ECLI:NL:RBMNE:2025:6227

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 november 2025
Publicatiedatum
20 november 2025
Zaaknummer
UTR 25/3734
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van Ziektewetuitkering en beoordeling van dringende redenen

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 20 november 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die ziek uitgevallen was met psychische klachten, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de terugvordering van een te hoge Ziektewetuitkering. Eiseres ontving vanaf 1 februari 2023 een uitkering op basis van de Ziektewet, maar ontving in de periode van 24 juli 2023 tot 5 januari 2024 170% van haar dagloon, wat meer was dan waar zij recht op had. Het Uwv besloot op 13 februari 2024 dat eiseres het te veel ontvangen bedrag van €11.381,48 moest terugbetalen. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv bleef bij zijn standpunt. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, omdat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoonde. De rechtbank oordeelde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiseres en de rol van het Uwv in de terugvordering. Desondanks bleef de terugvordering in stand, omdat het Uwv met een belangenafweging kwam die de rechtbank als deugdelijk en evenwichtig beschouwde. Eiseres kreeg recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten, maar haar verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het Uwv om bij terugvorderingen een zorgvuldige belangenafweging te maken, vooral in situaties waarin persoonlijke omstandigheden van de betrokkene een rol spelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/3734

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.A.H. Theunissen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: R. van den Brink).

Procesverloop

1. Eiseres is op 21 december 2022 ziek uitgevallen met psychische klachten. Daarvoor werkte zij als perscoördinator bij [ex werkgever] voor gemiddeld 30,34 uur per week. Het dienstverband werd beëindigd per 31 januari 2023. Met ingang van
1 februari 2023 ontving eiseres een uitkering op grond van de Ziektewet (Zw). De bruto-uitkering was gelijk aan 70% van het dagloon. Op 20 december 2023 bereikte eiseres het einde van het eerste ziektejaar.
2. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van
15 november 2023 vastgesteld dat eiseres vanaf 24 juli 2023 tot 28 augustus 2023 arbeidsongeschikt was als gevolg van zwangerschap. Dat betekent dat eiseres in die periode recht had op een uitkering gelijk aan 100% van het dagloon. Met de besluiten van
12 januari 2024 heeft het Uwv medegedeeld dat het uitkeringspercentage per ingang van
24 juli 2023 is gewijzigd naar 100% en per 29 augustus 2023 verlaagd naar 70%.
3. Het Uwv heeft op 14 en 16 januari 2024 100% van het dagloon aan eiseres uitgekeerd over de periode 24 juli 2023 tot 5 januari 2024, in plaats van 30%. Dit betekent dat eiseres over die periode 170% van haar dagloon aan Zw-uitkering heeft ontvangen. Dat is meer dan waarop eiseres recht had.
4. Met het besluit van 13 februari 2024 (het primaire besluit I) heeft het Uwv beslist dat eiseres de ten onrechte betaalde Zw-uitkering van 100% van het dagloon over de periode 24 juli 2023 tot en met 5 januari 2024 moet terugbetalen. Het gaat om een bedrag van €11.381,48,- netto, waarbij €524,85,- euro in mindering is gebracht als gevolg van de toekenning van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet per 9 februari 2024. Met het besluit van 14 februari 2024 is dit bedrag ingevorderd (primaire besluit II). Op 10 april 2025 is met eiseres afgesproken dat zij het terug te vorderen bedrag in termijnen betaalt. Elke maand betaalt eiseres 125 euro aan het Uwv.
5. Eiseres heeft tegen deze primaire besluiten bezwaar gemaakt. Met het besluit op bezwaar van 7 mei 2025 (het bestreden besluit) is het Uwv bij de terugvordering gebleven. In het bestreden besluit is bepaald dat eiseres €11.338,- euro aan het Uwv moet terugbetalen.
6. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
7. De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv.

Overwegingen

Wettelijk kader
8. Op grond van artikel 33, eerste lid, van de Zw is het Uwv gehouden het ziekengeld dat anderszins onverschuldigd is betaald terug te vorderen. Op grond van artikel 33, zesde lid, van de Zw kan geheel of gedeeltelijk van terugvordering worden afgezien als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Standpunten van partijen
9. Eiseres is het niet eens met de terugvordering en voert aan dat er dringende redenen zijn om daarvan af te zien. Eiseres voert aan dat haar persoonlijke omstandigheden en de eigen rol van het Uwv onvoldoende zijn meegenomen in de belangenafweging. Zo heeft eiseres aangevoerd dat zij als gevolg van de terugvordering in ernstige financiële problemen komt, omdat zij al veel schulden heeft. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat het ontvangen bedrag is verrekend met openstaande schulden, waardoor het voor haar niet inzichtelijk was dat zij 170% van haar dagloon aan Zw-uitkering had ontvangen. Eiseres heeft verder toegelicht dat het in die periode psychisch niet goed met haar ging, waardoor zij niet heeft opgemerkt dat het Uwv te veel ziekengeld had uitbetaald. Tot slot voert eiseres aan dat haar situatie deel uitmaakt van een breder probleem bij het Uww, zoals blijkt uit de vele media- en kamerberichten.
10. Het Uwv stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat een dringende reden om van terugvordering af te zien zich alleen in bijzondere en uitzonderlijke situaties voordoet, namelijk wanneer de individuele, sociale en/of financiële gevolgen van de terugvordering voor de persoon in kwestie dusdanig zwaar en onaanvaardbaar zijn dat die een afwijking van de hoofdregel mogelijk maken. Het Uwv motiveert dat alle relevante feiten en omstandigheden zijn beoordeeld en dat in geval van eiseres er geen sprake is van een dringende reden om van terugvordering af te zien.
Rechtspraak dringende reden
11. De Centrale Raad van Beroep (de Raad) heeft in de uitspraak van 18 april 2024 zijn uitleg van het begrip ‘dringende reden’ verruimd. [1] De oude lijn van de Raad hield in dat een dringende reden om van terugvordering af te zien slechts gelegen kon zijn in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële gevolgen voor de betrokkene. De Raad ziet het begrip ‘dringende reden’ voortaan als een open norm waarbinnen het Uwv, tegenover het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald, de relevante feiten en omstandigheden zodanig moet afwegen dat die afweging een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zal kunnen doorstaan. Bij de beoordeling of sprake is van een dringende reden moet zowel rekening worden gehouden met de gevolgen van de terugvordering als met de oorzaak daarvan. Daarbij dient onder meer de vraag te worden betrokken wat het eigen aandeel is van het Uwv in de reden voor de terugvordering. Van belang is ook het eigen aandeel van de betrokkene en de vraag of de betrokkene heeft moeten begrijpen dat hij/zij teveel uitkering ontving.
12. De bevoegdheid om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien is een discretionaire bevoegdheid van het Uwv. Bij de gebruikmaking daarvan moet het Uwv een belangenafweging maken. Voor zover de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, zal de bestuursrechter een terugvorderingsbesluit dat een dergelijke belangenafweging bevat, toetsen op geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid. De toetsing van de bestuursrechter op het punt van de evenwichtigheid is intensief.
Beoordeling door de rechtbank
13. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen in geschil is of sprake is van een dringende reden om af te zien van terugvordering. Volgens de nieuwe lijn van de Raad moet het Uwv bij de beoordeling of sprake is van een dringende reden alle relevante feiten en omstandigheden afwegen. De rechtbank is met de motivering in het bestreden besluit niet gebleken dat het Uwv alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken. Zo erkent het Uwv in het bestreden besluit niet dat de reden van de terugvordering is gelegen in een fout van het Uwv. Ook is het Uwv niet ingegaan op de persoonlijke omstandigheden van eiseres, dan wel heeft het Uwv niet gemotiveerd op welke wijze die omstandigheden zijn betrokken. Het bestreden besluit bevat naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de belangenafweging een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt.
14. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van
1 augustus 2025, in aanvulling op het bestreden besluit, gemotiveerd dat er geen medische redenen zijn op grond waarvan het eiseres redelijkerwijs niet duidelijk had kunnen zijn dat zij een dubbele betaling heeft ontvangen. Op de zitting heeft het Uwv, in aanvulling hierop, toegelicht dat de terugvordering is ontstaan door een fout van het Uwv en dat eiseres geen verwijt kan worden gemaakt. Ook heeft het Uwv toegelicht dat hij zijn fout binnen één maand met de primaire besluiten heeft hersteld en dat met eiseres een betalingsregeling is getroffen, waarbij rekening is gehouden met de beslagvrije voet. Het Uwv is in beroep dus bij zijn standpunt gebleven dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien.
15. Het Uwv heeft met de verzekeringsgeneeskundige rapportage en de toelichting ter zitting naar het oordeel van de rechtbank alsnog deugdelijk aan de hand van alle feiten en omstandigheden van het geval gemotiveerd waarom meer gewicht wordt toegekend aan het belang van terugvordering dan aan het belang van eiseres. Zoals het Uwv op de zitting heeft toegelicht, heeft het Uwv zijn fout snel hersteld door binnen één maand na de uitbetaling over te gaan tot terugvordering. Uit vaste rechtspraak van de Raad volgt dat hoe sneller het Uwv zijn fout herstelt, hoe minder reden er is om een dringende reden aan te nemen. [2] De financiële gevolgen van de terugvordering zijn verder beperkt gebleven door de betalingsregeling die eiseres met het Uwv heeft getroffen. Verder is op de zitting gebleken dat de schulden van eiseres met de te hoge betaling aanzienlijk zijn verminderd. Eiseres heeft geen onomkeerbare uitgaven gedaan met het te veel ontvangen geld. De rechtbank is van oordeel dat de uitkomst van de belangenafweging niet onevenredig is, zodat het Uwv heeft kunnen besluiten tot terugvordering.
16. De stelling van eiseres dat zij als gevolg van haar psychische kwetsbaarheid niet heeft gezien dat zij te veel aan Zw-uitkering had ontvangen, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Het niet controleren van bankafschriften komt voor rekening en risico van eiseres. Daarbij betrekt de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat er geen medische redenen zijn op grond waarvan het eiseres niet duidelijk had kunnen zijn dat zij een dubbele betaling had ontvangen. Eiseres heeft geen medische stukken overgelegd om dit oordeel te bestrijden, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige rapportage.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. [3] Dit omdat het Uwv met de op de zitting gegeven toelichting alsnog een belangenafweging heeft gemaakt en de rechtbank deze belangenafweging deugdelijk en evenwichtig vindt. Het motiveringsgebrek dat aan het bestreden besluit kleefde is hiermee hersteld. Dat betekent dat de terugvordering in stand blijft.
18. Omdat het beroep gegrond is moet het Uwv het griffierecht aan eiseres vergoeden. Ook krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Het Uwv moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907). Toegekend wordt € 1.814,-.
19. De rechtbank wijst het verzoek van eiseres om schadevergoeding af, omdat de rechtbank niet is gebleken dat eiseres schade heeft geleden als gevolg van het bestreden besluit. Eiseres heeft met het ontvangen bedrag geen onomkeerbare uitgave gedaan en krijgt de gelegenheid om het bedrag in termijnen aan het Uwv terug te betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 7 mei 2025;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 53,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.N. van Ooijen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (Raad) van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
2.Uitspraken van de Raad van 29 augustus 2024, ECLI:CRVB:2024:1689 en 10 april 2025, ECLI:CRVB:2025:582.
3.Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht.