ECLI:NL:RBMNE:2025:5605

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
UTR 25/5246
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Ziektewet-uitkering en afwijzing van verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 22 oktober 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die een Ziektewet-uitkering had aangevraagd. De verzoeker had zich op 8 oktober 2024 ziek gemeld, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde de uitkering op basis van een besluit van 5 november 2024, waarin werd gesteld dat de verzoeker arbeidsgeschikt was. Na bezwaar van de verzoeker, dat door een verzekeringsarts werd onderzocht, handhaafde het Uwv op 14 augustus 2025 het besluit om geen uitkering toe te kennen. De verzoeker stelde dat hij een spoedeisend belang had bij het treffen van een voorlopige voorziening, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen acute financiële nood was. De verzoeker had geen bewijsstukken overgelegd die zijn financiële situatie onderbouwden, en de voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van een onomkeerbare situatie die een voorlopige voorziening rechtvaardigde. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, en er werd geen griffierecht of proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/5246
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 oktober 2025 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Samenvatting

1. Het gaat in deze zaak om de weigering van het Uwv om aan verzoeker per 8 oktober 2024 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen. Volgens verzoeker heeft het Uwv ten onrechte een uitkering geweigerd. Verzoeker stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek om een voorlopige voorziening strekt ertoe dat het Uwv verzoeker een (voorschot op een) uitkering verstrekt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.

Procesverloop

2. Verzoeker heeft zich op 8 oktober 2024 ziek gemeld. Het Uwv heeft met het besluit van 5 november 2024 bepaald dat verzoeker op die datum arbeidsgeschikt is voor zijn eigen werk en daarom geen recht heeft op een ZW-uitkering.
Verzoeker heeft daartegen bezwaar gemaakt. Tijdens de bezwaarprocedure heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep een nader onderzoek verricht. Vervolgens heeft het Uwv met het besluit van 14 augustus 2025 (
het bestreden besluit)het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard en zijn besluit om aan verzoeker geen ZW-uitkering toe te kennen gehandhaafd.
3. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit (zaaknummer UTR 25/5247) en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening (zaaknummer UTR 25/5246).
4. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben via een videoverbinding deelgenomen: verzoeker en de gemachtigde van het Uwv.
De rechtmatigheid van het besluit van 14 augustus 2025
5. Verzoeker heeft een voorlopige voorziening verzocht tijdens de beroepsprocedure bij de rechtbank. Het beroep van verzoeker gaat de rechtbank nog behandelen in de beroepsprocedure. De rechtbank gaat in die procedure aan de hand van de beroepsgronden beoordelen of het Uwv wel of niet terecht heeft besloten dat verzoeker niet in aanmerking komt voor een ZW-uitkering.
6. De voorzieningenrechter heeft daarom nu alleen beoordeeld of er, zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en of het recht te doen, zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het Uwv ingenomen standpunt juist is en of het besluit in stand zal blijven. Daarvan is geen sprake: het besluit is naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter niet evident onrechtmatig. Aan het besluit van 14 augustus 2025 ligt een medisch rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. Verzoeker heeft zelf geen medische stukken overgelegd waaruit die evidente onrechtmatigheid blijkt. Hij heeft uitsluitend per mail op 17 oktober 2025 een uitdraai vanuit zijn portaal van Caredate Psychologen overgelegd. Daaruit volgt op dit moment voor de voorzieningenrechter niet dat het besluit overduidelijk onrechtmatig is. Zo vindt eiser bijvoorbeeld dat hij vanwege ernstige depressie helemaal niet in staat is om te werken, maar wordt in de uitdraai een matige depressie benoemd.
Het wegen van de belangen door de voorzieningenrechter
7.1
Verzoeker heeft belang bij het toekennen van een ZW-uitkering of een voorschot op een uitkering. Verzoeker heeft duidelijk naar voren gebracht dat hij sinds november 2024 geen inkomsten meer heeft. Hij heeft zijn auto moeten verkopen en heeft dat geld moeten gebruiken voor de vaste lasten. Hij heeft geen andere spullen meer van waarde om te verkopen. Hij heeft nu nog geen schulden en wil voorkomen dat hij schulden krijgt. Zijn partner is herstellende van een zware medische ingreep en kan ook om andere redenen nu niet werken. Zij heeft wel een uitkering en verzoeker heeft op de zitting verteld dat die uitkering ongeveer € 1.600,- netto is.
7.2
Het belang van het Uwv is gelegen in het algemeen belang door een rechtmatig en zorgvuldig besluit te nemen en te voorkomen dat een uitkering wordt toegekend, die later alsnog moet worden terugbetaald.
8. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. [1] Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. Als later blijkt dat het Uwv ten onrechte een (voorschot op een) uitkering heeft toegekend, kan dat namelijk alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement of acute financiële nood, neemt de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang aan, zodat zij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft. Uit de rechtspraak van de hoogste bestuursrechter (de Centrale Raad van Beroep (CRvB)) blijkt dat pas sprake is van een acute financiële noodsituatie bij dreigende acute uithuiszetting, afsluiting van levering van water en energie of het niet langer verzekerd zijn voor ziektekosten. [2]
9. Verzoeker heeft tijdens de zitting verteld dat hij nu met zijn gezin te weinig inkomen ontvangt om aan de lopende verplichtingen te kunnen blijven voldoen. Zijn geld, waaronder ook het geld verkregen uit de noodgedwongen verkoop van zijn auto, raakt op. Betalingsachterstanden zijn er nu nog niet, maar hij wil voorkomen dat hij schulden opbouwt. Verzoeker heeft geen stukken overgelegd om te onderbouwen hoe zijn financiële situatie nu is, zoals bankafschriften waaruit blijkt dat er bijna geen geld meer beschikbaar is en stukken waaruit blijkt wat de vaste maandelijkse lasten zijn. De voorzieningenrechter heeft verzoeker daartoe nog bij brieven van 12 september 2025 en 23 september 2025 - ook per mail- in de gelegenheid gesteld.
10. Nu verzoeker geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat er sprake is van een acute financiële noodsituatie, ziet de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang om een voorlopige voorziening te treffen. Het enkele feit dat er mogelijk schulden gaan ontstaan, is een te algemene onderbouwing voor het aannemen van een acute financiële noodsituatie. Ook verder is nu niet gebleken van een voor verzoeker zo zwaarwegend belang dat behandeling van zijn beroepsprocedure niet door hem zou kunnen worden afgewacht.

Conclusie en gevolgen

11. De voorzieningenrechter zal het verzoek afwijzen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3277, r.o. 4.4.1 en