In deze zaak heeft eiseres, een B.V. uit [plaats 1], beroep ingesteld tegen de WOZ-waarde van een niet-woning gelegen aan de [adres 1] in [plaats 2]. De heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] had in een beschikking van 31 januari 2024 de waarde vastgesteld op € 903.000,- per 1 januari 2023. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond in een uitspraak op bezwaar van 10 december 2024. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij de heffingsambtenaar een verweerschrift indiende met een berekening van de WOZ-waarde.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 8 september 2025, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank wees erop dat de beroepsgronden van eiseres onvoldoende onderbouwd waren en dat de heffingsambtenaar de waarde had berekend met behulp van de huurwaardekapitalisatiemethode, waarbij referentieobjecten in de buurt waren gebruikt. Eiseres had geen overtuigende argumenten aangedragen om de vastgestelde waarde te betwisten.
Daarnaast heeft eiseres verzocht om schadevergoeding wegens een te lange procedure, maar de rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn niet was overschreden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om immateriële schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. M.W.A. Schimmel en is openbaar uitgesproken op 20 oktober 2025.