ECLI:NL:RBMNE:2025:6341

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 november 2025
Publicatiedatum
25 november 2025
Zaaknummer
11835410
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens poging tot installatie van malware op bedrijfscomputers

In deze zaak verzoekt de verzoeker, [verzoeker], de kantonrechter om het ontslag op staande voet te vernietigen. De kantonrechter heeft op 28 november 2025 uitspraak gedaan in de zaak tussen [verzoeker] en [verweerster] B.V. De verzoeker was sinds 1 januari 2025 in dienst bij [verweerster] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. De werkgever, [verweerster], heeft de verzoeker op 10 juni 2025 op staande voet ontslagen, omdat hij verdacht werd van het installeren van malware op bedrijfscomputers en het ongeoorloofd inzien van bedrijfsgevoelige informatie. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het ontslag rechtsgeldig is, omdat er voldoende bewijs was van de dringende reden voor ontslag. De verzoeker heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te reageren op de beschuldigingen voordat het ontslag werd gegeven. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de werkgever zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de feiten en dat de dringende reden voor ontslag voldoende aannemelijk is gemaakt. Het verzoek van de verzoeker tot vernietiging van het ontslag en de nevenverzoeken zijn afgewezen. De proceskosten zijn voor rekening van de verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Amersfoort
Zaaknummer / rekestnummer: 11835410 \ AE VERZ 25-52
Beschikking van 28 november 2025
in de zaak van
[verzoeker],
wonend in [woonplaats] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in het voorwaardelijk tegenverzoek,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. J.A. Neslo,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
statutair gevestigd in [vestigingsplaats] , kantoorhoudend in [kantoorplaats] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het voorwaardelijk tegenverzoek,
hierna te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde: mr. D.A. Molier.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, per e-mail door de griffie ontvangen op 8 augustus 2025, met
4 producties
- het verweerschrift met een voorwaardelijk tegenverzoek, met 9 producties
- de brief namens [verzoeker] van 21 oktober 2025 met aanvullende producties 5 tot en met 10
- de mondelinge behandeling van 31 oktober 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van de gemachtigde van [verzoeker] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2025. [verzoeker] was aanwezig, en werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Neslo. Namens [verweerster] waren aanwezig [A] , [functie] , en [B] , lid strategisch bestuur, bijgestaan door mr. Molier, de gemachtigde. Ook waren namens [verweerster] aanwezig mr. J. Snellen-Nierop en [C] , beiden werkzaam voor de [bedrijf] ( [bedrijf] ) waarvan [verweerster] onderdeel uitmaakt. Aan het einde van de zitting is beschikking bepaald op vandaag.

2.De kern van de zaak

2.1.
In deze zaak verzoekt [verzoeker] primair de vernietiging van het ontslag op staande voet. De kantonrechter wijst het verzoek af omdat het ontslag (rechts)geldig is. De kantonrechter komt daarom niet meer toe aan het beoordelen van het subsidiaire verzoek van [verzoeker] om een billijke vergoeding toe te kennen en het voorwaardelijk ontbindingsverzoek van [verweerster] .

3.De achtergrond van de zaak

3.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1974, is sinds 1 januari 2025 in dienst bij [verweerster] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van één jaar. De functie van [verzoeker] is [functie] met een loon van € 4.900,00 bruto per maand exclusief vakantietoeslag voor 40 uur per week. [verzoeker] verricht zijn werkzaamheden voornamelijk op het kantoor van [verweerster] in Amersfoort.
3.2.
[verweerster] heeft [verzoeker] laten weten dat zij niet tevreden was over zijn functioneren en dat zij een vacature voor zijn functie zou gaan uitzetten voor het geval het functioneren van [verzoeker] niet zou verbeteren. Vlak voor het pinksterweekend (7 tot en met 9 juni 2025) heeft [verzoeker] van een collega gehoord dat er gesprekken werden gevoerd met kandidaten voor deze vacature.
3.3.
Op 6 juni 2025 heeft [verweerster] [verzoeker] met onmiddellijke ingang geschorst vanwege het vermoeden dat hij betrokken was bij een incident dat op 5 juni 2025 had plaatsgevonden. Tegelijk met de mededeling van de schorsing heeft [verweerster] [verzoeker] uitgenodigd voor een hoor- en wederhoorgesprek op 10 juni 2025 om 12:00 uur op haar locatie in [kantoorplaats] .
3.4.
[verzoeker] heeft [verweerster] op 10 juni 2025 laten weten dat hij niet naar het gesprek zou komen. [verweerster] heeft [verzoeker] dezelfde dag per e-mail een brief gestuurd met de mededeling dat hij op staande voet is ontslagen.
3.5.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter primair het ontslag op staande voet te vernietigen en [verweerster] te veroordelen tot doorbetaling van loon, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, om hem weer te werk te stellen en tot het versturen van een mededeling dat [verweerster] haar beschuldigingen intrekt. [verzoeker] verzoekt de kantonrechter subsidiair - voor het geval het ontslag in stand blijft - [verweerster] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 57.622,- bruto. Tijdens de zitting heeft [verzoeker] subsidiair ook verzocht [verweerster] te veroordelen tot het betalen van een transitievergoeding.
3.6.
[verzoeker] legt aan zijn verzoeken ten grondslag dat sprake is van procedurele gebreken in de wijze waarop het ontslag op staande voet is gegeven en dat deugdelijk bewijs ontbreekt voor de beschuldigingen van [verweerster] en daarmee voor de aanwezigheid van een dringende reden.
3.7.
[verweerster] voert hiertegen verweer en stelt dat de verzoeken moeten worden afgewezen. Voor het geval wordt geoordeeld dat geen sprake is geweest van een dringende reden voor onverwijlde opzegging van de arbeidsovereenkomst, verzoekt [verweerster] om ontbinding van de arbeidsovereenkomst vanwege een redelijke grond en te bepalen dat [verzoeker] geen transitievergoeding toekomt.
3.8.
Tijdens deze procedure heeft [verzoeker] in een kort gedingprocedure onder meer gevorderd [verweerster] te veroordelen om hem weer te werk te stellen en zijn salaris weer te betalen. Op 16 september 2025 heeft de kort geding-rechter deze vorderingen afgewezen omdat het niet aannemelijk wordt geacht dat de rechter in de hoofdzaak de vordering tot vernietiging van het ontslag op staande voet zal toewijzen.

4.De beoordeling

Het ontslag is rechtsgeldig
4.1.
Op grond van de wet (de artikelen 7:677 lid 1 en artikel 7:678 Burgerlijk Wetboek (BW)) mag een werkgever de arbeidsovereenkomst onverwijld opzeggen als daar een dringende reden voor is en hij die reden onverwijld aan de werknemer heeft meegedeeld. De kantonrechter is van oordeel dat aan deze vereisten voor een ontslag op staande voet is voldaan waardoor het ontslag rechtsgeldig is.
De dringende reden is voldoende duidelijk en onverwijld aan [verzoeker] meegedeeld
4.2.
[verweerster] heeft in de ontslagbrief van 10 juni 2025 drie redenen genoemd die volgens haar elk afzonderlijk en in samenhang een dringende reden vormen voor het ontslag op staande voet. [verweerster] stelt namelijk dat zij voldoende bewijs heeft dat [verzoeker] op 5 juni 2025:
1) pogingen heeft gedaan tot het installeren van malware op twee laptops die eigendom zijn van [verweerster] ,
2) zichzelf toegang heeft verschaft tot een mailbox van een collega en op die manier oneigenlijk bedrijfsgevoelige gegevens heeft ingezien en
3) één van de laptops die eigendom was van [verweerster] en waarop een poging is gedaan om malware te installeren, heeft meegenomen.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat daaruit voor [verzoeker] voldoende duidelijk blijkt wat voor [verweerster] de dringende reden was om de arbeidsovereenkomst met hem met onmiddellijke ingang op te zeggen.
4.4.
[verzoeker] stelt verder dat de feiten waarop het ontslag is gebaseerd in de ontslagbrief vaag en tegenstrijdig zijn geformuleerd. Zo staat in de ontslagbrief bij de uitleg over de laptop die zou zijn meegenomen, zowel het woord ‘voorwerpen’ (in meervoud) als ‘de vorm van een laptop’ (in enkelvoud). [verweerster] heeft in haar verweerschrift weersproken dat dit tegenstrijdig is omdat het volgens haar wel duidelijk is dat [verzoeker] meerdere zaken bij zich had, waaronder mogelijk ook de bewuste laptop.
4.5.
In de ontslagbrief, onder het kopje ‘Uitkomst onderzoek’ in de 2e alinea, is het meenemen van de laptop als volgt beschreven:
“(..) Allereerst blijkt uit camerabeelden dat u bij het verlaten van het kantoor om 00:38 uur meerdere voorwerpen op de grond legt ter hoogte van de voordeur, waarna u het alarmsysteem inschakelt. Vervolgens loopt u naar uw auto, opent de achterdeur aan de bestuurderszijde, loopt terug naar de voordeur en pakt daar de spullen, die lijken op een laptop, en legt deze op de achterbank van de auto. (..)”
4.6.
Uit de hiervoor genoemde passage in de ontslagbrief blijkt dat [verzoeker] volgens de camerabeelden meerdere spullen in zijn auto heeft gelegd en dat deze op een laptop lijken. De omstandigheid dat [verzoeker] volgens de camerabeelden mogelijk de vermeende laptop heeft meegenomen, sluit niet uit dat [verzoeker] tegelijkertijd andere voorwerpen heeft meegenomen. De vermelding van ‘een laptop’ is daarom niet tegenstrijdig met de vermelding van ‘meerdere voorwerpen’. [verzoeker] heeft geen andere punten genoemd waaruit kan blijken dat het ontslag berust op tegenstrijdigheden. De stelling van [verzoeker] dat de feiten waarop het ontslag is gebaseerd, vaag en tegenstrijdig zijn geformuleerd, slaagt daarom niet.
De dringende reden rechtvaardigt het ontslag op staande voet
4.7.
Als dringende redenen [1] worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen.
4.8.
De dringende reden moet beoordeeld worden aan de hand van de inhoud van de ontslagbrief van 10 juni 2025. In die brief heeft [verweerster] - samengevat - toegelicht dat haar afdeling [naam] op de avond van 5 juni 2025 meldingen heeft ontvangen dat op twee laptops van [verweerster] die niet meer in gebruik zijn, is ingelogd en actieve hackpogingen zijn gedaan, zowel door malware te downloaden vanaf een publieke website als vanaf een USB-stick. Uit logbestanden blijkt dat vanaf één laptop (‘laptop 2’) door gebruik van het account van de statutair bestuurder van [verweerster] toegang is verschaft tot zijn mailbox en bedrijfsgevoelige documenten zijn geopend. Uit de locatiegegevens van beide laptops en de laptop van [verzoeker] blijkt dat [verzoeker] op het moment van het inloggen en de poging malware te installeren aanwezig was op de locatie in [kantoorplaats] . Verder bleek de volgende dag dat één van de beide laptops (‘laptop 1’) niet meer op die locatie aanwezig was. [verweerster] heeft aanwijzingen dat [verzoeker] laptop 1 heeft meegenomen. Dit blijkt uit camerabeelden, de constatering van een collega dat de werklaptop van [verzoeker] de volgende dag nog op kantoor was en de verbinding van laptop 1 met twee andere netwerken nadat [verzoeker] het pand op
6 juni 2025 om 00:38 uur had verlaten.
Het onderzoek naar de dringende reden is voldoende zorgvuldig geweest
4.9.
Goed werkgeverschap vereist dat de werkgever zorgvuldig onderzoek doet naar de feiten die aan een ontslag op staande voet ten grondslag worden gelegd. Een wezenlijk onderdeel van dit onderzoek is hoor en wederhoor.
4.10.
[verweerster] heeft [verzoeker] voldoende gelegenheid gegeven om te reageren op haar bevindingen voordat zij is overgegaan tot het ontslag op staande voet. Uit de ontslagbrief en het verweerschrift blijkt dat [verzoeker] zowel op vrijdagmiddag 6 juni 2025 als op dinsdag
10 juni 2025 (na het extra lange pinksterweekend) de gelegenheid heeft gekregen op de bevindingen van [verweerster] te reageren. [verzoeker] heeft hiervan geen gebruik gemaakt. De kantonrechter volgt [verzoeker] daarom niet in zijn stelling dat ten onrechte geen hoor- en wederhoorgesprek heeft plaatsgevonden. Vanwege de ernst van de verweten gedragingen en de wettelijke verplichting om een ontslag op staande voet onverwijld mee te delen, had [verweerster] er belang bij het ontslag op staande voet zo snel mogelijk aan [verzoeker] mee te delen. Van [verweerster] kon daarom niet verwacht worden het ontslag op staande voet uit te stellen totdat een gesprek met [verzoeker] had plaatsgevonden.
4.11.
De kantonrechter is van oordeel dat [verweerster] het ontslag op staande voet heeft gebaseerd op een voldoende zorgvuldig onderzoek. [verweerster] baseert zich voor de dringende reden op het onderzoek dat haar beveiligingsteam op 5 en 6 juni 2025 heeft verricht. Uit het onderzoeksrapport blijkt dat [verweerster] direct na de meldingen van de incidenten op 5 juni 2025 onderzoek heeft laten doen naar de bedrijfslaptops en de gedragingen van [verzoeker] . Verder blijkt uit het onderzoeksrapport inzichtelijk op grond van welke gegevens het beveiligingsteam tot haar conclusies is gekomen en dat [verzoeker] in de gelegenheid is gesteld op haar bevindingen te reageren, wat hij niet heeft gedaan. Het onderzoeksrapport en de bijbehorende camerabeelden zijn later aan de gemachtigde van [verzoeker] verstrekt, waardoor [verzoeker] ook beschikt over de nadere onderbouwing van de dringende reden. [verzoeker] stelt dat het onderzoek niet zorgvuldig is geweest maar hij heeft daarbij niet onderbouwd waarom nader onderzoek tot een andere conclusie kan leiden dan dat hij betrokken was bij de incidenten. De kantonrechter volgt [verzoeker] daarom niet in deze stelling.
[verweerster] heeft de dringende reden voldoende aannemelijk gemaakt
4.12.
Uit het onderzoek van het securityteam blijkt dat beide laptops waarop de hackpogingen zijn gedaan op dat moment in het kantoor van [verweerster] in [kantoorplaats] lagen. [verzoeker] was ervan op de hoogte dat in de directiekamer van [verweerster] ongebruikte laptops lagen in een niet-afgesloten kast en dat de directiekamer niet was afgesloten. [verzoeker] heeft dit tijdens de zitting bevestigd. Op de zitting heeft [verweerster] toegelicht dat één van de beide laptops door haar bestuurder eerder was gebruikt, zonder zijn inlogsessie te beëindigen, waardoor iemand anders de laptop direct kon gebruiken. Het staat vast dat [verzoeker] op het moment van de hackpogingen en de inzage in de emails van de bestuurder met bedrijfsgevoelige informatie als enige in het kantoor van [verweerster] in [kantoorplaats] aanwezig was. [verzoeker] heeft dit de volgende dag aan een collega verklaard en hij heeft dit op de zitting bevestigd. Ook staat vast dat [verzoeker] zijn eigen laptop, nadat hij het kantoor om 00:38 uur had verlaten, niet heeft meegenomen. Uit de netwerkgegevens van laptop 1 blijkt dat deze op vrijdagavond 5 juni 2025, terwijl [verzoeker] alleen in het kantoor was, verbinding heeft gemaakt met het IP-adres van het kantoor. Nadat [verzoeker] het kantoor om 00:38 uur had verlaten, heeft laptop 1 twee keer verbinding gemaakt via een ander netwerk. De volgende dag bleek dat laptop 1 niet meer in het kantoor van [verweerster] lag.
4.13.
[verzoeker] stelt dat hij bij geen van deze incidenten betrokken is geweest. [verzoeker] stelt dat hij op 6 juni 2025 om 1:05 uur thuis was, waarvoor hij verwijst naar de google-registratie van zijn locatie-tijdlijn rond dat tijdstip, waardoor hij niet degene kan zijn geweest die op
6 juni 2025 om 1:07 en 1:15 uur heeft geprobeerd met laptop 1 verbinding te maken met andere netwerken. Als hij de laptop mee naar huis had genomen, had de laptop geprobeerd verbinding te maken met zijn thuisnetwerk, wat niet het geval is geweest. [verweerster] heeft tijdens de zitting toegelicht dat het tijdstip waarop [verzoeker] op 6 juni 2025 weer thuis was niet van belang is, omdat zij niet heeft gesteld dat [verzoeker] de laptop mee naar huis heeft genomen en dit ook niet aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd. [verzoeker] heeft verder gesteld dat de laptop volgens het onderzoeksrapport om 1:15 uur is verbonden met een netwerknaam ‘iPhone H13’, terwijl hij geen iPhone heeft of heeft gehad. [verweerster] heeft hierover tijdens de zitting opgemerkt dat het mogelijk is om de naam van een netwerk te veranderen en dat laptop 1 voor deze netwerkverbinding niet bij [verzoeker] thuis hoeft te liggen. De overige stellingen van [verzoeker] , waaronder de door hem overgelegde camerabeelden van een door hem verrichte reconstructie van het verlaten van het kantoor van [verweerster] en de omstandigheid dat hij etsy templates had aanschaft, bevatten geen, althans onvoldoende, aanknopingspunten om aan te nemen dat de aangevoerde redenen en daaraan verbonden conclusies van [verweerster] in de ontslagbrief onjuist zijn. Uit de camerabeelden van [verweerster] blijkt dat [verzoeker] het kantoor om 00:38 uur heeft verlaten met meerdere voorwerpen, waaronder mogelijk een laptop. [verweerster] erkent zelf dat op haar camerabeelden niet goed is te zien welke voorwerpen [verzoeker] bij het verlaten van het kantoor heeft meegenomen. De door [verzoeker] overgelegde opnames van een reconstructie die hij achteraf heeft gemaakt geven geen duidelijkheid over de voorwerpen die hij op 6 juni 2025 om 00:38 uur bij zich had. Uit de toelichting van [verzoeker] dat hij voor eigen rekening etsy templates heeft gekocht om bepaalde werkprocessen uit te testen blijkt dat hij, anders dan hij stelt wel degelijk beschikt over kennis van en ervaring met computersystemen. Uit het voorgaande volgt dat de aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegde redenen voldoende zijn komen vast te staan, te weten de pogingen tot het installeren van malware op twee laptops die eigendom zijn van [verweerster] , het zichzelf toegang verschaffen tot een mailbox van een collega en op die manier oneigenlijk bedrijfsgevoelige gegevens inzien en het meenemen van één van de laptops van [verweerster] waarop is geprobeerd malware te installeren. Ook al is op de camerabeelden van [verweerster] niet te zien dat [verzoeker] bij het verlaten van het kantoor van [verweerster] deze laptop heeft meegenomen, is dit aannemelijk gelet op de technische gegevens in het onderzoeksrapport van [verweerster] en het ontbreken van een deugdelijke andere uitleg waarom deze technische gegevens niet juist kunnen zijn.
4.14.
Naar het oordeel van de kantonrechter is de betrokkenheid van [verzoeker] bij de hiervoor beschreven incidenten op 5 en 6 juni 2025 zo (ernstig) verwijtbaar dat dit een dringende reden voor een ontslag op staande voet oplevert. Een werkgever hoeft niet toe te laten dat zijn werknemer betrokken is bij hackactiviteiten die zonder ingrijpen van het securityteam tot schade aan haar netwerksystemen en bedrijfsvoering hadden kunnen leiden en bij het wegnemen van bedrijfseigendommen. Anders dan [verzoeker] heeft gesteld, had [verweerster] daarom niet hoeven volstaan met een lichtere maatregel dan een ontslag op staande voet. De kantonrechter is niet gebleken dat sprake is van persoonlijke omstandigheden van [verzoeker] die moeten leiden tot een ander oordeel.
Het ontslag op staande voet is onverwijld gegeven
4.15.
De kantonrechter is verder van oordeel dat het ontslag onverwijld is gegeven. Op donderdagavond 5 juni 2025 heeft het securityteam meldingen gekregen van hackpogingen. Naar aanleiding van deze meldingen is het securityteam een onderzoek gestart. De uitkomsten van dit onderzoek waren op 6 juni 2025 bekend. [verweerster] heeft geprobeerd de incidenten en de uitkomst van het onderzoek op 6 juni 2025 en daarna op 10 juni 2025 met [verzoeker] te bespreken. Dat is door verhindering en afzeggingen van [verzoeker] niet gelukt. Op dinsdag 10 juni 2025, na het pinksterweekend, heeft [verweerster] [verzoeker] op staande voet ontslagen. [verweerster] heeft daarmee voldoende voortvarend gehandeld.
Conclusie
4.16.
De conclusie is dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. Het verzoek van [verzoeker] tot vernietiging van het ontslag op staande voet wordt afgewezen. Dit geldt ook voor zijn verzoek tot doorbetaling van loon en de daaraan gekoppelde nevenverzoeken, waaronder het verzoek om eerherstel.
[verweerster] hoeft [verzoeker] geen vergoedingen te betalen
4.17.
Omdat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven, komt de kantonrechter niet meer toe aan het subsidiaire verzoek tot het toekennen van een billijke vergoeding. Met het ontslag op staande voet is de arbeidsovereenkomst op 10 juni 2025 geëindigd. De kantonrechter komt daarom ook niet meer toe aan een beoordeling van de vraag of de arbeidsovereenkomst om andere redenen moet eindigen met toekenning van een billijke vergoeding, zoals de gemachtigde van [verzoeker] tijdens de zitting heeft gesteld.
4.18.
Nu de arbeidsovereenkomst is geëindigd als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker] , is er op grond van artikel 7:673 lid 3 sub c BW geen transitievergoeding verschuldigd, die [verzoeker] tijdens de zitting subsidiair heeft verzocht. Niet is gesteld of gebleken dat het niet toekennen daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Het voorwaardelijk tegenverzoek van [verweerster] wordt niet behandeld4.19. Omdat de arbeidsovereenkomst op 10 juni 2025 is geëindigd, is de voorwaarde waaronder [verweerster] de ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft verzocht niet in vervulling gegaan. De kantonrechter komt daarom niet toe aan het voorwaardelijk tegenverzoek van [verweerster] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
Proceskosten
4.20.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoeker] , omdat [verzoeker] ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van [verweerster] worden begroot op € 949,00 (€ 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de verzoeken af,
5.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verzoeker] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart deze beschikking wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad [2] .
Deze beschikking is gegeven door mr. C.J.M. Hendriks en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2025.
40160

Voetnoten

1.Artikel 7:678 lid 1 BW
2.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.