ECLI:NL:RBMNE:2025:6082

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 november 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
UTR 24/4959
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de hardheidsclausule bij overname van private schulden in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 7 november 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Minister van Financiën over de afwijzing van een aanvraag tot overname van schulden op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Eiseres, die in een schrijnende financiële situatie verkeert, heeft de minister verzocht om verschillende schulden over te nemen, maar de minister heeft deze aanvraag afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de minister ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep op de hardheidsclausule niet slaagt. De rechtbank legt uit dat de hardheidsclausule kan worden toegepast in bijzondere situaties, waarbij de toepassing van de wettelijke bepaling onbillijk zou zijn. De rechtbank concludeert dat eiseres in een actuele schrijnende financiële situatie verkeert en dat de minister de hardheidsclausule had moeten toepassen op de schuld aan ABNAMRO. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de minister de schuld van eiseres aan ABNAMRO tot een bedrag van € 1.863,11 overneemt. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4959

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.M.J. Iqbal),
en

De Minister van Financiën,

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Samenvatting

1. De minister heeft de aanvraag van eiseres om verschillende schulden over te nemen op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister ten onrechte geoordeeld dat het beroep dat eiseres doet op toepassing van de hardheidsclausule niet slaagt. Het beroep is dus gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 27 november 2023 (het primaire besluit) heeft de minister de aanvraag van eiseres om geldschulden over te nemen afgewezen. Met het besluit van 6 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2
De rechtbank heeft het beroep op 23 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.
2.3
Op zitting is besproken dat eiseres en de minister in verband met het beroep op de hardheidsclausule een nadere toelichting zullen geven ten aanzien van de draagkracht van eiseres. Eiseres heeft hierop haar verzoek op de hardheidsclausule nader onderbouwd. De rechtbank heeft op 18 juni 2025 daarop een toelichting van de minister ontvangen en doorgestuurd naar eiseres. Op 1 juli 2025 heeft eiseres op het standpunt van de minister gereageerd. Deze reactie heeft de rechtbank op 4 juli 2025 doorgestuurd naar de minister. De rechtbank heeft op 18 augustus 2025 het onderzoek ter zitting gesloten.
Waar gaat de zaak over ?
3. Tussen 2004 en 2019 is de kinderopvangtoeslag van een groot aantal ouders onterecht stopgezet en is eerder verleende kinderopvangtoeslag van hen teruggevorderd. De ouders zijn door de aanpak van de Dienst Toeslagen langdurig in grote financiële problemen en onzekerheid gebracht. Zij hebben (financiële) schade geleden en zijn aangetast in hun rechtsgevoel. De regering heeft hiervoor excuses aangeboden en wil de problemen van gedupeerde ouders oplossen.
4. Onderdeel van de hersteloperatie toeslagen is de overname van opeisbare achterstanden van private schulden van gedupeerde ouders door de overheid. Het overnemen van private schulden wordt namens de minister uitgevoerd door uitvoeringsorganisatie Sociale Banken Nederland (SBN). De regeling hiervoor was eerst opgenomen in het Besluit betalen private schulden, dat gold vanaf 29 oktober 2021. De regeling is daarna opgenomen in de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Deze wet is in het najaar van 2022 in werking getreden en vervangt alle eerdere regelingen van de hersteloperatie.
5. Op grond van artikel 4.1, tweede lid, van de Wht, neemt de minister op aanvraag de geldschulden en kosten over van een aanvrager van kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel indien deze:
- zijn ontstaan na 31 december 2005 (sub a);
- voor 1 juni 2021 opeisbaar waren (sub b); en
- niet zijn voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan (sub c).
In artikel 4.1, vierde lid, onder b, van de Wht is bepaald dat
hoofdsommenvan leningen niet worden overgenomen, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden.
In artikel 9.1 van de Wht is een hardheidsclausule opgenomen. Daarin is in het tweede lid bepaald dat voor zover toepassing van artikel 4.11, gelet op het belang dat de bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, de minister daarvan kan afwijken.

Beoordeling door de rechtbank

6. De schulden waarvan eiseres overname vraagt zijn een inmiddels aan deurwaarder [persoon] overgedragen vordering van de ABNAMRO, aangegaan voor peildatum 31 december 2005 waarvan niet is gebleken dat er op 1 juni 2021 sprake was van opeisbare achterstanden. En een leaseovereenkomst van Lease & Finance B.V. die gelet op de door eiseres overgelegde indicatieve berekening afloopt op 20 december 2025 en waarvan niet is gebleken dat er op 21 juni 2021 sprake was van opeisbare achterstanden.
7. Op zitting heeft de gemachtigde meegedeeld dat de gronden van beroep alleen nog zien op de toepassing van de hardheidsclausule. Hiermee staat vast dat eiseres niet langer weerspreekt dat de schulden niet voldoen aan de voorwaarden van opeisbaarheid. Maar zij doet een beroep op de hardheidsclausule.
8. Eiseres heeft uiteen gezet dat zij een maandelijks tekort heeft van € 305,85, dat zij aanvult met een roodstandkrediet bij de bank. En dat door de gemeente thans ook beslag is gelegd op haar loon ter hoogte van € 484,52. Zij leent geld om haar leasecontract te kunnen betalen en heeft zowel formele als informele schulden. Verder betoogt eiseres dat zij vanwege gezondheidsklachten is uitgevallen op het werk en vreest dat haar dienstverband hierom niet verlengd zal worden. Volgens eiseres is de herstelregeling in het leven geroepen om ouders een nieuwe start te geven en voldoet de minister niet aan het uitgangspunt van ruimhartigheid. Ook verwijst eiseres in dit verband nog naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 augustus 2024. [1]
9. De rechtbank stelt voorop dat de overname van schulden op grond van de Wht niet bedoeld is om ouders een nieuwe start te geven en ook niet bedoeld is als herstel van schade in het verleden. Deze regeling is specifiek bedoeld om te voorkomen dat gedupeerden verder in de (problematische) schulden raken doordat zij te maken krijgen met incassomaatregelen.
10. De rechtbank overweegt dat minister de hardheidsclausule kan toepassen in bijzondere situaties, waarbij toepassing van de bepaling zelf, gelet op de ratio ervan, onbillijk uitpakt of wanneer sprake is van schrijnende omstandigheden waardoor toepassing van de wettelijke bepaling achterwege moet blijven. Of het daarbij gaat om een situatie die door de wetgever in algemene zin is of kan zijn voorzien is daarbij niet van doorslaggevend belang. Bij schrijnende omstandigheden kan bijvoorbeeld worden gedacht aan serieuze en structurele financiële nood, aan ernstige medische omstandigheden, of aan andere ontwrichtende persoonlijke omstandigheden. Daarbij gaat het niet zozeer om omstandigheden die zich hebben voorgedaan in de periode waarin de toeslagenaffaire zich voltrok en die vanzelfsprekend in veel gevallen schrijnend zijn geweest en tot schade kunnen leiden en ook vaak hebben geleid en waarvoor de herstelmaatregelen uit de Wht beogen een oplossing te bieden. Het moet gaan om actuele omstandigheden die samenhangen met (de gevolgen van) een weigering om de schulden over te nemen of te compenseren. Met het toepassen van de hardheidsclausule wordt een uitzondering gemaakt op de gebruikelijke toepassing van de regel. Dat betekent dat degene die er een beroep op doet, in ieder geval inzichtelijk moet maken waar de bijzonderheid of schrijnendheid in zijn of haar situatie uit bestaat, en dit zo concreet mogelijk dient te onderbouwen. [2]
11. De rechtbank is van oordeel dat het in het geval van eiseres op de weg van de minister had gelegen om de door [persoon] overgenomen schuld van de ABNAMRO over te nemen. De rechtbank legt dat hierna uit.
12. De minister heeft over de medische situatie gesteld dat uit de overgelegde medische informatie niet blijkt dat de gezondheidsklachten van eiseres voortvloeien uit het niet overnemen van haar schulden bij ABNAMRO en het overnemen van haar leasecontract. De medische klachten zijn voornamelijk terug te voeren op de scheiding van eiseres en haar financiële problemen als gevolg van de toeslagenaffaire. De rechtbank kan de overwegingen van de minister volgen.
13. De minister heeft over de financiële situatie gesteld dat eiseres in verband met de compensatieregeling een bedrag van € 53.420,- en € 5.000,- toegekend heeft gekregen, dat er donaties worden verricht aan verschillende stichtingen, dat er verschillende niet gespecificeerde betalingen worden verricht en dat eiseres haar betaalpas in Dubai heeft gebruikt. De minister concludeert hierop dat uit de bankafschriften voldoende financiële draagkracht blijkt om haar vaste lasten en financiële verplichtingen te voldoen.
14. De rechtbank volgt de minister hierin niet. Dat eiseres compensatie is toegekend in 2022, betekent niet per definitie dat eiseres daarom niet in een actuele schrijnende financiële situatie kan verkeren. Hetzelfde geldt voor de overige door de minister genoemde omstandigheden. De rechtbank heeft dan ook zelf een berekening gemaakt van de door eiseres te betalen vaste lasten en inkomsten die blijken uit de overgelegde bankafschriften en overige documenten en bekeken wat de bestedingsruimte van eiseres dan is.
Vaste lasten:
- Water € 25,-,
- ABNAMRO verzekeringen € 134,95
- wegenbelastingdienst € 39,-
- Eneco € 200,-
- Eneco betalingsregeling (20 termijnen) € 106,55
- hypotheek € 775,- +
- Zilveren Kruis ziektekosten € 215,39
- betalingsregeling Zilveren Kruis 30,59
- Vodafone 38,53
- lease auto € 436,81
Totaal vaste lasten: € 2.001,82
Inkomsten:
- Inkomsten uit loon € 2295,93
- zorgtoeslag € 32,-
- belasting teruggave € 282,-
Inkomsten € 2.609,93
- aftrek beslaglegging € 484,52-
Totaal inkomsten: € 2.124,48
15. De rechtbank maakt hieruit op dat eiseres geen bestedingsruimte over heeft om haar schulden af te betalen en dat zij gelet op de overname van de schuld van € 1.863,11 bij ABNAMRO door [persoon] waarschijnlijk geconfronteerd zal worden met incassomaatregelen. In deze twee omstandigheden ziet de rechtbank een actuele schrijnende financiële situatie die de minister aanleiding had moeten geven om ten aanzien van deze schuld de hardheidsclausule toe te passen. Ten aanzien van de schuld bij de lease maatschappij merkt de rechtbank op dat van dreigende incassomaatregelen niet blijkt. Omdat het daarnaast niet de bedoeling is geweest van de wetgever om iemand schuldenvrij te maken, maar te vrijwaren van incassomaatregelen, en de schuld bij de leasemaatschappij op zeer korte termijn afloopt, waardoor eiseres meer bestedingsruimte gaat krijgen, acht de rechtbank de bijzondere hardheid alleen van toepassing op de door [persoon] overgenomen schuld van de ABNAMRO.
16. Het voorgaande betekent dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van 6 juni 2024 voor zover daarin is beslist dat de minister de aan [persoon] overgedragen schuld bij ABNAMRO niet overneemt.
17. De rechtbank ziet aanleiding om deze zaak voor partijen tot een definitief einde te brengen en gebruik te maken van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb door zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank bepaalt daarom dat de minister de door [persoon] overgenomen schuld van eiseres aan de ABNAMRO tot een bedrag van € 1.863,11 overneemt.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de minister aan eiseres het door haar in die zaak betaalde griffierecht vergoedt.
19. De rechtbank veroordeelt de minister ook in de door eiseres gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op een bedrag van € 3.561,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde van € 647,- per punt en wegingsfactor 1, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, en een 0,5 punt voor repliek met een waarde van € 907,- per punt en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 6 juni 2024, voor zover de door [persoon] overgenomen schuld van eiseres aan ABNAMRO ter hoogte van € 1.863,11 niet is overgenomen;
- herroept het besluit van 27 november 2023 voor zover de door [persoon] overgenomen schuld van eiseres aan ABNAMRO voor een bedrag van € 1.863,11 niet is overgenomen;
- bepaalt dat de minister de door [persoon] overgenomen schuld van eiseres aan ABNAMRO tot een bedrag van € 1.863,11 overneemt;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 6 juni 2024;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.561,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 september 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:4239) en de uitspraak van de Afdeling van 12 februari 2025 )ECLI:NL:RVS:2025:456)