In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 13 november 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een tijdelijk huisverbod dat aan eiser was opgelegd. Het huisverbod, dat inging op 10 november 2025, was opgelegd door de burgemeester van de gemeente Utrecht en had een duur van 10 dagen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit huisverbod en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld in aanwezigheid van eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de burgemeester. Tijdens de zitting is ook de mening van de oudste zoon van eiser en de vrouw gehoord, die in een kindgesprek zijn standpunt heeft kunnen toelichten.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om het huisverbod op te leggen, omdat er voldoende aanwijzingen waren dat de veiligheid van de kinderen in het geding was. De burgemeester had zich laten adviseren door deskundigen en had een Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (RiHG) ingevuld. Eiser betwistte de noodzaak van het huisverbod en stelde dat er geen ernstig vermoeden van gevaar was. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de situatie op het moment van oplegging van het huisverbod voldoende ernstig was om de maatregel te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en het beroep ongegrond verklaard, waardoor het huisverbod in stand blijft tot 20 november 2025. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding en is gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.