ECLI:NL:RBMNE:2025:5539

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
UTR 24/6908, UTR 24/7006, UTR 24/7316 en UTR 24/7335
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor tijdelijke opvang van alleenstaande minderjarige vreemdelingen in Leusden

Deze zaak betreft de omgevingsvergunning voor het tijdelijk gebruik van een kantoorpand in Leusden als opvanglocatie voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning terecht heeft verleend. De vergunning is verleend ondanks dat het gebruik in strijd is met de bestemmingsplannen, omdat er geen richtafstanden voor geluid gelden en het college heeft kunnen afwijken van het transformatiebeleid op basis van bijzondere omstandigheden. Het beroep van de eisers is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning is ingediend vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waardoor de oude wetgeving van toepassing blijft. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers beoordeeld en geconcludeerd dat de omgevingsvergunning geen onevenredige nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het COA zich inspant om overlast te beperken en dat er een meldpunt is voor omwonenden. De uitspraak is gedaan op 24 oktober 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 24/6908, UTR 24/7006, UTR 24/7316 en UTR 24/7335

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2025 in de zaak tussen

1. [eiser sub 1]en
[eiseres sub 1],
(gemachtigde mr. M.M. Breukers),
2. [eiser sub 2],
(gemachtigde mr. M.M. Breukers),
3. [eiser sub 3.1]en
[eiser sub 3.2],
(gemachtigde: mr. M.L. Santokhi),
4. [eiser sub 4],
(gemachtigde mr. M.L. Santokhi),
allen uit [woonplaats] , hierna eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leusden (het college), verweerder
(gemachtigden: mr. P.C.T. Blijveld en mr. M.J. Tunnissen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (het COA), vergunninghouder
(gemachtigde: mr. A. Tardjopawiro).

Inleiding

1. Deze zaak gaat over de omgevingsvergunning voor de tijdelijke opvang van alleenstaande minderjarige vreemdelingen in een kantoorpand aan de [adres] in Leusden.
1.1.
Op 22 december 2023 heeft het COA een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de opvang voor een periode van maximaal tien jaar. Het college heeft de tijdelijke omgevingsvergunning met het besluit van 7 februari 2024 verleend.
1.2.
Vervolgens heeft het college de omgevingsvergunning op 13 februari 2024 ingetrokken, maar dat besluit op 26 maart 2024 weer herroepen. De omgevingsvergunning van 7 februari 2024 is daarmee weer komen te herleven.
1.3.
Met de beslissing van 2 oktober 2024 op de bezwaren (het bestreden besluit) is het college met aanvullende motivering bij de verlening van de omgevingsvergunning gebleven.
1.4.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Naar aanleiding van de beroepen heeft het college bij besluit van 18 maart 2025, aanvullend op het bestreden besluit, een extra voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden. Het voorschrift regelt dat het COA zich strikt aan het voor de opvanglocatie door het COA en de gemeente Leusden vastgestelde veiligheidsplan van juli 2024 moet houden. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben de beroepen van rechtswege mede betrekking op deze wijziging van het bestreden besluit.
1.6.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 20 juni 2025. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigden van eisers, de gemachtigden van het college en de gemachtigde van het COA, vergezeld door [A] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
2.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het college de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen en dat het beroep van eisers ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat de zaak over
3. De zaak gaat over het in strijd met de planologische regels huisvesten van alleenstaande minderjarige vreemdelingen in een kantoorpand aan de [adres] (het perceel) voor een periode van maximaal tien jaar.
3.1.
Op het perceel rust op grond van de ‘Beheersverordening Leusden en Achterveld actualisering bestemmingsplannen’, waar het ‘Bestemmingsplan ’t Ruige Veld Uitwerking 1995’ deel van uitmaakt, de bestemming ‘Bedrijfsdoeleinden’. Naast kantoren zijn hier bedrijven toegestaan die zijn aangeduid als categorie 1 of 2 in de Staat van Bedrijfsactiviteiten die als bijlage bij de planregels is opgenomen. Tussen partijen is niet in geschil dat het huisvesten van alleenstaande minderjarige vreemdelingen hiermee in strijd is.
3.2.
Het college heeft de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4, onderdeel 11, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht. Het COA heeft het kantoorpand inmiddels overeenkomstig de omgevingsvergunning in gebruik genomen.
3.3.
Diverse omwonenden hebben tegen de omgevingsvergunning bezwaar gemaakt. Zij vrezen voor (geluids)overlast en de aantasting van hun woongenot. Het college heeft de bezwaren ongegrond verklaard en de omgevingsvergunning in stand gelaten. Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Overgangsrecht en toetsingskader
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. De aanvraag om omgevingsvergunning in deze zaak is ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
4.1.
Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [1]
De beoordeling van de beroepsgronden
Ingetrokken beroepsgrond
5. Op de zitting heeft eiser 2 haar beroepsgrond over de richtafstand met betrekking tot geur(overlast) ingetrokken. De rechtbank zal deze beroepsgrond daarom niet bespreken.
Richtafstand (goede ruimtelijke ordening en geluid)
6. Eisers voeren (samengevat) aan dat er niet wordt voldaan aan de richtafstand voor geluid van 30 meter, die geldt voor een rustige woonwijk als bedoeld in de handreiking Bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Eisers vinden dat hun woonomgeving is aan te merken is als een rustige woonwijk. Om die reden is onvoldoende gemotiveerd dat met de komst van de opvanglocatie nog steeds sprake is van een goed woon- en leefklimaat en een goede ruimtelijke ordening. Verder wijzen eisers op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 2 december 2020 [2] dat (stem)geluid van spelende kinderen ook meespeelt en het college ten onrechte geen akoestisch onderzoek heeft uitgevoerd. Tijdens de zitting hebben eisers toegelicht dat het geluid dat zij ervaren afkomstig is van de bewoners als zij aanwezig zijn op het terrein dat is gelegen voor het gebouw. Bewoners voetballen en basketballen daar geregeld. Ook in de avonduren ervaren eisers geluidoverlast bij het komen en gaan van de bewoners of doordat zij op straat hangen. Eisers vinden daarom dat het vergunde gebruik wezenlijk afwijkt van het planologisch toegestane gebruik. Bij een gebruik volgens de bestemming ‘Bedrijfsdoeleinden’ zou het geluid immers beperkt zijn tot kantooruren gedurende werkdagen en zullen er in het geheel geen spelende kinderen aanwezig zijn. Tijdens de zitting hebben eisers bevestigd dat er geen geluid wordt ondervonden van de gebouwgebonden installaties.
6.1.
Het college heeft toegelicht dat een opvanglocatie zoals aangevraagd niet als functie is opgenomen in de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering – editie 2009 (de VNG-handreiking). Het college heeft daarom voor de beoordeling of zo’n opvanglocatie passend is, aansluiting gezocht bij een functie die hiermee meest vergelijkbaar is. Het college is primair van mening dat een opvanglocatie zich het best laat vergelijken met een normale woonfunctie, waarvoor in de VNG-handreiking geen richtafstanden gelden. Een woonfunctie is dus aanvaardbaar ook in het geval er geen afstand aanwezig is tot de dichtstbijzijnde woning. Subsidiair heeft het college uiteengezet dat een opvanglocatie het best vergelijkbaar is met een logiesfunctie. Het college heeft hierbij ook gekeken naar de kwalificatie van een logiesfunctie in het Bouwbesluit 2012. Volgens de VNG-handreiking is de richtafstand voor een logiesfunctie tien meter in een rustige woonwijk en geldt er geen richtafstand in gemengd gebied. Nu de woningen van betrokkenen zijn gelegen in de nabijheid van hoofdinfrastructuur (50 km-zone wegen), bij diverse bedrijfspanden (in gebruik door bedrijven) en [adres] ook nog een bedrijfsfunctie heeft, is het college van mening dat er sprake is van een gemengd gebied en gaat het uit van een richtafstand van nul meter. In dat verband wijst het college erop dat er weliswaar in het verleden een omgevingsvergunning is verleend om appartementen te realiseren in enkele bedrijfspanden, maar dat de bestemmingen in het gebied nog niet zijn omgezet naar een woonfunctie.
6.2.
Het college heeft op de zitting nader toegelicht dat eventuele overlast door geluid van bewoners op het terrein voor het gebouw en op straat verder wordt ingekaderd door het veiligheidsplan dat het COA en de gemeente in juli 2024 gezamenlijk hebben vastgesteld. Voor zover dat bestuursrechtelijk nog niet voldoende afdwingbaar was, heeft het college de naleving van het veiligheidsplan geborgd door met het besluit van 18 maart 2025 een extra voorschrift aan de omgevingsvergunning te verbinden. In het veiligheidsplan zijn beperkende maatregelen opgenomen voor het stemgeluid op het voorterrein, zoals de eis dat na 22.00 uur geen gebruik meer mag worden gemaakt van de toestellen op het voorterrein en dat bewoners voor die tijd binnen moeten zijn. Daarnaast heeft het college opgemerkt dat uit de praktijk blijkt dat de ervaren geluidsoverlast beperkt is en dat in gemengd gebied een bepaalde mate van geluid moet worden geaccepteerd. Dat geldt volgens het college ook in het geval het gebied als een rustige woonwijk zou moeten worden aangemerkt.
6.3.
De rechtbank oordeelt dat het college bij de beoordeling van de vraag of eventuele geluidsoverlast een onaanvaardbare inbreuk maakt op het woon-en leefklimaat in redelijkheid heeft kunnen aansluiten bij de afstanden uit de VNG-handreiking die gelden voor een logiesfunctie. Ook bij een logiesfunctie gaat het namelijk om het bieden van tijdelijk onderdak aan personen. De rechtbank vindt hiervoor ook bevestiging in de VNG-handreiking ‘Proces tot realisatie opvanglocatie asielzoekers’. [3] Dit betekent dat het college niet wordt gevolgd in zijn primair ingenomen standpunt dat de opvanglocatie kan worden gekwalificeerd als een woonfunctie. Eisers hebben naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd waarom het college niet heeft kunnen aansluiten bij een logiesfunctie en bijvoorbeeld uit zou moeten worden gegaan van een functie vergelijkbaar met een school. Een school geeft op vaste tijden op de dag aanzienlijke pieken in verkeersbewegingen en geluid en laat zich in dat opzicht niet vergelijken met de opvanglocatie. De bewoners van de opvanglocatie zijn minderjarig en berijden dus zelf geen auto. Ook zij gaan echter overdag naar school of hebben andere bezigheden buiten de opvanglocatie, maar dat zal meer in een gelijkmatige spreiding over de dag leiden tot verkeersbewegingen. Deze bewegingen vinden bovendien lopend (naar een opstapplaats voor het openbaar vervoer) of met de fiets plaats. Uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt dat op basis van een rekentool is vastgesteld dat er slechts circa 18 verkeersbewegingen met een auto per dag zullen plaatsvinden.
6.4.
De rechtbank overweegt verder dat in de VNG-handreiking voor de richtafstanden onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende omgevingstypen, namelijk ‘rustige woonwijk’ en ‘gemengd gebied’. Een ‘gemengd gebied’ is een gebied met een matige tot sterke functiemenging; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Voor het omgevingstype gemengd gebied gelden kortere richtafstanden dan voor het omgevingstype rustige woonwijk.
6.5.
Volgens de VNG-handreiking wordt onder het omgevingstype ‘rustige woonwijk’ verstaan een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen er volgens de VNG-handreiking bij een dergelijk omgevingstype vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor en langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer.
6.6.
Omdat in het gebied verschillende functies (kunnen) voorkomen zoals wonen en bedrijven (in de categorieën 1 en 2), kon het college naar het oordeel van de rechtbank uitgaan van een gemengd gebied als bedoeld in de VNG-handreiking. Dat sommige kantoorpanden inmiddels in gebruik zijn voor een woonfunctie, doet daar niet aan af. Niet in alle panden is een woonfunctie gerealiseerd en ook op de gronden waar in een bedrijfspand appartementen zijn gerealiseerd rust nog steeds de bestemming ‘Bedrijfsdoeleinden’. Verder heeft het college terecht rekening gehouden met het feit dat het gebied direct is gelegen aan de verbindingsweg Randweg die de A28 met Leusden verbindt. Volgens de VNG-handreiking behoren gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen eveneens tot het omgevingstype ‘gemengd gebied’, omdat daar de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden kan rechtvaardigen.
6.7.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen betekent dit dat voor de opvanglocatie geen richtafstanden voor geluid gelden. De in de bijlage van de VNG-handreiking opgenomen richtafstand voor een logiesfunctie van tien meter geldt namelijk voor het omgevingstype ‘rustige woonwijk’. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' kunnen de afstanden volgens de VNG-handreiking met één afstandstap worden verminderd en is de uitkomst dus dat een afstand van nul meter aanvaardbaar kan worden geacht.
6.8.
Zoals tijdens de zitting is besproken krijgt het gebied wel meer kenmerken van een rustige woonwijk naarmate meer bedrijfsgebouwen worden getransformeerd naar appartementen. De rechtbank is zich er dan ook van bewust dat er in het gebied sprake is van een beperkte mate van functiemenging. De rechtbank is desalniettemin van oordeel dat het college er mede op grond van de VNG-handreiking van uit heeft kunnen gaan dat de opvanglocatie geen onevenredig nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat van eisers. In dat verband merkt de rechtbank op dat bij de richtafstanden uit de VNG-handreiking ook stemgeluid is verdisconteerd. Daarom behoefde het college ook geen afzonderlijk onderzoek te doen naar de gestelde cumulatieve geluidbelasting. [4] De uitspraak waar eisers naar hebben verwezen, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. In de betreffende uitspraak werd namelijk de richtafstand niet gehaald, waardoor een aanvullend geluidsonderzoek noodzakelijk werd geacht. Voorts is van belang dat de omgevingsvergunning met een tijdelijk karakter ziet op een duur van tien jaar.
6.9.
Daarnaast is van belang dat de met het COA vastgelegde afspraken in het veiligheidsplan (dat inmiddels ook met een voorschrift aan de omgevingsvergunning is verbonden) waarborgen bieden om geluidsoverlast te beperken. Naast de afspraak dat bewoners om 22.00 uur binnen moeten zijn en zich twee keer per dag moeten registreren, is er ook een meldpunt ingesteld voor omwonenden dat 24 uur per dag bereikbaar is om eventuele overlast te melden. Op de opvanglocatie is altijd personeel van het COA en beveiliging aanwezig. In het veiligheidsplan zijn verder maatregelen opgenomen ingeval jongeren in de avonduren overlast in de openbare ruimte veroorzaken. Het hangen op straat, het stemgeluid dat daarbij hoort waar eisers in de avonduren mogelijk hinder van ondervinden of het veroorzaken van overlast door onrechtmatig gedrag zijn geen zaken die voorkomen moeten worden door voorschriften te verbinden aan een omgevingsvergunning. Dergelijke vormen van hinder, die zich overal, los van een opvanglocatie en ook in rustige woonwijken kunnen voordoen, liggen buiten de reikwijdte van de beoordeling van de omgevingsvergunning en dienen zo nodig in het kader van de handhaving van de openbare orde te worden tegengegaan. [5] De beroepsgrond slaagt niet.
Transformatiebeleid
7. Eisers stellen dat een opvanglocatie voor asielzoekers niet het karakter heeft van een woonfunctie en dat daarom de omgevingsvergunning is verleend in strijd met het gemeentelijke transformatiebeleid, zoals opgenomen in het ‘Afwegingskader transformatie kantoorlocaties gemeente Leusden’ (het transformatiebeleid). Omdat de leegstand van het pand niet tot een maatschappelijke onaanvaardbare situatie heeft geleid, bestaat geen aanleiding om te zoeken naar een alternatieve invulling van het gebruik van het pand. Dat het vergunde gebruik ruimtelijk aanvaardbaar zou zijn – wat door eisers wordt miskend – is onvoldoende om van het beleid af te wijken. Op de zitting hebben eisers nader toegelicht dat in het kader van artikel 4:84 van de Awb het college niet van de beleidsregel heeft kunnen afwijken met het oog op het behartigen van een eigen belang. Het college heeft daarbij geen dan wel onvoldoende aandacht besteed aan alternatieve locaties.
7.1.
Het college heeft onder meer aangegeven dat het transformatiebeleid is opgesteld voordat de Spreidingswet [6] in werking is getreden. Gelet op de ruimtelijke opgave vanuit de Spreidingswet, vanwege het urgente tekort aan opvangplekken voor asielzoekers en de noodzaak van een locatie in de buurt van woningen en voorzieningen, heeft het college besloten om af te wijken van het transformatiebeleid. Daarnaast heeft het college betoogd dat de tijdelijke opvang het beleid niet in de weg staat vanwege het voorkomen van het langer duren van al bestaande leegstand en dat er momenteel geen concreet geschikt woningbouwplan voor het perceel voorligt.
7.2.
Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Omstandigheden die bij het opstellen van een beleidsregel zijn verdisconteerd, dan wel moeten worden geacht te zijn verdisconteerd, kunnen niet alleen daarom al buiten beschouwing worden gelaten. Het bestuursorgaan moet aan de hand van alle omstandigheden van het geval nagaan of zich bijzondere omstandigheden voordoen in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn tot de met de beleidsregel te dienen doelen. [7]
7.3.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat een tijdelijke opvanglocatie voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen in het kantoorpand niet in overeenstemming is met het transformatiebeleid voor de locaties [locatie 1] en [locatie 2] . Uit het transformatiebeleid blijkt dat voor deze locaties gestreefd wordt naar een gemengd woon-werk gebied met een mix van wonen en bedrijfsruimte. Voorzien wordt dat de [locatie 2] op termijn verder verkleurt naar een woonwijk, met een combinatie van appartementen (al getransformeerde kantoorpanden en objecten waarvoor al concrete plannen zijn ingediend) en grondgebonden rijwoningen. Er bestaat een voorkeur voor de herontwikkeling van kantoorruimte naar grondgebonden rijwoningen, bij onttrekken van de resterende kantoorpanden in het gebied.
7.4.
De rechtbank is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat sprake is van bijzondere omstandigheden waarmee in de beleidsregels geen rekening is gehouden. Het college heeft het urgente belang van de opvanglocatie voldoende duidelijk gemaakt en in de gemaakte afweging voldoende rekening gehouden met het belang van het woon- en leefklimaat van eisers en omwonenden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat gelet op de tijdelijkheid van de omgevingsvergunning, na een periode van maximaal tien jaar opnieuw kan worden beoordeeld of het haalbaar is om in de plaats van het pand grondgebonden woningen te realiseren en daarmee alsnog te voldoen aan het beleid.
7.5.
Ten aanzien van hetgeen eisers hebben aangevoerd over alternatieve locaties, overweegt de rechtbank dat het college bij een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo moet beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend, inclusief de daarin opgenomen locatie. Dat betekent onder meer dat, als het plan op zichzelf aanvaardbaar is, het bestaan van alternatieven alleen dan tot weigering van de vergunning kan leiden, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden behaald met aanmerkelijk minder bezwaren. [8] Uit wat eisers hebben aangevoerd volgt niet dat er alternatieve locaties zijn waarmee een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
7.6.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de belangen van omwonenden onvoldoende zijn meegewogen en het college niet in redelijkheid meer gewicht heeft mogen toekennen aan het belang om te voorzien in de tijdelijke huisvesting van asielzoekers. De beroepsgrond slaagt niet.
Tot slot
8. De rechtbank merkt tot slot op dat tijdens de zitting duidelijk is geworden dat het COA zich inspant om actief het gesprek met omwonenden te voeren en overlast die eisers ervaren zo goed mogelijk wil aanpakken. Dat het COA een goed contact nastreeft met omwonenden blijkt bijvoorbeeld uit de uitnodiging voor een buurtbarbecue om omwonenden kennis te laten maken met het personeel en de bewoners van de opvanglocatie. De locatiemanager van de opvanglocatie heeft tijdens de zitting benadrukt ernaar te streven dat het contact ook in de toekomst goed blijft verlopen en probeert als aanspreekpunt te dienen voor omwonenden. Het is de rechtbank op zitting duidelijk geworden dat eisers ook zelf een meldpunt voor klachten hebben ingesteld, maar deze meldingen niet doorzetten naar het college en het COA. Als overlastgevend (hinderlijk, bedreigend of intimiderend) gedrag niet bij het speciaal daarvoor ingestelde meldpunt van het COA wordt gemeld, kan het COA en het college ook niks voor eisers betekenen. De rechtbank doet daarom de oproep aan eisers om daarvoor het speciaal ingerichte meldpunt te gebruiken, zodat het COA en het college zich gericht kunnen inspannen om overlast te voorkomen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen en de omgevingsvergunning in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. ing. A. Rademaker, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C.G. van Dijk, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2025.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 20 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4714.
3.Deze handreiking is door de VNG uitgegeven in 2021 en bedoeld voor projectleiders en andere betrokkenen in gemeenten die met het COA samenwerken aan de vestiging van een opvanglocatie.
4.Zie hiervoor de uitspraak van de ABRvS van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:847, r.o. 13.2.
5.Zie in dit kader bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 2 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3954, r.o. 10.3.
6.Wet van 24 januari 2024, houdende regels inzake een wettelijke taak van gemeenten om opvangvoorzieningen voor asielzoekers mogelijk te maken (Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen), Stb. 2024/12.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de ABRvS van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840 en van 19 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1065.
8.Zie onder meer de uitspraak van de ABRvS van 24 september 2025, ECLI:NL:RVS:2025:4559.