ECLI:NL:RBMNE:2025:5435

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
C/16/587462 / JE RK 25-101
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met een perspectiefbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 augustus 2025 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige 1]. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 9 maart 2026. De minderjarige verblijft sinds juni 2024 bij zijn grootouders moederszijde, na een geschiedenis van ondertoezichtstelling en eerdere uithuisplaatsingen. De ouders, de moeder en de vader, hebben beiden een rol in de procedure, waarbij de moeder geen bezwaar maakt tegen de verlenging, maar wel tegen het perspectiefbesluit van de GI. De vader vraagt om een kortere verlenging en wil toewerken naar een plaatsing bij hem, maar erkent dat er nog stappen gezet moeten worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders momenteel niet in staat zijn om de zorg voor [minderjarige 1] op zich te nemen, gezien de onveilige en instabiele situaties waarin zij zich bevinden. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd en het perspectiefbesluit van de GI onderschreven, waarbij de GI is gevraagd om verder onderzoek te doen naar de mogelijkheid van gezagsbeëindiging. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/587462 / JE RK 25-101
Datum uitspraak: 28 augustus 2025
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd in Amsterdam-Zuidoost,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2016 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. S. Koҫak,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. F. Pool.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- de beschikking van 6 maart 2025;
  • de brief met bijlagen van de GI van 6 augustus 2025;
  • de brief met bijlagen van de GI van 7 augustus 2025;
  • de brief met bijlagen van de GI van 13 augustus 2025.
1.2.
Het verzoek is door de meervoudige kamer (drie rechters) besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 28 augustus 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met advocaat mr. D.V. Garib, waarnemend voor mr. Koҫak;
  • de vader met advocaat mr. A.L. Witteveen, waarnemend voor mr. Pool;
- mevrouw [A] namens de GI.
Tijdens de zitting heeft de GI een tussentijds verslag van de Video Interactie Begeleiding (hierna: VIB) bij de omgang tussen [minderjarige 1] en de vader overgelegd.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder hebben samen het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] .
2.2.
[minderjarige 1] verblijft sinds juni 2024 bij de grootouders moederszijde (hierna: de grootouders mz.). Daar woont ook zijn halfbroer [minderjarige 2] .
2.3.
Op 5 april 2017 is [minderjarige 1] door de kinderrechter onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd en loopt nu tot 9 maart 2026.
2.4.
Op 14 oktober 2021 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een pleeggezin verleend. Bij beschikking van 22 september 2022 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] met onmiddellijke ingang beëindigd. De kinderrechter heeft bij beschikking van 4 maart 2024 een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een deeltijd pleeggezin voor één of meerdere weekenden per maand verleend, met ingang van 4 maart 2024 tot 4 september 2024. Bij beschikking van 20 augustus 2024 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing in een pleeggezin verleend tot 9 maart 2025. De machtiging is daarna verlengd en loopt nu tot 9 september 2025.
2.5.
De vader heeft één keer per maand vijf uur omgang met [minderjarige 1] , onder begeleiding van Vooruit met zorg. De moeder heeft twee keer per maand vijf uur omgang met [minderjarige 1] , één keer begeleid door Het Opstapje en één keer door de grootouders mz. Dat zal twee keer door Het Opstapje worden gedaan. Daarnaast haalt de moeder [minderjarige 1] elke dinsdag uit school en brengt zij hem naar de grootouders mz.

3.Het verzoek

3.1.
De rechtbank moet nog beslissen op het resterende deel van het verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een pleeggezin te verlengen tot
9 maart 2026, en die beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De GI heeft ook gevraagd het perspectief van [minderjarige 1] tijdens de beoordeling van het verzoek aan bod te laten komen. De GI is van mening dat [minderjarige 1] niet teruggeplaatst kan worden bij (één van) de ouders.

4.De standpunten

4.1.
De moeder heeft geen bezwaar tegen een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Ze ziet in dat de omstandigheden aan haar zijde nu niet toelaten dat [minderjarige 1] bij haar woont. [minderjarige 1] zit bij haar ouders op een goede plek. Ze is het niet eens met het perspectiefbesluit, omdat dit te voorbarig is genomen. De moeder hoopt dat [minderjarige 1] op den duur bij haar terugkomt.
4.2.
De vader vindt het niet in het belang van [minderjarige 1] als het verzoek van de GI wordt afgewezen en [minderjarige 1] teruggaat naar de moeder. Hij vraagt de machtiging tot uithuisplaatsing voor een kortere duur dan zes maanden te verlengen. De vader wil toewerken naar een plaatsing van [minderjarige 1] bij hem, maar ziet in dat er nog stappen gezet moeten worden. Hij heeft af en toe moeite met de planning. Dat is een punt van aandacht waar aan gewerkt moet blijven worden. De VIB loopt nog. Eén keer per maand contact is te weinig. Hij vindt dat het perspectiefbesluit te voorbarig is genomen.

5.De beoordeling

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en het perspectiefbesluit
5.1.
De rechtbank zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een pleeggezin verlengen tot 9 maart 2026 en legt hierna uit waarom.
5.2.
De GI is van mening dat [minderjarige 1] niet bij de ouders kan opgroeien. De GI heeft de ouders op 6 februari 2025 een brief gestuurd waarin zij dit zogenoemde perspectiefbesluit heeft toegelicht. In de periode daarna heeft de GI het besluit aan de ouders bevestigd. De GI heeft de rechtbank gevraagd zich in het kader van de uithuisplaatsing uit te laten over dit besluit.
5.3.
Binnen de rechtspraak zijn er ontwikkelingen (geweest) met betrekking tot de toetsing van het perspectiefbesluit. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 1 september 2023 volgt dat er geen wettelijke grondslag is voor het perspectiefbesluit. [1] De wet verbindt geen rechtsgevolgen aan het perspectiefbesluit en voorziet niet in een specifieke rechtsgang om het perspectiefbesluit voor beoordeling aan de rechtbank voor te leggen. Wel zijn er verschillende procedures waarin het opgroeiperspectief van een kind een rol speelt. Dat is in deze zaak ook het geval. De wijze van uitvoering van de ondertoezichtstelling valt onder het bereik van de GI. Tijdens de uithuisplaatsing kan de GI tot het standpunt komen dat terugplaatsing bij de ouder(s) niet meer aan de orde is, en dat het opgroeiperspectief van het kind ergens anders ligt. De rechtbank kan in zo’n situatie worden verzocht over te gaan tot beëindiging van het gezag. In de praktijk komt het echter voor dat niet (meteen) om beëindiging van het gezag wordt verzocht, maar dat het perspectiefbesluit wel doorwerkt in de uithuisplaatsing. De hulpverlening is dan bijvoorbeeld niet meer gericht op een terugkeer van het kind naar de ouder(s). Het kind, de ouder(s) en de pleegouders hebben belang bij inzicht in en duidelijkheid over het standpunt van de GI over het opgroeiperspectief van het kind. In dat opzicht vervult het perspectiefbesluit een belangrijke functie. De rechtbank zal zich er daarom over uitlaten.
5.4.
[minderjarige 1] heeft in zijn leven op verschillende plekken gewoond, te weten (met de moeder) in meerdere moeder-kindhuizen, in een gezinshuis, bij de oma vaderszijde en in een crisispleeggezin. Tussendoor is [minderjarige 1] meerdere keren weer terug bij de moeder geplaatst, maar de situatie werd steeds weer te onrustig en te zorgelijk. De moeder kon [minderjarige 1] niet bieden wat hij nodig had, namelijk rust, regelmaat en structuur. Er was sprake van huiselijk geweld tussen de moeder en haar (ex-)partners en conflicten met buren en familie. [minderjarige 1] was daar getuige van en is hierdoor beschadigd. Bij hem is sprake van hechtingsproblematiek en hij heeft een verzwaarde opvoedvraag. In het pleeggezin bij de grootouders mz. gaat het naar omstandigheden goed met [minderjarige 1] . Hij volgt sinds februari 2025 speltherapie en laat hierin groei zien. De komende periode wordt onderzocht of de grootouders mz. in de verzwaarde opvoedvraag van [minderjarige 1] kunnen voorzien. Vanuit Youké wordt Intensieve Ambulante Spoedhulp ingezet. Ook gaat de oma mz. zich verdiepen in traumasensitief opvoeden. Verder is het een zorg dat [minderjarige 1] in een loyaliteitsconflict zou kunnen komen doordat de familieverhoudingen soms gespannen zijn. Er zal dus worden gekeken of de plek bij de grootouders mz., ook voor de langere termijn, een passende plek is voor [minderjarige 1] . De GI gaat er hierbij vooralsnog van uit dat het perspectief bij de grootouders mz. ligt, tenzij uit de ingezette hulpverlening dingen naar voren komen waardoor dit echt niet in het belang van [minderjarige 1] is.
5.5.
Tijdens de machtiging tot uithuisplaatsing is geprobeerd met hulpverlening het nodige in de situatie van de ouders te verbeteren. Dat is onvoldoende gelukt. In de brief van de GI van 6 februari 2025 waarin zij het perspectiefbesluit aan de ouders uitlegt, staat dat de GI heeft gekeken naar de drie niveaus van veiligheid. Dat zijn de stabiele basiszorg en bescherming, de continue veilige gehechtheidsrelaties en het stimuleren, ondersteunen en begrenzen. De GI ziet op alle drie de niveaus nog steeds veel zorgen. In het afgelopen half jaar zijn de zorgen zelfs toegenomen. De moeder heeft sinds begin dit jaar geen eigen woning meer. Ze was begin 2025 ingetrokken bij een nieuwe partner, maar die relatie is snel daarna geëindigd. De moeder verblijft in een hotel en reageert op beschikbare huurwoningen. Verder zijn er nog steeds zorgen over de wisselende partnerrelaties van de moeder. Op dit moment is zij weer samen met de vader van twee van haar vijf kinderen. De moeder blijkt ook zwanger te zijn van deze man. Het verleden wijst uit dat deze relatie niet stabiel is. Er hebben tussen de moeder en haar huidige partner in de afgelopen jaren meerdere geweldsincidenten plaatsgevonden. In maart 2024 is een huisverbod voor hem afgegeven vanwege huiselijk geweld. Ook recent was er een escalatie, waarbij de politie betrokken is geweest. De situatie van de moeder is dus verre van stabiel. De moeder heeft heel veel moeite om haar eigen leven op orde te brengen. De behandeling van de moeder is niet van de grond gekomen. Het is de bedoeling dat zij een persoonlijkheidsonderzoek en EMDR-therapie (in verband met trauma) gaat doen. Meerdere organisaties die dat aanbieden hebben aangegeven dat de moeder veel stress heeft, en dat zij daardoor geen ruimte heeft om aan haarzelf te werken. Er is voortdurend onrust in haar situatie. De rechtbank verwacht niet dat dit de komende periode (structureel) verbetert. De zwangerschap van de moeder brengt bovendien nieuwe zorgen mee.
5.6.
De vader heeft nooit een opvoedersrol gehad. Tussen hem en [minderjarige 1] vindt er omgang plaats. Vanuit de Rading wordt VIB ingezet om het contact tussen hen te verbeteren. De vader laat bijvoorbeeld soms onvoorspelbaarheid zien en heeft moeite zich te houden aan afspraken (bijvoorbeeld niet komen opdagen voor de omgang). Ook vindt hij het lastig om zijn emoties te reguleren. Hulp daarvoor is tot nu toe niet van de grond gekomen omdat de vader deze hulp niet wil inzetten. De rechtbank verwacht niet dat de vader (op termijn) kan voorzien in de verzwaarde opvoedbehoefte van [minderjarige 1] .
5.7.
Al deze zorgen betekenen voor de rechtbank dat voldoende duidelijk is dat de ouders onmogelijk de verzorging en de opvoeding van [minderjarige 1] op zich kunnen (gaan) nemen. Hierdoor is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] noodzakelijk in het belang van zijn verzorging en opvoeding. [2]
5.8.
Op grond van deze zelfde feiten en omstandigheden onderschrijft de rechtbank het perspectiefbesluit van de GI. De GI heeft bij de Raad voor de Kinderbescherming een verzoek ingediend om onderzoek te doen naar de vraag of een gezagsbeëindiging van (één van) de ouders noodzakelijk is. De verwachting is dat dit onderzoek in oktober 2025 start. Hierover zal de komende periode meer duidelijkheid komen. Maar omdat [minderjarige 1] volgens de GI nu dringend behoefte heeft aan een antwoord op de vraag waar hij zal opgroeien, of dat bij (één van) zijn ouders zal zijn of ergens anders, is het voor hem belangrijk dat nu duidelijk is dat zijn perspectief niet bij (een van beide) ouders zal liggen. Op die manier ontstaat er hopelijk rust zodat [minderjarige 1] zich verder kan ontwikkelen en de ouders in samenwerking met de hulpverlening kunnen werken aan het accepteren van hun rol als ouder op afstand. De rechtbank benadrukt dat het hierbij belangrijk blijft dat de GI goed blijft kijken wat er mogelijk is in de omgang tussen [minderjarige 1] en de ouders. Met dit perspectief ziet de rechtbank geen reden om zoals de vader heeft verzocht over te gaan tot een verlenging van een kortere duur dan zes maanden.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.9.
De rechtbank verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een pleeggezin tot 9 maart 2026;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door kinderrechters mr. R.M. Maliepaard (voorzitter), mr. G.L.M. Urbanus en mr. A.C. van Waning, en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2025, in aanwezigheid van mr. M.J.W. Rietveld als griffier. De schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 30 september 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Hoge Raad 1 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1148.
2.Artikel 1:265c lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 1:265b BW.