ECLI:NL:RBMNE:2025:5475

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
20 oktober 2025
Zaaknummer
11878918
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen wegens schending van post-contractuele verplichtingen en onrechtmatig handelen na beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 22 oktober 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Canect Europe B.V. en twee voormalige werknemers, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. Canect vorderde onder andere een verbod op het benaderen van klanten en relaties, alsook een verbod op het doen van negatieve uitlatingen over het bedrijf. De eiseres stelde dat de gedaagden haar in diskrediet hadden gebracht en haar bedrijfsdebiet hadden aangetast na hun uitdiensttreding. De kantonrechter oordeelde dat de vorderingen van Canect niet konden worden toegewezen. Dit kwam voort uit het feit dat de gedaagden na hun uitdiensttreding een nieuwe samenwerkingsovereenkomst met Canect hadden gesloten, waardoor de eerder geldende concurrentie- en relatiebedingen hun geldigheid hadden verloren. De kantonrechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de gedaagden onrechtmatig hadden gehandeld of dat zij het bedrijfsdebiet van Canect substantieel hadden aangetast. De vorderingen werden afgewezen en Canect werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11878918 \ UV EXPL 25-227 (JH/1050)
Vonnis in kort geding van 22 oktober 2025
in de zaak van
CANECT EUROPE B.V.,
gevestigd in Veenendaal ,
eisende partij,
hierna te noemen: Canect ,
gemachtigde: mr. R.H. Steensma,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
gedaagde partijen,
gemachtigde: mr. J. Nederlof.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de dagvaarding en de conclusie van antwoord, tevens houdende een voorwaardelijke eis in reconventie.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2025. Namens Canect was aanwezig de heer [A] ( [functie 1] [....] ), bijgestaan door de gemachtigde. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] waren aanwezig, eveneens bijgestaan door de gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht aan de hand van een pleitnota. Canect heeft haar vordering vermeerderd. Partijen hebben geantwoord op de door de kantonrechter gestelde vragen en zij hebben op elkaar kunnen reageren. De griffier heeft hiervan aantekeningen gemaakt.
1.3.
Vervolgens is uitspraak bepaald.

2.De kern van de zaak

Gedaagden zijn in dienst geweest bij eiseres. Eiseres stelt dat gedaagden haar na hun uitdiensttreding in diskrediet hebben gebracht en haar bedrijfsdebiet stelselmatig hebben afgebroken. Eiseres heeft daarom diverse vorderingen ingesteld wegens schending van post-contractuele verplichtingen en onrechtmatig handelen. De kantonrechter wijst die vorderingen af. Partijen hebben na het einde van de arbeidsovereenkomsten een nieuwe samenwerkingsovereenkomst gesloten. Hierdoor hebben het concurrentiebeding en het relatiebeding uit de arbeidsovereenkomst van gedaagde sub 2 hun geldigheid verloren. Dat gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld door stelselmatig en substantieel het bedrijfsdebiet van eiseres aan te tasten, is niet gebleken.

3.De achtergrond van de zaak

3.1.
Canect is een groothandel in lijm en aanverwante producten.
[gedaagde sub 1] is op 4 september 2017 bij Canect in dienst getreden als [functie 1] . De arbeidsovereenkomst tussen Canect en [gedaagde sub 1] is niet schriftelijk aangegaan.
[gedaagde sub 2] is op 1 september 2023 bij Canect in dienst getreden als [functie 2] . In de schriftelijk arbeidsovereenkomst van [gedaagde sub 2] is een concurrentiebeding en een relatiebeding opgenomen. Die bedingen hebben een duur van twaalf maanden.
3.2.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn op 31 oktober 2024 uit dienst getreden van Canect . Direct aansluitend hebben zij, via hun onderneming [onderneming] B.V., met Canect een NDA Werkovereenkomst (hierna: NDA) gesloten. Hoewel in deze procedure twee versies van de NDA zijn overgelegd, is niet in geschil dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op basis van deze overeenkomst hun werkzaamheden voor Canect zouden voortzetten, dat het achtergebleven personeel van Canect de Nederlandse markt verder zou uitbouwen en dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dit in de gaten zouden houden en deze werkzaamheden zo nodig zouden ondersteunen. Daarbij is als nieuwe activiteit voor [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] opgenomen dat zij bedrijven buiten Nederland gaan benaderen voor Canect en onder de naam van Canect . De NDA bevat een geheimhoudingsbeding.
3.3.
Canect heeft de NDA op 12 juni 2025 met onmiddellijke ingang beëindigd.
3.4.
Op 18 augustus 2025 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een brief gestuurd aan verschillende klanten en relaties, onder meer van Canect . In deze brief staat dat zij zich met hun onderneming [handelsnaam] B.V. (dat is de nieuwe handelsnaam van [onderneming] B.V.) vanaf 1 september 2025 gaan richten op de levering van hoogwaardige lijmproducten, service- en advies. Canect stelt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] daarnaast klanten van Canect telefonisch hebben benaderd met de mededeling dat Canect faillissement gaat aanvragen en dat zij ( [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ) de bedrijfsactiviteiten van Canect overnemen. Volgens Canect handelen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hiermee niet alleen in strijd met hun contractuele verplichtingen, maar ook onrechtmatig, door haar in diskrediet te brengen en haar bedrijfsdebiet stelselmatig af te breken.
3.5.
In deze procedure vordert Canect daarom, na vermeerdering van eis op de zitting:
gedaagden te verbieden om klanten en relaties van Canect te benaderen of te bedienen op het gebied van lijm en aanverwante producten, met een dwangsom;
gedaagden te verbieden om negatieve, onjuiste of misleidende uitlatingen te doen over Canect of haar bedrijfsvoering, met een dwangsom;
[gedaagde sub 2] te verbieden om verdere werkzaamheden ten behoeve van [handelsnaam] te verrichten, op straffe van een dwangsom;
[gedaagde sub 2] te veroordelen tot betaling van een voorschot van € 10.000 wegens overtreding van het relatie- en concurrentiebeding;
gedaagden te veroordelen tot afgifte van kopieën van alle communicatie met klanten van Canect sinds hun vertrek, met een dwangsom;
gedaagden te bevelen om de door [handelsnaam] aangeschreven klanten van Canect te berichten dat het hen zonder toestemming van Canect niet is toegestaan om de in de brief aangeboden diensten te verlenen, op straffe van een dwangsom.
3.6.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer tegen de vorderingen. Voor het geval er wordt geoordeeld dat het concurrentiebeding en het relatiebeding rechtsgeldig zijn en hun werking niet hebben verloren, vordert [gedaagde sub 2] in reconventie schorsing van die bedingen.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De kantonrechter moet daarom eerst beoordelen of Canect bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de kantonrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.2.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de gevraagde voorzieningen.
4.3.
Canect heeft haar vorderingen op [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gebaseerd op schending van post-contractuele verplichtingen en/of onrechtmatig handelen. Deze grondslagen kunnen niet tot toewijzing van de vorderingen leiden. De kantonrechter zal dat hierna toelichten.
Post-contractuele verplichtingen
4.4.
Het staat tussen partijen vast dat [gedaagde sub 1] niet op grond van een arbeidsovereenkomst gebonden is aan een concurrentie- en/of relatiebeding.
In de arbeidsovereenkomst die is gesloten tussen Canect en [gedaagde sub 2] staan wel beperkende bedingen. Voor zover deze arbeidsovereenkomst onbevoegd door [gedaagde sub 1] namens Canect zou zijn aangegaan, heeft dat geen gevolgen voor de rechtsgeldigheid van de bedingen. Canect heeft op de zitting namelijk de door [gedaagde sub 1] getekende arbeidsovereenkomst met [gedaagde sub 2] bekrachtigd.
4.5.
Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter hebben het concurrentiebeding en het relatiebeding in de arbeidsovereenkomst van [gedaagde sub 2] hun geldigheid verloren. [gedaagde sub 2] heeft op de zitting verklaard dat [gedaagde sub 1] en hij hun arbeidsovereenkomsten hebben opgezegd in overleg met de directeur van Canect om via hun onderneming op opdrachtbasis voor Canect te gaan werken. Canect heeft dit niet betwist. In de praktijk is hier ook gevolg aan gegeven. Direct aansluitend aan de arbeidsovereenkomst heeft Canect met de vennootschap van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] een NDA gesloten. Dit opvolgend contract was weliswaar geen arbeidsovereenkomst, maar wel een voortzetting van de werkrelatie tussen Canect en [gedaagde sub 2] . [gedaagde sub 2] verrichtte tijdens de NDA (via zijn vennootschap) deels dezelfde werkzaamheden als tijdens de arbeidsovereenkomst en kreeg deels andere (meer commerciële) taken met meer verantwoordelijkheden en meer kennis van bedrijfsgevoelige informatie. Deze gewijzigde omstandigheden maken naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter dat het concurrentie- en relatiebeding opnieuw hadden moeten worden bekeken, net als bij een wijziging van de arbeidsovereenkomst het geval zou zijn geweest. Indien Canect [gedaagde sub 2] ook in de nieuwe situatie had willen houden aan de beperkende bedingen uit de arbeidsovereenkomst, had het op haar weg gelegen om dat in de NDA op te nemen. Canect heeft dat nagelaten. In de NDA heeft Canect alleen een geheimhoudingsbeding opgenomen. Er staat niets vermeld over het van kracht blijven van de eerder overeengekomen bedingen, er wordt zelfs niet naar verwezen. [gedaagde sub 2] mocht er onder deze omstandigheden redelijkerwijs van uitgaan dat deze bedingen waren vervallen en dat Canect zich hier niet meer op zou beroepen. Dit heeft tot gevolg dat de bedingen hun geldigheid hebben verloren.
4.6.
[gedaagde sub 2] heeft nog een beroep gedaan op het ontbreken van een geografische beperking in het concurrentiebeding. Uit de tekst van het concurrentiebeding volgt dat het [gedaagde sub 2] wereldwijd verboden is om werkzaamheden te verrichten voor een onderneming die soortgelijke activiteiten ontwikkelt, verkoopt of verhandelt als Canect . De kantonrechter is met [gedaagde sub 2] van oordeel dat dit beding zonder geografische beperking te ruim is geformuleerd. Dat heeft in dit geval geen gevolgen omdat hiervoor al is geoordeeld dat het beding zijn geldigheid verloren heeft. Op basis van het Wetsvoorstel Modernisering Concurrentiebeding zou het beding nietig zijn.
4.7.
Maar ook als de beperkende bedingen hun geldigheid zouden hebben behouden, bieden deze bedingen geen grondslag voor toewijzing van de vorderingen van Canect . Uit het door Canect gestelde en de door haar overgelegde stukken kan namelijk niet worden afgeleid dat [gedaagde sub 2] de bedingen op enig moment heeft overtreden. Het versturen van een algemeen opgesteld (reclame)bericht is hiervoor onvoldoende. Dat [gedaagde sub 2] klanten van Canect telefonisch heeft benaderd is door Canect bovendien op geen enkele manier onderbouwd.
Onrechtmatig handelen
4.8.
Canect heeft haar vorderingen ook gebaseerd op onrechtmatige daad. Uitgangspunt is dat het een voormalig werknemer, die in zijn handelen niet beperkt wordt door een relatie- of concurrentiebeding, in beginsel vrij staat om zijn voormalige werkgever te beconcurreren, ook wanneer laatstgenoemde daarvan nadeel ondervindt. Bijkomende omstandigheden kunnen ertoe leiden dat handelingen van de voormalig werknemer als onrechtmatige concurrentie moeten worden aangemerkt. Van onrechtmatige concurrentie is alleen sprake als de voormalig werknemer het duurzaam bedrijfsdebiet van zijn voormalig werkgever stelselmatig en substantieel afbreekt en daarbij gebruikmaakt van kennis en gegevens die hij bij diezelfde werkgever vertrouwelijk heeft verkregen.
4.9.
Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter heeft Canect onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld om onrechtmatige concurrentie door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aan te nemen. Canect heeft slechts verwezen naar het algemeen opgestelde (reclame)bericht dat door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op 18 augustus 2025 is verstuurd aan klanten en relaties. Dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] door verzending van dit bericht het bedrijfsdebiet van Canect structureel en stelselmatig hebben afgebroken blijkt nergens uit. Zo heeft Canect bijvoorbeeld niet aangevoerd dat zij door dit bericht klanten is verloren.
De stelling van Canect dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] klanten ook telefonisch hebben benaderd en haar in diskrediet hebben gebracht, is niet onderbouwd. Canect had dit kunnen doen door verklaringen over te leggen van klanten die door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] telefonisch zouden zijn benaderd, maar heeft dit nagelaten Ook die stelling kan dus niet tot de conclusie leiden dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zich schuldig maken of hebben gemaakt aan onrechtmatige concurrentie van Canect .
Conclusie en proceskosten
4.10.
De vorderingen van Canect worden afgewezen. De voorwaarde waaronder [gedaagde sub 2] de reconventionele vordering heeft ingesteld is niet in vervulling gegaan. Op die vordering hoeft daarom niet te worden beslist.
4.11.
Canect is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
949,00
4.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van Canect af;
5.2.
bepaalt dat op de reconventionele vordering van [gedaagde sub 2] niet hoeft te worden beslist;
5.3.
veroordeelt Canect in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Canect niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.4.
veroordeelt Canect tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. van Steenbeek en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2025.