ECLI:NL:RBMNE:2025:6136

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 november 2025
Publicatiedatum
14 november 2025
Zaaknummer
16/309210-24
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een verdachte voor een gewapende overval op een tabakspeciaalzaak met toepassing van jeugdstrafrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 november 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 25 september 2024 een tabakspeciaalzaak in Almere heeft overvallen. De verdachte, geboren in 2004, heeft de winkelmedewerkster bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en heeft daarbij krasloten en sigaretten gestolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de feiten heeft gepleegd en heeft hem veroordeeld tot een jeugddetentie van 2 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een werkstraf van 200 uren. De rechtbank heeft ook een contactverbod opgelegd met de winkelmedewerkster. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte heeft veroordeeld tot betaling van € 2.029,99 aan schadevergoeding, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van de overval op het slachtoffer. De rechtbank heeft besloten het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien de leeftijd van de verdachte en zijn positieve ontwikkeling na de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/309210-24
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudig kamer van 12 november 2025 in de strafzaak van:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2004 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna: de verdachte.

1.ZITTING

De strafzaak van de verdachte is inhoudelijk behandeld op de openbare zitting van 29 oktober 2025.
Op de zitting waren aanwezig:
  • de verdachte;
  • de officier van justitie: mr. M. Mahmoudi;
  • de advocaat van de verdachte: mr. R. Zwiers, advocaat in Almere;
  • de benadeelde partij: [slachtoffer] , bijgestaan door [A] van Slachtofferhulp Nederland.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat hij, samengevat:
op 25 september 2024 in Almere met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp [winkel] heeft overvallen en daarbij krasloten en pakjes sigaretten heeft gestolen.
De volledige tekst van de beschuldiging staat in de bijlage bij dit vonnis.

3.BEWIJS

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat kan worden bewezen dat de verdachte het feit heeft gepleegd.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte voert geen verweer over het bewijs.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewijsmiddelen
De verdachte bekent dat hij het feit, namelijk de winkeloverval, heeft gepleegd zoals dit hieronder bewezen is verklaard. Door hem, of namens hem, is ook niet om vrijspraak van dat feit gevraagd. In die situatie hoeft de rechtbank niet de inhoud van de bewijsmiddelen op te schrijven. De rechtbank noemt daarom alleen de bewijsmiddelen waarop zij haar oordeel baseert: [1]
  • de aangifte van [slachtoffer] van 25 september 2024, pagina 44 e.v.;
  • een proces-verbaal van bevindingen van 28 september 2024, pagina 63 e.v.;
  • de verklaring van de verdachte op de zitting van 29 oktober 2025.
3.3.2.
Bewijsoverweging
De rechtbank overweegt dat voor een veroordeling voor diefstal van een aan een ander toebehorend goed, zoals bedoeld in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht, onder meer is vereist dat de dader zich de feitelijk heerschappij over dat goed heeft verschaft dan wel dit aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte de winkelmedewerkster die achter de kassa stond heeft gevraagd om sigaretten en krasloten te geven. De winkelmedewerkster overhandigt vervolgens een aantal stapels krasloten aan de verdachte, die de krasloten in zijn rugzak stopt. De sigaretten legt de winkelmedewerkster op de toonbank. De verdachte pakt een aantal van die pakjes sigaretten, stopt ook deze in zijn rugzak en loopt de winkel uit.
Met zijn handelen heeft de verdachte de sigaretten weggenomen met het oogmerk zich deze wederrechtelijk toe te eigenen. Dit geldt ook voor de door de winkelmedewerkster overhandigde krasloten. Hoewel door het overhandigen van de krasloten van wegnemen in letterlijke zin geen sprake is, heeft de verdachte de krasloten wel in juridische zin weggenomen. Het zich verschaffen van feitelijke heerschappij als wegneming kan namelijk ook gelegen zijn in het overhandigd krijgen (zie HR 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:676) .
Verdachte heeft deze diefstal begaan vergezeld van bedreiging van de winkelmedewerkster met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Hiermee vallen de handelingen van de verdachte onder de strafbaarstelling van artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank acht het tenlastegelegde dan ook bewezen.

4.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
op 25 september 2024 te Almere pakjes krasloten en sigaretten, die aan [winkel] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
- met een bivakmuts, althans gezichtsbedekking op zijn hoofd voornoemde [winkel] binnen te gaan en
- vervolgens een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [slachtoffer] te tonen en op die [slachtoffer] te richten en
- vervolgens die [slachtoffer] te vragen sigaretten en krasloten en geld te geven.
De rest van de tekst van de beschuldiging kan niet worden bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De taal- en/of schrijffouten die in de tekst van de beschuldiging voorkomen zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Dit benadeelt de verdachte niet.

5.KWALIFICATIE EN STRAFBAARHEID

5.1.
Kwalificatie
Het bewezen feit levert het volgende strafbare feit op:
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
5.2.
Strafbaarheid van het feit en de verdachte
Het feit en de verdachte zijn strafbaar.

6.STRAF

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de rechtbank toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht en eist dat de verdachte wordt veroordeeld tot:
- een jeugddetentie van 2 maanden, met aftrek van het voorarrest, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden kort gezegd een contact- en locatieverbod;
- een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 200 uren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte verzoekt de rechtbank toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht en bij het bepalen van de op te leggen straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn proceshouding.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt aan de verdachte een jeugddetentie van 2 maanden, met aftrek van het voorarrest, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met het slachtoffer, en een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 200 uren op. Bij het bepalen van deze straffen houdt de rechtbank rekening met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder de verdachte dit feit heeft gepleegd. Ook weegt de rechtbank het strafblad van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden mee.
6.3.1.
Ernst en omstandigheden van het feit
De verdachte heeft met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp een [winkel] overvallen. Dit is een ernstig feit. Slachtoffers van dergelijke feiten lijden vaak langdurig onder de psychische gevolgen van zo’n traumatische gebeurtenis. Uit de inhoud van de stukken in het dossier volgt dat de overval veel indruk heeft gemaakt op de winkelmedewerkster die aan het werk was ten tijde van de overval. Toen ze door de verdachte werd bedreigd vreesde ze voor haar leven. Nadien heeft zij last gehad van angstklachten en slaapproblemen en inmiddels heeft zij ontslag genomen bij de [winkel] omdat ze niet meer dagelijks bij de plek van de overval in de buurt wilde zijn. De verdachte heeft zijn eigen persoonlijk en financieel belang vooropgesteld en heeft niet gedacht aan de gevolgen voor het slachtoffer. Daarnaast versterkt een gewapende overval gevoelens van angst en onveiligheid in de directe omgeving en in de samenleving als geheel. In het oog springt verder dat verdachte en slachtoffer elkaar kenden van school, wat voor hem kennelijk geen belemmering was. En zorgelijk is ook de betrekkelijk geringe aanleiding om naar zo’n stuitend middel te grijpen, te weten een schuld van een paar honderd euro. De rechtbank rekent dit alles de verdachte aan.
6.3.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van de verdachte waaruit volgt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Bij het bepalen van de op te leggen straf houdt de rechtbank voorts rekening met een rapport van Reclassering Nederland van 21 oktober 2025, opgemaakt door een reclasseringswerker. Uit dit rapport volgt dat de verdachte inmiddels op eigen initiatief is gestart met behandeling bij de Waag een deze behandeling positief heeft afgerond. De verdachte heeft daarnaast werk en is bezig met het behalen van zijn startkwalificatie. De reclassering schat het risico op recidive in als laag en acht begeleiding door de door de reclassering niet noodzakelijk. Geadviseerd wordt om het jeugdstrafrecht toe te passen en de verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
6.3.3.
Strafkader
De verdachte was tijdens het plegen van de feiten 19 jaar oud. Het uitgangspunt is dan dat het volwassenenstrafrecht van toepassing is. De rechtbank heeft bij jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar echter de mogelijkheid om (overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77hh van het Wetboek van Strafrecht) het jeugdstrafrecht toe te passen. Dat kan de rechtbank doen wanneer de persoon van de verdachte zelf of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, daar aanleiding voor geven. De rechtbank ziet, gelet op de persoon van de verdachte zoals hierboven is uiteengezet, grond om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Om in vergelijkbare zaken zoveel mogelijk gelijk te straffen, werken strafrechters met landelijke oriëntatiepunten. Deze zijn gebaseerd op opgelegde straffen in andere, vergelijkbare zaken. Het oriëntatiepunt voor een overval op een winkel door een jeugdige is een jeugddetentie vanaf 4 maanden. De rechtbank neemt dit oriëntatiepunt als uitgangspunt voor het bepalen van de op te leggen straf. De rechtbank weegt als strafverzwarende omstandigheid mee dat de verdachte een winkelmedewerkster heeft bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp.
Gelet op de ernst van het feit kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. Gelet op de persoon van de verdachte oordeelt de rechtbank het echter niet passend om de verdachte naar de gevangenis te sturen. Dat zou de positieve stappen die verdachte inmiddels heeft gezet kunnen doorkruisen en de kans op recidive juist vergroten. De rechtbank legt de verdachte daarom een geheel voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf op. Vanuit het oogpunt van vergelding en generale preventie legt de rechtbank de verdachte daarnaast een onvoorwaardelijke taakstraf op bestaande uit een werkstraf van maximale duur.
De rechtbank zal aan de voorwaardelijke jeugddetentie een contactverbod met de winkelmedewerkster als voorwaarde verbinden. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de verdachte een locatieverbod op te leggen. De rechtbank overweegt daartoe dat de winkelmedewerkster inmiddels niet meer werkt bij de overvallen winkel.
Gelet op dit alles legt de rechtbank aan de verdachte een jeugddetentie op van 2 maanden, met aftrek van het voorarrest, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden kort gezegd een contactverbod, en een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 200 uren.
De rechtbank wijkt af van de eis van de officier van justitie, omdat zij een locatieverbod niet noodzakelijk acht.

7.VORDERING VAN DE BENADEELDE PARTIJ

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, met uitzondering van de schadepost ‘reiskosten’ en de immateriële schade voor zover deze een bedrag van € 250,- niet te boven gaat.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
7.3.1.
Materiële schade
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost ‘verlies van arbeidsvermogen’ ter hoogte van in totaal € 429,99 komt voor vergoeding in aanmerking. De advocaat van de verdachte heeft aangevoerd dat de schade die betrekking heeft op de schadepost ‘verlies van arbeidsvermogen’ geheel voor rekening van de benadeelde partij dient te blijven omdat zij haar toenmalige werkgever hiervoor had kunnen aanspreken.
De rechtbank oordeelt dat zij weliswaar haar werkgever had kunnen aanspreken, maar hiertoe niet verplicht is. De rechtbank acht het redelijk dat de benadeelde partij de schade verhaalt bij de veroorzaker van het letsel waardoor zij niet heeft kunnen werken. De betwiste schadepost komt dan ook voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank wijst de vordering ten aanzien van de materiële schade daarom gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 429,99.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de meer gevorderde materiële schade afwijzen. Reden daarvoor is dat de betreffende schadepost (reiskosten naar het politiebureau voor het doen van aangifte) naar het oordeel van de rechtbank moet worden aangemerkt als proceskosten die, gelet op artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, niet voor vergoeding in aanmerking komen.
7.3.2.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek hebben benadeelde partijen recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade als zij ten gevolge van de strafbare feiten in hun persoon zijn aangetast. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het handelen van de verdachte schade heeft geleden en nadeel heeft ondervonden. De aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan, brengen mee dat er sprake is van aantasting in ‘de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek. Gelet op vergelijkbare zaken en op de omstandigheden waaronder de onderhavige strafbare feiten zijn gepleegd acht de rechtbank een vergoeding van € 1.600,- billijk. De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële dan ook geheel toe.
7.3.3.
Conclusie
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 2.029,99, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

8.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De opgelegde straffen en maatregel zijn gebaseerd op de wetsartikelen 36f, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

9.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 5.1 is vermeld;
- verklaart de verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt de verdachte tot een
jeugddetentievan
2 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat de jeugddetentie
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzijde rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat de verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2005 te [geboorteplaats] , zolang het openbaar ministerie dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit verbod;
- veroordeelt de verdachte tot een taakstraf bestaande uit een
werkstrafvan
200 uren;
- beveelt dat voor het geval de verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 100 dagen jeugddetentie;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 2.029,99, bestaande uit € 429,99 aan materiële schade en € 1.600,- aan immateriële schade;
- wijst de vordering van [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde af;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 september 2024 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt de verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt de verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 2.029,99 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 september 2024 tot de dag van volledige betaling, waarbij gijzeling in verband met de jeugdige leeftijd van de verdachte achterwege blijft;
- bepaalt dat de verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. van Meer, voorzitter, mrs. V.A. Groeneveld en G.H. Marcus, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.S.A. Nahumury, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 november 2025.
Mr. Marcus is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 september 2024 te Almere één of meer (pakjes) krasloten en/of één of meer pakjes sigaretten, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [winkel] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- met een bivakmuts, althans gezichtsbedekking op zijn hoofd voornoemde [winkel] binnen te gaan en/of
- ( vervolgens) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [slachtoffer] te tonen en/of op die [slachtoffer] te richten en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] te vragen/sommeren sigaretten en/of krasloten en/of geld te geven.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie Eenheid Midden-Nederland in onderzoek MD2R024132 / KROKUS, registratienummer 2024304838, doorgenummerd pagina 1 tot en met 151. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgemaakt proces-verbaal. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344 eerste lid onder 5 van het Wetboek van Strafvordering worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.