ECLI:NL:RBMNE:2025:6006

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 oktober 2025
Publicatiedatum
10 november 2025
Zaaknummer
UTR 25/234
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Blokkering van de Aio-aanvulling door de Sociale Verzekeringsbank en de schending van de hoorplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 30 oktober 2025, wordt de blokkering van de Aanvullende inkomensvoorziening ouderen (Aio) van eiser door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) behandeld. Eiser ontving sinds 3 augustus 2021 een AOW-uitkering en een Aio-aanvulling, maar de Svb heeft deze aanvulling per 1 september 2024 geblokkeerd vanwege vermoedens dat eiser niet meer recht had op deze aanvulling, gezien zijn vermogen in Marokko. De rechtbank oordeelt dat de Svb op goede gronden heeft besloten tot blokkering, maar dat de hoorplicht is geschonden omdat eiser niet in de gelegenheid is gesteld om zijn standpunten te verduidelijken voordat het besluit werd genomen. Ondanks deze schending, concludeert de rechtbank dat eiser niet is benadeeld, omdat hij in beroep zijn standpunten alsnog heeft kunnen toelichten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar veroordeelt de Svb tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/234

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Jozefzoon-Flipse),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, de Svb

(gemachtigde: mr. N. Zuidersma-Hovers).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de blokkering van de Aanvullende inkomensvoorziening ouderen (Aio) die eiser van de Svb ontving.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de Svb op goede gronden heeft besloten om vanaf 1 september 2024 de Aio-aanvulling te blokkeren. Wel heeft de Svb ten onrechte op eisers bezwaar beslist zonder hem in bezwaar te horen. Omdat eiser hierdoor niet is benadeeld passeert de rechtbank dit gebrek in de besluitvorming en verklaart zij eisers beroep ongegrond. De rechtbank veroordeelt de Svb wel tot betaling van de proceskosten en het griffierecht.

Procesverloop

2. Eiser ontvangt sinds 3 augustus 2021 een uitkering op grond van de Algemene ouderdomswet (Aow) naar de gehuwdennorm met een korting van 12%. Daarnaast ontving eiser een Aio-aanvulling naar de norm van gehuwden.
2.1.
Met het besluit van 12 september 2024 heeft de Svb de Aio-aanvulling geblokkeerd vanaf 1 september 2024 omdat de Svb niet wist of eiser nog recht had op een
Aio-aanvulling. Om te kunnen beoordelen of eiser het juiste bedrag aan Aio-aanvulling kreeg had de Svb nog extra informatie nodig. De Svb heeft in dit besluit de informatie genoemd die nog nodig was.
2.2.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Met het besluit van 27 november 2024 (bestreden besluit) heeft de Svb eisers bezwaar ongegrond verklaard.
2.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 14 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de Svb.

Beoordeling door de rechtbank

Is sprake van procesbelang?
3. De eerste vraag is of eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep tegen de blokkering. De Svb heeft immers op 26 mei 2025 de Aio-aanvulling ingetrokken vanaf 1 september 2024 en de periode van de blokkering valt geheel binnen de periode van de intrekking.
4. Gebleken is dat eiser tegen het besluit van 26 mei 2025 op 8 oktober 2025 bezwaar heeft gemaakt. Eiser stelt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is omdat de Svb het besluit destijds heeft verzonden naar een oud adres. Eiser is pas onlangs – door de lopende beroepszaak over de blokkering – op de hoogte geraakt van dit besluit.
5. De rechtbank oordeelt dat eiser wel procesbelang heeft bij dit beroep. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het intrekkingsbesluit van 26 mei 2025 zodat dit besluit nog niet in rechte onaantastbaar is geworden. Het staat dan ook nog niet vast dat eiser vanaf 1 september 2024 geen recht meer had op een Aio-aanvulling. Zolang dit niet het geval is heeft eiser belang bij een oordeel over het blokkeringsbesluit. [1] Dit betekent dat eisers beroep ontvankelijk is.
Is de Aio-aanvulling terecht geblokkeerd?
6. Eiser voert aan dat de blokkering niet terecht is. De Svb heeft geen onderzoek verricht waaruit blijkt dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Er is alleen opdracht gegeven om eisers woonsituatie te onderzoeken. Dit levert volgens eiser geen gegrond vermoeden op om tot blokkering over te gaan. Tijdens het gesprek op 26 augustus 2024 zijn afspraken gemaakt maar er is met geen woord gerept over een blokkering. Onder die omstandigheden mocht eiser erop vertrouwen dat zijn uitkering zou worden doorbetaald.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
Of het blokkeren of stopzetten van de betaling van de Aio-aanvulling geoorloofd is, hangt af van het antwoord op de vraag of de Svb op goede gronden van oordeel is, althans ten minste het gegronde vermoeden kan hebben, dat een betrokkene geen recht (meer) heeft op een (volledige) Aio-aanvulling. Als regel zal daartoe aanleiding bestaan als uit onderzoek gegevens bekend worden die erop duiden dat een betrokkene zijn wettelijke inlichtingenverplichting niet of niet volledig is nagekomen, maar nog onvoldoende grondslag bestaat om alvast tot herziening of intrekking van de bijstand over te gaan. [2]
7.2.
De rechtbank oordeelt dat de Svb zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het gegronde vermoeden bestaat dat eiser geen recht (meer) had op een (volledige) Aio-aanvulling.
7.3.
Uit het handhavingsrapport van het Bureau Sociale Zaken in Marokko van 21 maart 2024 blijkt dat er op dat moment al vragen waren over de rechtmatigheid van de uitbetaling van de Aio-aanvulling omdat bekend was geworden dat eiser (mogelijk) een partner en drie kinderen heeft in Marokko. De afdeling Preventie & Handhaving van de Svb heeft vervolgens een onderzoek gedaan waarvan de resultaten zijn neergelegd in de handhavingsrapportage van 28 augustus 2024. In het kader van dit onderzoek heeft – onder andere – op 26 augustus 2024 een gesprek met eiser plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek heeft eiser, voor zover van belang, verklaard dat hij een (buitenechtelijke) relatie heeft met mevrouw [A] en dat zij samen drie kinderen hebben. Als eiser in Marokko is verblijft hij in de woning van zijn overleden vader. Eiser verklaart verder dat hij één van de vier erfgenamen is, dat ‘het dorpshuis’ nog niet is verdeeld en nog op naam van zijn vader staat. Incidenteel verblijft eiser op het adres van mevrouw [A] . Tijdens dit gesprek is afgesproken dat eiser informatie zal aanleveren over zijn partner en kinderen in Marokko en bewijsstukken van alle (drie) de adressen in Marokko, waaronder een taxatierapport van de woning van zijn vader.
7.4.
Uit het voorgaande volgt dat eiser als erfgenaam over vermogen beschikt in de vorm van onroerend goed in Marokko waarvan hij (deels) eigenaar is. Onduidelijk is of met dit vermogen de vrijlatingsgrens van de Aio wordt overschreden. Gelet hierop heeft de Svb zich terecht op het standpunt gesteld dat het gegronde vermoeden bestond dat eiser geen recht (meer) heeft op een (volledige) Aio-aanvulling. In afwachting van nader onderzoek was de Svb dan ook bevoegd om de Aio-aanvulling per 1 september 2024 te blokkeren. Uit het gesprekverslag van 26 augustus 2024 blijkt niet dat aan eiser een nadrukkelijke toezegging is gedaan dat de Aio-aanvulling niet zou worden geblokkeerd. Nu eiser dat evenmin (op andere wijze) heeft onderbouwd, is niet komen vast te staan dat sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel.
Is sprake van schending van de hoorplicht?
8. Eiser voert aan dat de Svb hem ten onrechte niet heeft gehoord. Eiser heeft uitdrukkelijk in zijn bezwaarschrift aangegeven dat hij gehoord wil worden. Dat hij het formulier niet heeft teruggestuurd doet daar niet aan af.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt. Op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord. Van het horen kan op grond van artikel 7:3, aanhef en onder d, van de Awb worden afgezien indien de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord.
8.2.
In het bezwaarschrift van 25 september 2024 verzoekt de gemachtigde van eiser ‘Betrokkene naar zijn wens te horen omtrent zijn bezwaar’. Gelet hierop mocht de Svb uit de omstandigheid dat eiser niet heeft gereageerd op de brief van 18 oktober 2024 niet zonder meer afleiden dat hij geen hoorzitting meer wenste. [3] De Svb heeft daarom in dit geval niet op grond van artikel 7:3, aanhef en onder d, van de Awb kunnen afzien van het horen.
8.3.
Het bestreden besluit is, gelet op wat onder 8.2 is overwogen, in strijd met de hoorplicht genomen. De rechtbank oordeelt dat aannemelijk is dat eiser hierdoor niet is benadeeld, omdat hij in beroep alsnog de gelegenheid heeft gehad om zijn standpunten mondeling toe te lichten. Daarom zal de rechtbank dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond.
9.1.
Vanwege het geconstateerde gebrek (schending van de hoorplicht) bepaalt de rechtbank dat de Svb het betaalde griffierecht aan eiser vergoedt.
9.2.
Daarnaast veroordeelt de rechtbank de Svb in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt de Svb op het betaalde griffierecht van € 53,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt de Svb in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.R. Hoogenberk, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 oktober 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3487.
2.Zie bv. de uitspraak van de CRvB van 29 augustus 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1778.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 11 september 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1784.