5.3.Oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel houdt de rechtbank rekening met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder [verdachte] dit feit heeft gepleegd. Ook weegt de rechtbank het strafblad van de [verdachte] en zijn persoonlijke omstandigheden mee.
Ernst van het feit
De rechtbank vindt het heel zorgelijk dat [verdachte] op pad is gegaan met een zwaar explosief (drie aan elkaar gebonden cobra’s) en deze bij een woning heeft geplaatst. Hij heeft dit gedaan toen de bewoners lagen te slapen en heeft daarmee een enorm risico genomen. De cobra’s zijn tot ontploffing gekomen, er is brand uitgebroken bij de voordeur van de woning en ook zijn er glasscherven naar binnen geslagen
.Daardoor is veel schade ontstaan. In dit geval is het nog relatief goed afgelopen (in die zin dat er geen dodelijke of zwaar gewonde slachtoffers zijn gevallen), maar dat is op geen enkele manier aan het handelen van [verdachte] te danken. De rechtbank vindt weliswaar dat het [verdachte] siert dat hij openheid van zaken heeft gegeven en zijn excuses heeft aangeboden, maar dat neemt niet weg dat het heel kwalijk is wat er is gebeurd.
Strafblad
Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met het uittreksel uit het justitiële documentatieregister (het strafblad) van [verdachte] van 16 januari 2025. Hieruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Persoonlijke omstandigheden
Er zijn over [verdachte] meerdere rapportages opgemaakt, waaronder een Pro Justitia Rapport van 5 juni 2025, opgemaakt door I. T. M. Nurmohamed (kinder- en jeugdpsychiater), een Pro Justitia Rapport van 20 juni 2025, opgemaakt door R.A. Sterk (psycholoog), een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 20 augustus 2025 en nog een aanvulling daarop van 12 november 2025.
De rechtbank leest in al deze rapporten grote zorgen. [verdachte] is een kwetsbare jongen die gediagnostiseerd is met verschillende stoornissen. Hij heeft een autismespectrumstoornis (en van daaruit functioneert hij op licht verstandelijk beperkt niveau), een aandachtsdeficiëntie/hyperactiviteitsstoornis, een normoverschrijdende gedragsstoornis, een verstoorde ouder-kind relatie (kind van een ouder met psychiatrische problematiek), een stoornis in middelengebruik (cannabis) en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling (met antisociale trekken). Deze stoornissen waren allemaal aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde feit en hebben ook allemaal doorgewerkt in het plegen daarvan. [verdachte] is beperkt in zijn zelfinzicht en empathisch vermogen, is impulsief, ondoordacht en beïnvloedbaar. De psycholoog en de psychiater adviseren daarom om het feit in verminderde mate aan [verdachte] toe te rekenen. De rechtbank kan zich vinden in dit advies en zal het feit in verminderde mate aan [verdachte] toerekenen.
De psycholoog en de psychiater beschrijven dat er sprake is van een hoog recidiverisico op gewelddadig gedrag. Zij zien nauwelijks beschermende factoren en met betrekking tot de geconstateerde psychische problematiek vinden zij behandeling nodig. Deze behandeling dient gericht te zijn op de autismespectrumstoornis en de beperkte intellectuele capaciteiten, en er moet aandacht worden besteedt aan de sociaal-emotionele beperkingen, de gebrekkige coping en de agressieregulatieproblemen van [verdachte] . Gezien de ernst van de geconstateerde psychische problematiek wordt een ambulant traject als onvoldoende ingeschat. [verdachte] is al meerdere keren klinisch behandeld, wat tot op heden ontoereikend is geweest. De voorkeur van de psycholoog en de psychiater gaat daarom uit naar een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Binnen deze maatregel kan [verdachte] de geadviseerde behandeling volgen en daar hopelijk zo goed mogelijk van profiteren. Naar aanleiding van dit advies heeft de Raad geprobeerd om [verdachte] aan te melden bij Trajectum, maar inmiddels is gebleken dat Trajectum een onvoldoende pedagogisch klimaat voor [verdachte] biedt. Daarnaast is door de voormalig Jeugdreclasseerder contact opgenomen met kliniek [kliniek] . Gezien het feit dat er bij [verdachte] sprake is van LVB-problematiek, kon hij niet worden aangemeld. LVB-problematiek is namelijk een contra-indicatie voor opname binnen deze kliniek. De Raad zag daarom geen ander passend advies dan een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De Raad besefte dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel de meest zware maatregel is, maar de Raad achtte dit gezien de complexe problematiek van [verdachte] en de ernst van de verdenkingen wel passend.
De rechtbank heeft op de eerdere zitting van 26 augustus 2025 besloten om de zaak aan te houden. Er was op dat moment nog te veel onduidelijk om de zaak op een passende wijze af te kunnen doen. De rechtbank heeft de Raad, in samenspraak met de Jeugdreclassering, verzocht om de rechtbank van schriftelijk nadere informatie te voorzien over (i) de uitkomst van het intakegesprek van [verdachte] bij Trajectum; (ii) waarom [verdachte] niet eerder dan zijn achttiende bij Trajectum zou kunnen worden toegelaten en wat de actuele wachttijd voor behandeling is; (iii) een nadere rapportage met daarin een behandelplan, het daarbij passende beveiligingsniveau en concrete voorwaarden die aan een voorwaardelijke PIJ-maatregel gesteld zouden kunnen, ook als [verdachte] niet bij Trajectum geplaatst zou kunnen worden en indien [verdachte] niet bij Trajectum geplaatst zou kunnen worden, nadere toelichting over eventuele andere plekken waar [verdachte] geplaatst zou kunnen worden, in het bijzonder nogmaals [kliniek] omdat de opmerking ‘contra indicatie wegens LVB-problematiek’ de rechtbank niet overtuigde.
In het meest recente rapport van de Raad (d.d. 12 november 2025) dat is opgemaakt ten behoeve van de zitting op 18 november 2025, komt naar voren dat het nog steeds niet gelukt is om een plaats te vinden die aansluit bij de begeleidingsbehoefte van [verdachte] . Het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie heeft na telefonisch overleg laten weten dat er voor [verdachte] niet gedacht wordt aan een kliniek met een hoog beveiligingsniveau. Ter zitting is verder toegelicht dat het autisme voorliggend is op de LVB-problematiek. De Raad schat hiermee een plaatsing bij [kliniek] het meest passend in en [verdachte] is hier door de William Schrikker Stichting ook voor aangemeld, maar bij het afronden van dit rapport was er nog geen duidelijkheid over de plaatsingsmogelijkheden. Als [kliniek] instemt met een plaatsing van [verdachte] , staat de Raad achter deze plaatsing en worden de volgende voorwaarden geadviseerd: [verdachte] werkt mee aan behandeling; [verdachte] werkt mee aan de plaatsing bij [kliniek] of soortgelijke instantie, zolang de Jeugdreclassering dit noodzakelijk vindt; [verdachte] houdt zich aan de huisregels van de groep waar hij verblijft; [verdachte] werkt mee aan hulpverlening gericht op drugsgebruik als de Jeugdreclassering dit noodzakelijk vindt en zolang de Jeugdreclassering dit nodig acht; [verdachte] zet zich in voor het verkrijgen en behouden van dagbesteding en [verdachte] zet zich in voor het verkrijgen en behouden van een positieve vrijetijdsbesteding.
Mocht [verdachte] niet bij [kliniek] terecht kunnen, dan blijft de Raad bij het eerder gegeven advies in het rapport van 20 augustus 2025. De Raad acht dan een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel aangewezen. [verdachte] heeft behoefte aan een prikkelarme behandelgroep waar hij intensief begeleid kan worden, met expertise op het gebied van autisme en forensische zorg. De overwogen alternatieven (een open woongroep, bij vader thuis met een enkelband of groepen voor volwassenen) sluiten onvoldoende aan bij de begeleidingsbehoefte van [verdachte] .
De rechtbank heeft mevrouw van [A] (William Schrikker Stichting) en mevrouw [B] (Raad) tijdens de zitting van 18 november 2025 als deskundige gehoord. Beiden hebben benadrukt dat het ontzettend belangrijk is dat [verdachte] behandeling krijgt en onderschrijven ook de conclusie dat [kliniek] daar de meest geschikte plek voor zou zijn, maar ten tijde van de zitting was nog niet duidelijk of [verdachte] daar geplaatst kan worden.
Op de zitting van 18 november 2025 is met instemming van partijen afgesproken dat de rechtbank na de zitting nog zal kennisnemen van nadere informatie over de plaatsing bij [kliniek] , zodat zij dit kan betrekken bij haar besluitvorming.
De rechtbank heeft op 25 november 2025 bericht gekregen van mevrouw van [A] dat [kliniek] een screening heeft gedaan en naar aanleiding daarvan een intake met [verdachte] wil plannen. Deze intake zal naar verwachting in de eerste helft van januari 2026 plaatsvinden en daarna is er een wachttijd van 2 tot 4 maanden voor plaatsing. Dat zou betekenen dat [verdachte] , bij acceptatie, op zijn vroegst half maart terecht kan bij [kliniek] . Er wordt nog een voorbehoud gemaakt omdat er bij [verdachte] sprake is van een licht verstandelijke beperking en [kliniek] dat in principe als contra-indicatie voor plaatsing hanteert, maar omdat (een deel van) de deskundige(n) ook heeft vastgesteld dat de autismespectrumstoornis bij [verdachte] voorliggend is (en de licht verstandelijke beperking dus minder), heeft [kliniek] besloten om wel een intake te laten plaatsvinden.
De rechtbank moet hierdoor beslissen of de zaak moet worden aangehouden om eerst duidelijkheid te krijgen over de plaatsing bij [kliniek] , zoals door de raadsvrouw (subsidiair) is verzocht. In dit kader wordt het volgende overwogen.
Maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen
Gelet op de langdurige en complexe problematiek van [verdachte] , de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit en het gegeven dat de eerder ingezette interventies in een minder strikt kader onvoldoende effect hebben gehad, neemt de rechtbank de conclusie van de deskundigen over dat een PIJ-maatregel de meest passende maatregel is voor [verdachte] . Er is voldaan aan de formele vereisten van artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht voor het opleggen van deze maatregel: de bij [verdachte] vastgestelde stoornissen waren aanwezig tijdens het plegen van het delict, voor dat delict kan een PIJ-maatregel worden opgelegd, omdat het recidiverisico wordt ingeschat als hoog eist de veiligheid van anderen de oplegging van de maatregel en de maatregel is (vanwege de nog bestaande mogelijkheden tot pedagogische ontwikkeling) in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van [verdachte] .
De vraag waar het in deze strafzaak echter vooral om gaat, is of de maatregel in voorwaardelijke of onvoorwaardelijke vorm moet worden opgelegd. De rechtbank heeft bij deze beslissing (onder meer) gekeken naar het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 31 maart 2025,waarin een soortgelijke situatie speelde. In deze uitspraak werd overwogen dat het erop lijkt dat de deskundigen door het falende systeem in de jeugdstrafrechtketen als noodgreep een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel hebben geadviseerd omdat er op dat moment al langere tijd geen geschikte opnameplek beschikbaar was. Door als oplossing een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, wordt volgens het hof het systeemfalen in stand gehouden. Het hof overwoog in die zaak dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel een uiterst middel is dat enkel dient te worden ingezet als een minder vergaande straf of maatregel onvoldoende beveiliging en behandeling biedt.
Zoiets speelt in deze zaak ook. Er zijn nog wél minder vergaande mogelijkheden om te waarborgen dat [verdachte] de noodzakelijke behandeling en begeleiding krijgt, namelijk door middel van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De rechtbank is bovendien, in navolging van de overwegingen van het hof, van oordeel dat [verdachte] niet de dupe mag worden van het falende systeem in de jeugdstrafrechtketen. [verdachte] verdient nog een kans om zich te kunnen bewijzen buiten de JJI. Bovendien heeft hij een blanco strafblad en is gemotiveerd voor behandeling. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op dit moment niet passend is.
Hoewel nog onduidelijk is of [verdachte] in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel bij [kliniek] terecht kan, ziet de rechtbank hierin geen aanleiding om de zaak aan te houden om hierover eerst duidelijkheid te krijgen. Dit (subsidiaire) verzoek van de raadsvrouw wordt afgewezen. Duidelijk is dat [verdachte] een klinische setting nodig heeft met een pedagogische benadering, zo nodig bij verschillende instellingen. Het is aan de uitvoerende instantie om hieraan gevolg te geven.
Daarom zal de rechtbank de PIJ-maatregel in voorwaardelijke vorm opleggen en de bijzondere voorwaarden die de Raad heeft geadviseerd aan de maatregel verbinden. Deze voorwaarden zijn gespecificeerd in het dictum van dit vonnis. De rechtbank voegt daar nog aan toe dat - mocht [kliniek] niet instemmen met de plaatsing van [verdachte] - [verdachte] ook geplaatst kan worden bij een soortgelijke instelling (een klinische setting met een pedagogische benadering, zo nodig bij verschillende instellingen) en dat [verdachte] ook mee moet werken aan een eventuele plaatsing bij een overbruggingsplek. De voorwaarde dat [verdachte] moet meewerken aan behandeling zoals door de Raad geformuleerd is te onbepaald. De rechtbank zal de voorwaarde van behandeling daarom concretiseren op basis van de aanbevelingen van de deskundigen in het Pro Justitia Rapport. Mocht in de toekomst nog andere behandeling nodig zijn, dan kan een vordering of verzoek tot wijziging van de bijzondere voorwaarden worden gedaan.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank zal, zoals ook door de Raad is geadviseerd, bepalen dat bovenstaande voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. Er moet namelijk, gelet op de inhoud van de rapporten en het hoge recidiverisico, ernstig rekening mee worden gehouden dat de [verdachte] wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank is zich bewust van het feit dat zij met de beslissing om de voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren, afwijkt van het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 31 januari 2024.De rechtbank is echter in deze zaak en onder deze omstandigheden van oordeel dat de tekst van de wet, de bedoeling van de wetgever en het doel van de voorwaardelijke PIJ-maatregel voldoende argumenten bieden om wél over te gaan tot het dadelijk uitvoerbaar verklaren van de voorwaarden om zo te voorkomen dat door het eventueel instellen van hoger beroep de benodigde hulpverlening en het toezicht worden doorkruist. Het doel van het dadelijk uitvoerbaar verklaren is om te voorkomen dat een veroordeelde door het instellen van hoger beroep zich aan behandelingen en het toezicht van justitie onttrekt. De rechtbank vindt dat dit doel, en deze noodzaak, ook bestaat bij een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Dat de voorwaardelijke PIJ-maatregel niet met zoveel woorden is genoemd in de kamerstukken 32/319/3, betekent niet zonder meer dat bedoeld is om deze uit te sluiten van de mogelijkheid uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Strafoplegging
Tenslotte is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat - gelet op de ernst van het feit, om recht te doen aan het leed dat is veroorzaakt bij het slachtoffer en om [verdachte] te laten inzien dat zijn gedrag onacceptabel is - ook een onvoorwaardelijke jeugddetentie op zijn plaats is. De rechtbank zal [verdachte] daarom, naast de voorwaardelijke PIJ-maatregel, veroordelen tot een jeugddetentie van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal, mede gelet op het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2024,de voorlopige hechtenis schorsen op het moment dat de opgelegde jeugddetentie gelijk is aan de voorlopige hechtenis. Daarbij zullen aan de schorsing dezelfde voorwaarden worden verbonden als aan de voorwaardelijke PIJ-maatregel.