Beoordeling door de rechtbank
6. De schulden waarvan eiseres overname vraagt zijn een inmiddels aan deurwaarder [persoon] overgedragen vordering van de ABNAMRO, aangegaan voor peildatum 31 december 2005 waarvan niet is gebleken dat er op 1 juni 2021 sprake was van opeisbare achterstanden. En een leaseovereenkomst van Lease & Finance B.V. die gelet op de door eiseres overgelegde indicatieve berekening afloopt op 20 december 2025 en waarvan niet is gebleken dat er op 21 juni 2021 sprake was van opeisbare achterstanden.
7. Op zitting heeft de gemachtigde meegedeeld dat de gronden van beroep alleen nog zien op de toepassing van de hardheidsclausule. Hiermee staat vast dat eiseres niet langer weerspreekt dat de schulden niet voldoen aan de voorwaarden van opeisbaarheid. Maar zij doet een beroep op de hardheidsclausule.
8. Eiseres heeft uiteen gezet dat zij een maandelijks tekort heeft van € 305,85, dat zij aanvult met een roodstandkrediet bij de bank. En dat door de gemeente thans ook beslag is gelegd op haar loon ter hoogte van € 484,52. Zij leent geld om haar leasecontract te kunnen betalen en heeft zowel formele als informele schulden. Verder betoogt eiseres dat zij vanwege gezondheidsklachten is uitgevallen op het werk en vreest dat haar dienstverband hierom niet verlengd zal worden. Volgens eiseres is de herstelregeling in het leven geroepen om ouders een nieuwe start te geven en voldoet de minister niet aan het uitgangspunt van ruimhartigheid. Ook verwijst eiseres in dit verband nog naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 augustus 2024.
9. De rechtbank stelt voorop dat de overname van schulden op grond van de Wht niet bedoeld is om ouders een nieuwe start te geven en ook niet bedoeld is als herstel van schade in het verleden. Deze regeling is specifiek bedoeld om te voorkomen dat gedupeerden verder in de (problematische) schulden raken doordat zij te maken krijgen met incassomaatregelen.
10. De rechtbank overweegt dat minister de hardheidsclausule kan toepassen in bijzondere situaties, waarbij toepassing van de bepaling zelf, gelet op de ratio ervan, onbillijk uitpakt of wanneer sprake is van schrijnende omstandigheden waardoor toepassing van de wettelijke bepaling achterwege moet blijven. Of het daarbij gaat om een situatie die door de wetgever in algemene zin is of kan zijn voorzien is daarbij niet van doorslaggevend belang. Bij schrijnende omstandigheden kan bijvoorbeeld worden gedacht aan serieuze en structurele financiële nood, aan ernstige medische omstandigheden, of aan andere ontwrichtende persoonlijke omstandigheden. Daarbij gaat het niet zozeer om omstandigheden die zich hebben voorgedaan in de periode waarin de toeslagenaffaire zich voltrok en die vanzelfsprekend in veel gevallen schrijnend zijn geweest en tot schade kunnen leiden en ook vaak hebben geleid en waarvoor de herstelmaatregelen uit de Wht beogen een oplossing te bieden. Het moet gaan om actuele omstandigheden die samenhangen met (de gevolgen van) een weigering om de schulden over te nemen of te compenseren. Met het toepassen van de hardheidsclausule wordt een uitzondering gemaakt op de gebruikelijke toepassing van de regel. Dat betekent dat degene die er een beroep op doet, in ieder geval inzichtelijk moet maken waar de bijzonderheid of schrijnendheid in zijn of haar situatie uit bestaat, en dit zo concreet mogelijk dient te onderbouwen.
11. De rechtbank is van oordeel dat het in het geval van eiseres op de weg van de minister had gelegen om de door [persoon] overgenomen schuld van de ABNAMRO over te nemen. De rechtbank legt dat hierna uit.
12. De minister heeft over de medische situatie gesteld dat uit de overgelegde medische informatie niet blijkt dat de gezondheidsklachten van eiseres voortvloeien uit het niet overnemen van haar schulden bij ABNAMRO en het overnemen van haar leasecontract. De medische klachten zijn voornamelijk terug te voeren op de scheiding van eiseres en haar financiële problemen als gevolg van de toeslagenaffaire. De rechtbank kan de overwegingen van de minister volgen.
13. De minister heeft over de financiële situatie gesteld dat eiseres in verband met de compensatieregeling een bedrag van € 53.420,- en € 5.000,- toegekend heeft gekregen, dat er donaties worden verricht aan verschillende stichtingen, dat er verschillende niet gespecificeerde betalingen worden verricht en dat eiseres haar betaalpas in Dubai heeft gebruikt. De minister concludeert hierop dat uit de bankafschriften voldoende financiële draagkracht blijkt om haar vaste lasten en financiële verplichtingen te voldoen.
14. De rechtbank volgt de minister hierin niet. Dat eiseres compensatie is toegekend in 2022, betekent niet per definitie dat eiseres daarom niet in een actuele schrijnende financiële situatie kan verkeren. Hetzelfde geldt voor de overige door de minister genoemde omstandigheden. De rechtbank heeft dan ook zelf een berekening gemaakt van de door eiseres te betalen vaste lasten en inkomsten die blijken uit de overgelegde bankafschriften en overige documenten en bekeken wat de bestedingsruimte van eiseres dan is.
- ABNAMRO verzekeringen € 134,95
- wegenbelastingdienst € 39,-
- Eneco betalingsregeling (20 termijnen) € 106,55
- Zilveren Kruis ziektekosten € 215,39
- betalingsregeling Zilveren Kruis 30,59
Totaal vaste lasten: € 2.001,82
- Inkomsten uit loon € 2295,93
- belasting teruggave € 282,-
- aftrek beslaglegging € 484,52-
Totaal inkomsten: € 2.124,48
15. De rechtbank maakt hieruit op dat eiseres geen bestedingsruimte over heeft om haar schulden af te betalen en dat zij gelet op de overname van de schuld van € 1.863,11 bij ABNAMRO door [persoon] waarschijnlijk geconfronteerd zal worden met incassomaatregelen. In deze twee omstandigheden ziet de rechtbank een actuele schrijnende financiële situatie die de minister aanleiding had moeten geven om ten aanzien van deze schuld de hardheidsclausule toe te passen. Ten aanzien van de schuld bij de lease maatschappij merkt de rechtbank op dat van dreigende incassomaatregelen niet blijkt. Omdat het daarnaast niet de bedoeling is geweest van de wetgever om iemand schuldenvrij te maken, maar te vrijwaren van incassomaatregelen, en de schuld bij de leasemaatschappij op zeer korte termijn afloopt, waardoor eiseres meer bestedingsruimte gaat krijgen, acht de rechtbank de bijzondere hardheid alleen van toepassing op de door [persoon] overgenomen schuld van de ABNAMRO.
16. Het voorgaande betekent dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van 6 juni 2024 voor zover daarin is beslist dat de minister de aan [persoon] overgedragen schuld bij ABNAMRO niet overneemt.
17. De rechtbank ziet aanleiding om deze zaak voor partijen tot een definitief einde te brengen en gebruik te maken van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb door zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank bepaalt daarom dat de minister de door [persoon] overgenomen schuld van eiseres aan de ABNAMRO tot een bedrag van € 1.863,11 overneemt.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de minister aan eiseres het door haar in die zaak betaalde griffierecht vergoedt.
19. De rechtbank veroordeelt de minister ook in de door eiseres gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op een bedrag van € 3.561,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde van € 647,- per punt en wegingsfactor 1, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, en een 0,5 punt voor repliek met een waarde van € 907,- per punt en wegingsfactor 1).