ECLI:NL:RBMNE:2025:6117

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
13 november 2025
Zaaknummer
C/16/587276
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Legitieme vordering en wilsrecht in erfrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 oktober 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure over een legitimaire vordering. Eiseres, een B.V., vordert informatie van gedaagde, die als executeur van de nalatenschap van de overleden erflater optreedt. De rechtbank oordeelt dat de legitimaire vordering overdraagbaar is en dat het wilsrecht, zoals bedoeld in artikel 4:87 BW, ook overdraagbaar is. Eiseres heeft gesteld dat zij het wilsrecht namens de onterfde zoon van de erflater heeft uitgeoefend, en dat zij recht heeft op informatie om de legitieme portie te berekenen. De rechtbank heeft bepaald dat eiseres moet bewijzen dat de overeenkomst tot overdracht van de legitimaire vordering door de zoon is ondertekend. De rechtbank oordeelt dat de legitimaire vordering op zichzelf overdraagbaar is, en dat de wet zich niet verzet tegen de overdracht van het wilsrecht. De rechtbank heeft gedaagde opgedragen om bepaalde stukken te verstrekken, waaronder bankafschriften en een boedelbeschrijving, en heeft de vordering tot het vergoeden van wettelijke rente afgewezen, omdat deze pas verschuldigd is als de omvang van de vordering is vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Erfrecht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/587276 / BE ZA 25-4
Vonnis van 22 oktober 2025
in de zaak van
[eiser] B.V.,
gevestigd in [woonplaats 2] ,
eisende partij,
hierna: [eiser] ,
advocaat: mr. D. Vong, werkzaam in Rijen,
tegen
[gedaagde],
gedagvaard zowel in hoedanigheid van executeur als in persoon,
wonende in [woonplaats 1] ,
gedaagde partij,
hierna: [gedaagde] ,
advocaat: mr. M.G. Hees, werkzaam in Laren.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van 8 januari 2025;
- de conclusie van antwoord;
- de akte overlegging producties van [eiser] .
1.2.
In het hiervoor genoemde vonnis is de zaak door de handelskamer van de afdeling Civiel in Lelystad verwezen naar de afdeling Toezicht, die binnen deze rechtbank de erfrechtzaken behandelt. In dit vonnis is per abuis vermeld dat deze afdeling als zittingslocatie (uitsluitend) Utrecht heeft. Dit is niet juist: erfrechtzaken moeten weliswaar bij het Bureau Erfrecht van de afdeling Toezicht in Utrecht worden aangebracht, maar zittingen worden ook in Lelystad gehouden. [1] Omdat [gedaagde] in [woonplaats 1] woont, had dit in deze zaak moeten gebeuren. Vanwege de vermelding in het vonnis heeft de mondelinge behandeling op 4 september 2025 echter plaatsgevonden in Utrecht. Partijen hebben hun standpunten tijdens de mondelinge behandeling toegelicht en vragen beantwoord van de rechtbank. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Waar gaat deze zaak over?
2.1.
Op 23 oktober 2020 is de heer [erflater] (hierna: erflater) overleden. Erflater had twee zoons: [gedaagde] en de heer [A] (hierna: [A] ). Volgens [gedaagde] heeft [A] veertig jaar geleden het contact met erflater en met de rest van de familie (dus ook met hem) verbroken. In zijn testament heeft erflater [gedaagde] en de drie kinderen van zijn vooroverleden echtgenote als erfgenaam benoemd en [gedaagde] als executeur. [A] is dus onterfd. [gedaagde] heeft zijn benoeming als executeur aanvaard. Ook de vooroverleden echtgenote van erflater had in haar testament een executeur benoemd: haar zoon, de heer [B] (hierna: [B] ). [B] heeft zijn benoeming als executeur aanvaard. [gedaagde] en [B] hebben elkaar een volmacht verleend om de ander ter zake van de nalatenschap van de desbetreffende ouder te vertegenwoordigen.
2.2.
[A] heeft als kind van erflater op grond van de wet recht op zijn legitieme portie (een bepaald minimumbedrag uit de nalatenschap). Een zogenoemde legitimaris moet daarvoor op de legitieme portie wel eerst aanspraak maken, door aan de gezamenlijke erfgenamen te laten weten dat hij zijn legitieme portie wenst te ontvangen. De legitimaris oefent hiermee een zogeheten wilsrecht uit. [eiser] , die handelt onder de naam “ [handelsnaam] ”, stelt dat zij dit wilsrecht namens [A] heeft uitgeoefend. Volgens haar heeft [A] haar daartoe in een overeenkomst die zij met hem heeft gesloten (hierna: de overeenkomst), een volmacht gegeven. Door aanspraak te maken op de legitieme portie, ontstaat een vordering op de gezamenlijke erfgenamen en eventueel op hen die een gift van erflater hebben ontvangen. [eiser] stelt dat [A] deze zogenoemde legitimaire vordering in de overeenkomst aan haar heeft overgedragen. De legitimaris heeft recht op een afschrift (kopie) van stukken en op het verkrijgen van inlichtingen over de nalatenschap om de hoogte van de legitieme portie te kunnen berekenen. Ook dit recht heeft [A] , voor zover dat nodig was, volgens [eiser] aan haar overgedragen.
2.3.
[eiser] vordert in deze zaak (kort gezegd) een afschrift van stukken van [gedaagde] als executeur in de nalatenschap van erflater, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Om welke stukken het gaat, zal hieronder bij de beoordeling worden vermeld. Ook vordert zij een verklaring voor recht voor wat betreft de wettelijke rente die is verschuldigd over het door haar te verkrijgen bedrag en een veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. Een volledige weergave van de vorderingen is opgenomen in de bijlage van dit vonnis.
2.4.
[gedaagde] voert hiertegen verweer. Volgens [gedaagde] moet [eiser] niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vorderingen, met een veroordeling in de proceskosten. [gedaagde] meent dat [eiser] ook [B] als executeur (zie 2.1.) in deze procedure had moeten betrekken. Voor het geval de vorderingen hierop niet al stranden, betwist [gedaagde] dat [A] de overeenkomst heeft ondertekend. En als dit wel zo is, geldt dat het recht om aanspraak te maken op de legitieme portie (het hiervoor in 2.2. genoemde wilsrecht) volgens [gedaagde] niet overdraagbaar is. Dit brengt mee dat [eiser] niet rechtsgeldig aanspraak heeft gemaakt op de legitieme portie van [A] . Er is dus geen vordering ontstaan en [eiser] kan het informatierecht dat aan de vordering is gekoppeld niet uitoefenen. [gedaagde] meent dat [eiser] ook om deze reden niet in haar vorderingen kan worden ontvangen.
2.5.
De rechtbank volgt [gedaagde] hierin niet en oordeelt dat [eiser] , als komt vast te staan dat [A] de overeenkomst heeft getekend, recht heeft op een deel van de door haar genoemde stukken. Dat zal hierna worden toegelicht.

3.De beoordeling

[B] hoefde niet in de procedure te worden betrokken
3.1.
Anders dan [gedaagde] heeft aangevoerd, bestond er geen grond voor [eiser] om ook [B] in deze procedure te betrekken. [B] is niet de executeur in de nalatenschap van erflater; dat is alleen [gedaagde] . Dat [gedaagde] een volmacht aan [B] heeft verstrekt om [gedaagde] in zijn hoedanigheid van executeur te vertegenwoordigen, maakt dit niet anders. Het bestaan van deze volmacht brengt mee dat een derde [B] ter zake van de nalatenschap van erflater kan benaderen, maar niet dat [B] in procedures over die nalatenschap moet worden betrokken. Dit niet-ontvankelijkheidsverweer slaagt dus niet.
[eiser] moet bewijzen dat [A] de overeenkomst heeft ondertekend
3.2.
Zoals vermeld, betwist [gedaagde] (bij gebrek aan wetenschap) dat [A] de overeenkomst heeft ondertekend. Artikel 159 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat als tegenover iemand (zoals in dit geval [gedaagde] ) een beroep wordt gedaan op een akte (zoals de overeenkomst) deze akte geen dwingend bewijs oplevert zolang niet bewezen is wie deze akte heeft ondertekend. Diegene kan daarbij volstaan met de verklaring dat hij de echtheid van de ondertekening niet erkent. Dat heeft [gedaagde] gedaan. Deze verklaring hoeft verder niet te worden onderbouwd, met andere woorden: [gedaagde] hoeft niet toe te lichten waarom hij de echtheid van de handtekening betwist. Het voorgaande betekent dat [eiser] moet bewijzen dat [A] de overeenkomst heeft ondertekend. De rechtbank zal [eiser] opdragen dit te doen.
Voor het geval [eiser] in dit bewijs slaagt en om partijen alvast duidelijkheid te geven over hun rechtspositie, zal de rechtbank de vorderingen hieronder al inhoudelijk beoordelen.
De legitimaire vordering is overdraagbaar
3.3.
[A] heeft zijn legitimaire vordering (waarop nog aanspraak moest worden gemaakt) in de overeenkomst aan [eiser] overgedragen. Partijen zijn het erover eens dat de legitimaire vordering op zichzelf overdraagbaar is. Dit volgt uit artikel 3:83 van het Burgerlijk Wetboek (BW), dat bepaalt dat vorderingsrechten kunnen worden overgedragen, tenzij de wet of de aard van het recht zich tegen een overdracht verzet. De wet verzet zich niet tegen een overdracht van de legitimaire vordering en de aard van dat vorderingsrecht doet dat evenmin. Dit wordt in de literatuur ook algemeen aangenomen. [2] Het vorderingsrecht heeft namelijk geen hoogstpersoonlijk karakter. Dit blijkt alleen al uit het feit dat de legitimaire vordering in een huwelijksgemeenschap kan vallen en dat het op grond van artikel 4:92 lid 1 BW kan vererven, ook aan (rechts)personen die niet in (familierechtelijke) relatie tot de legitimaris staan. [3]
[eiser] heeft het wilsrecht namens [A] uitgeoefend
3.4.
[gedaagde] is echter van mening dat [A] het wilsrecht niet aan [eiser] heeft kunnen overdragen. Zoals vermeld, is dit het recht om aanspraak te maken op de legitieme portie, waardoor de legitimaire vordering ontstaat. Volgens [gedaagde] volgt dit uit artikel 4:92 lid 3 BW, dat bepaalt dat de bevoegdheden van een legitimaris slechts samen met zijn erfdeel kunnen worden overgedragen. Omdat [A] als onterfde zoon geen erfdeel heeft, kan hij zijn wilsrecht niet overdragen, zo meent [gedaagde] .
3.5.
De rechtbank stelt vast dat [A] het wilsrecht ook niet hééft overgedragen. [eiser] stelt dat ook niet; in de dagvaarding staat vermeld dat zij namens [A] aanspraak heeft gemaakt op diens legitieme portie. De zogeheten “overeenkomst overdracht vordering/vermogensrechten” die hij met [eiser] heeft gesloten, bevat daarover de volgende passages:
“Terstond na ondertekening van deze overeenkomst zal aan de executeurs (dhr. [gedaagde] en dhr. [B] )[dat van het meervoudige “executeurs” wordt gesproken, is onjuist, rb]
kenbaar worden gemaakt door [handelsnaam] (namens overdrager) dat hij aanspraak maakt op zijn legitieme portie.”
en
“ [handelsnaam] wordt bij dezen door de overdrager onherroepelijk gemachtigd om namens hem een beroep op de legitieme portie te mogen doen.”
En in een brief van 8 november 2023 heeft [eiser] aan [gedaagde] bericht:
“Uw broer ( [A] ), als legitimaris van dhr. [erflater] , heeft ons verzocht en gemachtigd om bij u een beroep op de legitieme portie te doen. Die wordt bij dezen dus ingeroepen.”
3.6.
Dat [A] geen volmacht had kunnen geven om namens hem aanspraak te maken op de legitieme portie, heeft [gedaagde] niet aangevoerd. De rechtbank ziet ook niet in waarom dit niet mogelijk zou zijn. De conclusie is dat rechtsgeldig aanspraak is gemaakt op de legitieme portie. Maar ook als het wilsrecht wél aan [eiser] was overgedragen, was dit het geval geweest. Omdat partijen uitvoerig op dit punt zijn ingegaan (en hierover waarschijnlijk meer procedures zullen worden gevoerd), zal de rechtbank dit hierna toelichten.
Overdracht van het wilsrecht was ook mogelijk geweest
3.7.
Onder het oude erfrecht, dat tot 1 januari 2003 heeft gegolden, had een onterfd kind recht op zijn wettelijk erfdeel. Door aanspraak te maken op de legitieme portie, werd het kind erfgenaam. Anders dan op grond van het huidige erfrecht dat het onterfde kind een verbintenisrechtelijke aanspraak geeft (het kind verkrijgt een geldvordering en wordt schuldeiser van de nalatenschap), verkreeg het onterfde kind tot 1 januari 2003 een goederenrechtelijke aanspraak. De bepaling van het genoemde artikel 4:92 lid 3 BW stamt uit de periode van het oude erfrecht. Met de bevoegdheden (eigenlijk: vermogensrechten) die op grond van dit artikel slechts samen met het erfdeel kunnen worden overgedragen, wordt in ieder geval bedoeld de bevoegdheid om aanspraak te maken op de legitieme portie (artikel 4:80 lid 1 BW). Het gaat hier dus om het genoemde wilsrecht. Hiervoor is vermeld dat een legitimaris ook een vordering kan hebben op een begiftigde. Ook de mogelijkheid om deze vordering op een begiftigde te verkrijgen, is een bevoegdheid zoals bedoeld in artikel 4:92 lid 3 BW. Deze vordering ontstaat als de erfgenamen niet voldoende aanspraak bieden om de vordering van de legitimaris te kunnen voldoen. Op grond van artikel 4:90 lid 1 BW moeten personen die bepaalde (in artikel 4:67 BW genoemde) giften van erflater hebben ontvangen, dan de waarde van het ingekorte deel van de gift aan de legitimaris vergoeden. Tot slot wordt onder de bevoegdheid genoemd in artikel 4:92 lid 3 BW ook wel begrepen de bevoegdheid om tegenover de erfgenamen of executeur aanspraak te maken op informatie die voor de berekening van de legitieme portie nodig is (artikel 4:78 BW).
3.8.
Zoals vermeld, verkreeg het onterfde kind onder het oude erfrecht door aanspraak te maken op de legitieme portie een erfdeel. Net als onder het huidige erfrecht, was het ook mogelijk dat een kind niet (geheel) was onterfd, maar een aanvullend beroep deed op zijn legitieme portie. In dat geval had hij dus al een erfdeel, dat door dit aanvullende beroep op de legitieme portie werd vergroot. Als iemand anders aanspraak zou maken op de legitieme portie (omdat diegene het wilsrecht overgedragen had gekregen), dan zouden de andere erfgenamen te maken krijgen met nóg een deelgenoot. Om dit te voorkomen, regelde (de voorloper van) artikel 4:92 lid 3 BW dat de legitimaris zijn bevoegdheden (waaronder dus het wilsrecht) niet zonder zijn erfdeel kon overdragen.
3.9.
Het bepaalde in artikel 4:92 lid 3 BW is bij de invoering van het nieuwe erfrecht niet gewijzigd. In de literatuur wordt opgemerkt dat dit artikel echter geen redelijk doel meer dient. [4] Als een kind niet (geheel) is onterfd, kunnen de overige erfgenamen door overdracht van het wilsrecht niet langer te maken krijgen met nóg een deelgenoot. Door een beroep te doen op de legitieme portie, wordt immers geen erfdeel meer verkregen. Het aantal betrokkenen verandert niet en de complicatie die zich onder het oude erfrecht kon voordoen, kan dus niet ontstaan. Aangenomen wordt dat de wetgever zich hiervan onvoldoende bewust is geweest en om die reden heeft verzuimd om het artikel aan de gewijzigde positie van de legitimaris aan te passen. Het valt ook niet in te zien waarom het voor een legitimaris wél mogelijk is om de legitimaire vordering zonder zijn aandeel in de nalatenschap over te dragen, maar het voor hem niet mogelijk zou zijn om zijn wilsrecht (het enkele recht om aanspraak op de legitieme portie te maken) zonder dit aandeel over te dragen. De rechtbank gaat er daarnaast van uit dat artikel 4:92 lid 3 BW in het geval de legitimaris volledig is onterfd, zoals in deze zaak, al helemáál toepassing mist. Letterlijke lezing van dit artikel brengt mee dat alleen als er een erfdeel is, dit samen met het wilsrecht moet worden overgedragen. Is dat er niet, dan staat niets aan overdracht van het wilsrecht in de weg.
[eiser] heeft recht op informatie, maar dit recht is niet onbegrensd
3.10.
Omdat [eiser] het wilsrecht namens [A] heeft uitgeoefend en de legitimaire vordering die daardoor is ontstaan aan haar is overgedragen, heeft [eiser] recht op informatie. Dit recht is in de overeenkomst aan haar overgedragen en ook hieraan staat artikel 4:92 lid 3 BW niet in de weg. Op grond van artikel 4:78 lid 1 BW heeft een legitimaris die niet erfgenaam is tegenover de erfgenamen, dan wel als er een met beheer belaste executeur in functie is, de executeur, aanspraak op inzage in en een afschrift van alle bescheiden die hij voor de berekening van zijn legitieme portie nodig heeft. Ook moeten zij hem op zijn verzoek alle benodigde inlichtingen verschaffen. Dit informatierecht moet ruim worden opgevat, maar is (zoals uit de tekst van het wetsartikel blijkt) wel beperkt tot gegevens die de legitimaris voor de berekening van zijn legitieme portie nodig heeft.
3.11.
Als [eiser] in het in 3.2. genoemde bewijs slaagt, zal [gedaagde] als executeur in het eindvonnis worden veroordeeld om in ieder geval van de volgende stukken betreffende de nalatenschap van erflater een afschrift aan [eiser] te verstrekken:
  • de boedelbeschrijving;
  • een bankafschrift van alle rekeningen van erflater met het saldo op de overlijdensdatum;
  • de aangifte erfbelasting
- een opgave van alle giften die erflater in zijn leven heeft gedaan.
3.12.
De boedelbeschrijving zal informatie bevatten over de vraag of erflater op zijn sterfdatum 1) over contant geld beschikte, 2) gerechtigd was tot aandelen of beleggingsrekeningen of obligaties had 3) onroerend goed en voertuigen in eigendom had en 4) schulden of vorderingen had. Ook zullen daarop de kosten van de uitvaart zijn vermeld. Van kosten van vereffening is geen sprake. [gedaagde] zal [eiser] daarbij bewijsstukken van de schulden van erflater en de kosten van de uitvaart moeten verstrekken. De waarde van onroerend goed (als erflater dit in eigendom had) zal met een taxatierapport moeten worden onderbouwd. [6] Voor het separaat verstrekken van een “gedocumenteerd overzicht” van de genoemde goederen, zaken of schulden (zoals [eiser] heeft gevorderd) bestaat gezien het voorgaande geen grond. Wel zal [gedaagde] een overzicht moeten verstrekken van de polissen levensverzekeringen en uitkeringen die daarop hebben plaatsgevonden. [gedaagde] heeft echter niet duidelijk gemaakt welk belang hij erbij heeft om, los van de opgave van de giften en de bankafschriften (zie hierna), onderliggende documenten betreffende de schenkingen te ontvangen. De rechtbank zal [gedaagde] daarom niet veroordelen om deze te verstrekken.
3.13.
[eiser] heeft ook gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld om alle bankafschriften van erflater te verstrekken over de periode van zeven jaar voor het overlijden. Zoals in 3.10. vermeld, moet het informatierecht ruim worden uitgelegd: alle informatie die voor de berekening van de legitieme portie nodig is, moet worden verschaft. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat een legitimaris (of zoals in dit geval: degene aan wie diens rechten zijn overgedragen) ook de bescheiden moet ontvangen die nodig zijn om te kunnen vaststellen of de opgave van giften juist is. [7] Alleen op deze manier kan de omvang van de legitimaire vordering namelijk op objectieve wijze worden bepaald. Hoewel de rechtbank niet de indruk heeft gekregen dat [gedaagde] de genoemde opgave niet naar waarheid zal doen, kan van [eiser] niet worden verlangd dat zij [gedaagde] op zijn woord gelooft.
3.14.
De rechtbank begrijpt dat de omstandigheid dat een “buitenstaander” de beschikking krijgt over een deel van de administratie van erflater, [gedaagde] niet aanstaat. Maar [eiser] heeft het informatierecht nu eenmaal overgedragen gekregen en het feit dat zij geen familierechtelijke relatie met erflater had, kan aan de omvang van dit informatierecht niet afdoen. Het is wel de vraag of [gedaagde] in staat zal zijn om de bankafschriften van zo lang geleden aan [eiser] te verstrekken. Zoals eerder vermeld, is erflater overleden op 23 oktober 2020. De vordering van [eiser] komt erop neer dat [gedaagde] de bankafschriften over de periode oktober 2013 - oktober 2020 aan [eiser] zou moeten verschaffen. Niet iedere bank maakt dit mogelijk. De rechtbank zal [gedaagde] daarom veroordelen om aan [eiser] alle bankafschriften te verstrekken vanaf zeven jaar voor overlijden of vanaf een latere datum als blijkt dat de desbetreffende bank daar (deels) niet meer over beschikt. In dat laatste geval zal [gedaagde] hiervan een schriftelijk onderbouwing aan [eiser] moeten overhandigen. Daarnaast zal [gedaagde] worden veroordeeld om de aangiften inkomstenbelasting die erflater in de periode van zeven jaar voor zijn overlijden heeft gedaan, te verstrekken. Dit past bij het oordeel dat hij ook de bankafschriften over die periode zal moeten geven.
3.15.
[gedaagde] zal ook een kopie van de aangifte erfbelasting moeten verstrekken, ter zake van zowel de nalatenschap van erflater als van de nalatenschap van zijn vooroverleden echtgenote. Tot slot zal hij een kopie van de boedelbeschrijving van haar nalatenschap moeten geven. [eiser] moet kunnen vaststellen wat de omvang was van deze nalatenschap, zodat zij kan nagaan of de schuld die erflater als langstlevende aan de andere erfgenamen van zijn echtgenote had correct op de boedelbeschrijving van erflater staat vermeld. Anders dan [eiser] meent, heeft een legitimaris tegenover een erfgenaam echter geen recht op een afschrift van het testament. Hij zal zich daarvoor tot de notaris moeten wenden tot wiens protocol de akte behoort. Die zal de legitimaris op grond van artikel 49 lid 1 van de Wet op het notarisambt overigens alleen een afschrift verstrekken van dat deel van het testament dat rechtstreeks van belang is voor zijn recht. Omdat hiervoor is overwogen dat het informatierecht rechtsgeldig is overgedragen, gaat de rechtbank ervan uit dat de notaris dit afschrift aan [eiser] zal verstrekken. [gedaagde] hoeft [eiser] dus geen afschrift van het testament van erflater te verstrekken. Op een afschrift van het testament van de echtgenote van erflater, dat [eiser] ook wil ontvangen, heeft zij tot slot geen recht.
3.16.
De rechtbank zal [gedaagde] in het eindvonnis veroordelen om de stukken die hij moet overhandigen, binnen een termijn van acht weken (in plaats van de door [eiser] genoemde vier weken) te verstrekken. Anders dan gevorderd, zal hieraan geen dwangsom worden verbonden. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat [gedaagde] deze prikkel nodig heeft om aan de veroordeling te voldoen.
De over de vordering verschuldigde rente
3.17.
[eiser] heeft tot slot een verklaring voor recht gevorderd dat over het door haar te verkrijgen bedrag de wettelijke rente is verschuldigd vanaf 9 november 2023 (subsidiair 15 december 2023, meer subsidiair 1 januari 2024, nog meer subsidiair een door de rechtbank te bepalen datum en uiterst subsidiair 16 juli 2024). Deze vordering zal in het eindvonnis worden afgewezen. De wettelijke rente is pas verschuldigd vanaf het moment dat [gedaagde] met de betaling van de vordering in verzuim is. Zolang de omvang van de vordering niet is vastgesteld, kan dit verzuim niet intreden (artikel 6:81 e.v. BW jo artikel 6:119 BW).
3.18.
De rechtbank zal de hiervoor genomen beslissingen nog niet opnemen in het dictum, omdat eerst moet komen vast te staan dat [A] de overeenkomst heeft getekend. Zoals vermeld, zal de rechtbank [eiser] opdragen om dit te bewijzen. Als [eiser] er niet in slaagt dat bewijs te leveren, zal zij in haar vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
draagt [gedaagde] op te bewijzen dat [A] de overeenkomst heeft ondertekend,
4.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 19 november 2025voor uitlating door [eiser] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
4.3.
bepaalt dat, als [eiser] geen bewijs door het horen van getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, zij die stukken dan direct in het geding moet brengen,
4.4.
bepaalt dat, als [eiser]
getuigenwil laten horen, zij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden
januari 2026tot en met
maart 2026dan direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
4.5.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. A.F. Hermans, in het gerechtsgebouw te Utrecht, Vrouwe Justitiaplein 1,
4.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
4.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F. Hermans en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2025.
Bijlage
[eiser] vordert, na eisvermindering tijdens de mondelinge behandeling, dat de rechtbank bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I [gedaagde] beveelt om binnen vier weken na de datum van het te wijzen vonnis aan [eiser] te verstrekken:
a. een ondertekend exemplaar van de boedelbeschrijving;
b. alle bankafschriften tot in ieder geval zeven jaar voor overlijden;
c. alle overzichten aangaande beleggingsrekeningen, aandelen en obligaties;
d. alle belastingaangiften tot in ieder geval zeven jaar voor overlijden;
e. de aangifte erfbelasting ter zake het overlijden van erflater;
f. een gedocumenteerd overzicht met de onderbouwde waarde van de voertuigen van erflater per sterfdatum;
g. een gedocumenteerde opgave van de uitkeringen van polissen van de levensverzekeringen die behoren tot de nalatenschap van erflater voorzien van bewijsstukken;
h. een opgave van het saldo van contant geld per sterfdatum;
i. een gedocumenteerd overzicht van alle schulden per sterfdatum voor zover het schulden als bedoeld in artikel 4:7 lid 1 onder a tot en met c en f BW betreft;
j. een gedocumenteerd overzicht van eventuele vorderingen/restituties;
k. een kopie van het testament van erflater;
l. de aangifte erfbelasting ter zake van de nalatenschap van de vooroverleden echtgenote van erflater;
m. de boedelbeschrijving behorend bij de nalatenschap van de vooroverleden echtgenote van erflater;
n. een kopie van het testament van de vooroverleden echtgenote van erflater;
o. gedocumenteerde eigendomsinformatie van het onroerend goed van erflater;
p. gedocumenteerde kosten van de uitvaart en de vereffenaar aangaande erflater;
q. gedocumenteerde informatie betreffende alle zaken in artikel 4:67 BW waaronder in ieder geval:
- giften die door erflater of vanuit zijn vermogen gedaan zijn met als doel onterfde personen te benadelen;
- giften vanuit het vermogen van erflater die erflater gedurende zijn leven te allen tijde had kunnen herroepen of die hij bij de gift voor inkorting vatbaar heeft verklaard;
- giften vanuit het vermogen van erflater die bestemd zijn om pas na het overlijden ten volle te worden genoten;
- giften vanuit het vermogen van erflater die ooit zijn gedaan aan afstammelingen (indien deze afstammeling ook (wettelijk) erfgenaam is);
- alle andere giften vanuit het vermogen van erflater die in de periode van vijf jaren voor het overlijden zijn gedaan;
II [gedaagde] veroordeelt om een dwangsom aan [eiser] te betalen van € 200,00 per
bevel, per dag of gedeelte van een dag waarop hij in gebreke blijft bij het nakomen van een onder I benoemd bevel met een maximum van € 20.000,00 per bevel;
III voor recht verklaart dat de wettelijke rente over het uit hoofde van de legitieme portie te verkrijgen (nog vast te stellen) bedrag, indien dat bedrag positief zal blijken te zijn als ingangsdatum heeft: primair 9 november 2023, subsidiair 15 december 2023, meer subsidiair 1 januari 2024, nog meer subsidiair een door de rechtbank te bepalen datum en uiterst subsidiair 16 juli 2024;
V [gedaagde] veroordeelt om de proceskosten aan [eiser] te betalen.

Voetnoten

1.Zie het Zaaksverdelingenreglement van deze rechtbank, te vinden op rechtspraak.nl.
2.Volgens prof. mr. S. Perrick kan deze vordering (in dit licht) zonder enige beperking aan een derde worden overgedragen (zie:
3.Zie onder meer prof. dr. S. Perrick
4.Zie prof. mr. J.W.A. Biemans,
5.Een afschrift van de aanslag is niet gevorderd.
6.De rechtbank vat de vordering tot veroordeling om gedocumenteerde eigendomsinformatie betreffende het onroerend goed te verstrekken zó op dat [eiser] wenst dat de in de boedelbeschrijving opgegeven waarde met een taxatierapport wordt onderbouwd.
7.Zie ook Gerechtshof Den Haag 1 september 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2329.