één van) de ouders. Op die manier ontstaat er hopelijk rust zodat de kinderen zich verder kunnen ontwikkelen en de ouders in samenwerking met de hulpverlening kunnen werken aan het accepteren van hun rol als ouder op afstand. De rechtbank benadrukt dat het hierbij belangrijk blijft dat de GI goed blijft kijken wat er mogelijk is in de omgang tussen de kinderen en de ouders.
5.9.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
5.10.
De rechtbank verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] in een voorziening voor pleegzorg tot 8 maart 2026;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is op 28 augustus 2025 gegeven en in het openbaar uitgesproken door
kinderrechters mr. R.M. Maliepaard (voorzitter), mr. G.L.M. Urbanus en mr. A.C. van Waning, in aanwezigheid van mr. M.J.W. Rietveld als griffier. De schriftelijke uitwerking van de beschikking is vastgesteld op 30 september 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Hoge Raad 1 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1148.
2.Artikel 1:265c lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 1:265b BW.