ECLI:NL:RBMNE:2025:5574

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
24/5768
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing ontheffing inburgeringsplicht op medische gronden

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen de weigering van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om hem op medische of psychische gronden te ontheffen van zijn inburgeringsplicht. Eiser, die sinds 12 juni 2019 inburgeringsplichtig is, had op 24 maart 2023 verzocht om ontheffing vanwege medische en psychische redenen. De minister heeft dit verzoek op 15 januari 2024 afgewezen, en na bezwaar bleef de afwijzing in stand. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 10 juni 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, evenals de gemachtigde van de minister, aanwezig waren. Tijdens de zitting is het onderzoek geschorst om de minister in de gelegenheid te stellen aanvullende medische stukken te overleggen. Op 19 juni 2025 heeft de minister een nieuw medisch advies overgelegd, waar eiser op 29 juli 2025 op heeft gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten, omdat geen van de partijen een nadere zitting wenste.

De rechtbank oordeelt dat de minister het advies van de medisch adviseur niet aan het bestreden besluit ten grondslag mocht leggen, omdat dit advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand. Dit betekent dat de minister eiser niet hoeft te ontheffen van zijn inburgeringsplicht. Eiser krijgt wel een vergoeding van zijn proceskosten en het griffierecht terugbetaald. De uitspraak is gedaan door rechter G.P. Loman en is openbaar uitgesproken op 30 oktober 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5768

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.E. Buijsse),
en

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de minister

(gemachtigde: mr. G.J.M. Naber).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van de minister om hem op medische of psychische gronden te ontheffen van zijn inburgeringsplicht.
2. Met het besluit van 15 januari 2024 heeft de minister de aanvraag van eiser afgewezen. Met het bestreden besluit van 24 juli 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij die afwijzing gebleven.
3. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
4. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
5. De rechtbank heeft het beroep op 10 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister (via Teams).
6. Naar aanleiding van de door eiser in beroep overgelegde medische stukken is het onderzoek ter zitting geschorst, om de minister in de gelegenheid te stellen de medische stukken voor te leggen aan de medisch adviseur.
7. Op 19 juni 2025 heeft de minister een nader medisch advies van 17 juni 2025 overgelegd. Eiser heeft op 29 juli 2025 gereageerd.
8. Omdat geen van partijen heeft aangegeven een nadere zitting te wensen heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

De feiten en omstandigheden

9. Eiser is sinds 12 juni 2019 inburgeringsplichtig. Op 24 maart 2023 heeft eiser verzocht om ontheffing van de inburgeringsplicht vanwege medische en psychische redenen. Om dit verzoek te kunnen beoordelen heeft de minister een medisch adviseur ingeschakeld (Argonaut). Uit het medisch advies van Argonaut van 23 november 2023 volgt dat op grond van de medische gegevens niet is vast te stellen dat eiser niet is staat is om binnen vijf jaar aan de inburgeringsplicht te voldoen. De minister heeft het verzoek om ontheffing daarom afgewezen. Naar aanleiding van de door eiser in beroep overgelegde medische informatie (episodelijst huisarts d.d. 16-05-2025; brief psychiater [A] d.d. 25-05-2025; brief revalidatiearts [B] d.d. 18-03-2025; verklaring huisarts d.d. 16-05-2025) heeft de minister opnieuw een medisch advies gevraagd. Dat is op 17 juni 2025 uitgebracht.
Beoordeling door de rechtbank
10. De rechtbank beoordeelt of de minister de aanvraag voor ontheffing van de inburgeringsplicht mocht afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
11. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
12. De minister ontheft de inburgeringsplichtige geheel of gedeeltelijk van de inburgeringsplicht, onder meer als de inburgeringsplichtige heeft aangetoond door een psychische of lichamelijke belemmering blijvend niet in staat is om aan de inburgeringsplicht te voldoen. [1] De ontheffing kan worden verleend als redelijkerwijs verwacht mag worden dat de aard en de ernst van de psychische of lichamelijke belemmering zodanig is dat niet binnen vijf jaar na de aanvraag van de ontheffing aan de inburgeringsplicht of aan een of meerdere onderdelen daarvan kan worden voldaan. [2] In het kader van de aanvraagprocedure tot ontheffing verzoekt de minister een door hem aangewezen arts een deskundigenverklaring af te geven. [3] De deskundigenverklaring moet worden opgesteld conform het protocol dat is opgenomen in bijlage 1 van de Regeling inburgering 2021 (het protocol). [4]
Mocht de minister uitgaan van het deskundigenadvies van Argonaut?
13. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [5] moet een bestuursorgaan, indien het een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van vergewissen dat dit – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. De betrokkene kan met een contra-expertise de inhoudelijke juistheid van een deskundigenadvies betwisten. Met stukken van zijn behandelaars kan hij de zorgvuldigheid, inzichtelijkheid en concludentie van een deskundigenadvies aan de orde stellen, dan wel concrete aanknopingspunten aanvoeren voor twijfel aan de inhoud ervan.
14. Eiser heeft aangevoerd dat het gelet op de beschikbare medische informatie onbegrijpelijk is dat de medisch adviseur in het medisch advies van 23 november 2023 geen ernstige beperkingen bij hem heeft vastgesteld ten aanzien van de psyche, terwijl eiser enkele maanden daarvoor aantoonbaar psychisch is ontregeld.
14.1 De rechtbank overweegt als volgt. In het medisch advies van 17 juni 2025 concludeert de medisch adviseur dat, na bestudering van het primaire dossier, het oordeel in het advies van 23 november 2023 over de afwezigheid van stoornissen in het psychisch en cognitief functioneren, geen stand kan houden. Dit betekent dat de minister dit advies niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. De beroepsgrond slaagt.
14.2 Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb, de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
15. Eiser stelt dat in het medisch advies van 17 juni 2025 ten onrechte is geconcludeerd dat met betrekking tot zijn invaliditeit een vergelijkbaar beeld bestaat als in november 2023. Uit de episodelijst zoals die is genoemd in de informatie van de huisarts blijkt dat er ook andere lichamelijke klachten zijn dan in november 2023. Er zijn diverse klachten bijgekomen, zoals een beginnende urosepsis, diabetes type 2, rugpijn en leversteatose. Uit het medisch advies van 17 juni 2025 blijkt niet of en in hoeverre deze klachten zijn betrokken en waarom die het oordeel niet anders maken. Het medisch advies van 17 juni 2025 is op dit punt onvolledig, aldus eiser.
15.1 De rechtbank stelt vast dat uit het medisch advies van 17 juni 2025 blijkt dat de medisch adviseur kennis heeft genomen van alle beschikbare medische informatie. Dat de medisch adviseur niet elke klacht specifiek noemt in het medisch advies, maakt niet dat hij van een onvolledig medisch beeld is uitgegaan. De klachten die eiser noemt zijn namelijk wel terug te vinden in de medische informatie waarover de medisch adviseur beschikte. De beroepsgrond slaagt niet.
15. Eiser voert verder aan dat het onbegrijpelijk is dat de medisch adviseur het voor eiser mogelijk acht om het inburgeringsexamen binnen vijf jaar te halen. De behandelend psychiater heeft namelijk in de brief van 22 mei 2025 aangegeven dat er nog geen passende behandeling is gevonden. De verschillende medicatie heeft volgens de psychiater tot op heden onvoldoende resultaat opgeleverd.
16.1 De rechtbank overweegt als volgt. De medisch adviseur benoemt dat de informatie van de psychiater van 18 maart 2025 het beeld uit oktober 2023 bevestigt dat eiser persisterende stoornissen heeft in het psychisch en cognitief functioneren. Behandeling heeft nog niet geleid tot een remissie van de klachten en de klachten zijn inmiddels gediagnosticeerd in het kader van een ziektebeeld. De medisch adviseur komt op grond van een weging van de informatie van de psychiater van 26 oktober 2023 en van 18 maart 2025 tot de conclusie dat eiser door stoornissen in het psychisch en cognitief functioneren voor een aaneengesloten periode vanaf april 2023 tot en met maart 2025 aantoonbaar niet in staat is geweest het inburgeringsexamen voor te bereiden en af te leggen. De medisch adviseur concludeert dat de langdurigheid van de (psychische) stoornissen vanuit het ziektebeeld op basis van de informatie die voorligt niet beantwoord kan worden. De medisch adviseur wijst er op dat eiser op 18 maart 2025 is gestart met een nieuwe behandeling. Voor het ziektebeeld kan daarom nog geen medische eindsituatie worden vastgesteld: het kan volgens de medisch adviseur niet uitgesloten worden dat eiser met andere medicatie (die volgens voorschrift wordt gebruikt) alsnog een verbetering van zijn klachten en stoornissen kan bereiken. Voorts kan de medisch adviseur niet uitsluiten dat eiser, in overweging genomen dat eiser rolstoel gebonden functioneert en een verminderde lichamelijke belastbaarheid heeft, met een goed resultaat van de behandeling kan opbouwen in activiteiten, zoals het voorbereiden en afleggen van het inburgeringsexamen met aangepaste inroostering binnen een termijn van vijf jaar, gerekend vanaf november 2023.
16.2 De rechtbank kan de in het medisch advies van 17 juni 2025 gevolgde redenering, zoals hiervoor in 16.1 is weergegeven, goed volgen en begrijpen. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten aangedragen voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het medisch advies en de juistheid daarvan. Dat nog geen passende behandeling is gevonden en verschillende antipsychotica zijn geprobeerd, maar tot op heden met onvoldoende resultaat, betekent nog niet dat is uitgesloten dat eiser binnen een termijn van vijf jaar, gerekend vanaf november 2023, niet in staat zal zijn om zich voor te bereiden op het inburgeringsexamen en dat examen af te leggen. Eiser heeft ook geen medische stukken overgelegd waaruit dat volgt. De beroepsgrond slaagt niet.
Is het besluit onevenredig?
17. Eiser stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, aangezien de gevolgen van de weigering om ontheffing te verlenen onnodig nadelig en onmenselijk hard zijn.
17.1 Zoals de rechtbank eerder heeft geoordeeld blijkt uit het medisch advies van 17 juni 2025 dat er geen sprake is van een medische eindsituatie. Daarom kan op dit moment niet worden geconcludeerd dat sprake is van blijvend onvermogen bij eiser om binnen vijf jaar het inburgeringsexamen te halen. De minister heeft verder rekening gehouden met de belangen en de medische situatie van eiser, door op basis van het advies van Argonaut een examenaanpassing aan te nemen. Nu er geen sprake is van een eindsituatie waardoor er geen sprake is van een blijvend onvermogen om binnen vijf jaar het inburgeringsexamen te halen, heeft de minister het belang van inburgering zwaarder mogen laten wegen dan het belang van eiser om van de inburgeringsverplichting te worden ontheven. Van strijd met het evenredigheidsbeginsel is geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

18. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Dat betekent dat de minister eiser niet hoeft te ontheffen van zijn inburgeringsplicht.
18. Omdat het beroep gegrond is moet de minister het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding aan eiser betalen.
18. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. De gemachtigde van eiser heeft aan de zitting deelgenomen. De vergoeding bedraagt daarom in totaal € 907,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 907,--;
- bepaalt dat de minister het door eiser betaalde griffierecht van € 51,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. N.A.P. Vrijsen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 5, eerste lid, van de Wet inburgering 2021.
2.Artikel 2.7, tweede lid, van het Besluit inburgering 2021.
3.Artikel 2.7, eerste lid, van het Besluit inburgering 2021.
4.Artikel 2.5, derde lid, van de Regeling inburgering 2021.