ECLI:NL:RBMNE:2025:6448

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 december 2025
Publicatiedatum
1 december 2025
Zaaknummer
18.016531.25
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van brandstichting en ontploffing door plaatsing van vuurwerk bij woning

Op 2 december 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2008, die beschuldigd werd van het medeplegen van brandstichting en het teweegbrengen van een ontploffing. De verdachte had op 15 januari 2025 in Assen, samen met anderen, drie cobra's geplaatst bij de voordeur van een woning, wat leidde tot een explosie en brand. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, en een voorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd. De rechtbank oordeelde dat er levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel was ontstaan door de handelingen van de verdachte. De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, werd gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank hield rekening met de kwetsbare situatie van de verdachte, die gediagnosticeerd is met verschillende stoornissen, en besloot dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel de meest passende maatregel was, ondanks het hoge recidiverisico. De rechtbank benadrukte het belang van behandeling en begeleiding voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats: Utrecht
Parketnummer: 18.016531.25
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudig kamer van 2 december 2025 in de strafzaak van:
[verdachte] ,
geboren op [2008] in [geboorteplaats] ,
nu gedetineerd in de [plaats] ,
hierna: [verdachte] .

1.Zitting

De strafzaak van de [verdachte] is behandeld op de besloten zittingen van 26 augustus 2025 en 18 november 2025. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 november 2025. Het onderzoek is, met instemming van alle betrokkenen, enkelvoudig gesloten op 2 december 2025 waarna aansluitend uitspraak is gedaan. Bij de inhoudelijke behandeling op 18 november 2025 waren aanwezig:
  • [verdachte] , bijgestaan door mr. M.A.E. Dekens;
  • de benadeelde partij, mevrouw [slachtoffer] , bijgestaan door Slachtofferhulp;
  • mevrouw [A] van de William Schrikker Stichting;
  • mevrouw [B] van de Raad voor de Kinderbescherming;
  • meneer [C] , gezinscoach;
  • de ouders van [verdachte] .

2.Tenlastelegging

De officier van justitie beschuldigt [verdachte] ervan dat hij, samengevat, op 15 januari 2025 in Assen, samen met anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en/of brand heeft gesticht bij de voordeur van een woning waardoor gevaar voor goederen en/of personen is ontstaan. De volledige tekst van de beschuldiging is als bijlage bij dit vonnis opgenomen.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat kan worden bewezen dat [verdachte] het feit heeft gepleegd.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat is van mening dat [verdachte] deels moet worden vrijgesproken en wel voor wat betreft het door de brand ontstane gevaar voor personen, omdat daarvoor in het dossier geen concrete aanwijzingen aanwezig zijn.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
[verdachte] heeft op de zitting toegegeven de verweten handelingen te hebben gepleegd. De rechtbank noemt daarom alleen de bewijsmiddelen waarop zij haar oordeel baseert. In een bewijsoverweging zal nog worden ingegaan op de vraag of er, naast gevaar voor goederen, levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. De bewijsmiddelen zijn: [1]
  • de bekennende verklaring van [verdachte] ter zitting d.d. 18 november 2025;
  • het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 15 januari 2025;
 het proces-verbaal van bevindingen (forensisch onderzoek) d.d. 15 januari 2025. [3]
3.4
Bewijsoverweging
De rechtbank is, met de officier van justitie en anders dan de advocaat, van oordeel dat er bij de brandstichting, naast gevaar voor goederen, weldegelijk levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. Daarbij hecht de rechtbank met name waarde aan de aangifte en de bevindingen van de forensisch deskundige waaruit volgt dat er op 15 januari 2025 omstreeks 00:04 uur door de explosie brand is ontstaan bij de voordeur van de woning waar op dat moment meerdere mensen lagen te slapen: een persoon op de bank in de woonkamer en meerdere personen op de bovenverdieping. Op grond daarvan wordt door de forensisch deskundige geconcludeerd dat er niet alleen gemeen gevaar voor goederen is ontstaan, maar ook (levens)gevaar voor personen. De rechtbank neemt deze conclusie over en weegt daarbij ook mee dat [verdachte] niet ‘slechts’ één cobra heeft gebruikt (waarvan de gevolgen vaak ook al heel groot zijn) maar drie aan elkaar gebonden cobra’s.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat [verdachte] op 15 januari 2025 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en brand heeft gesticht door bij de voordeur van een woning, gelegen aan de [adres] , (open) vuur in aanraking te brengen met een (vuurwerk)bom, (bestaande uit cobra's en een flesje benzine), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de voornoemde woning of onderdelen daarvan en de inboedel van die woning en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen, te weten de in voornoemde woning aanwezige personen, te duchten was.
De rest van de tekst van de beschuldiging kan niet worden bewezen. [verdachte] wordt daarvan vrijgesproken. De taal- en/of schrijffouten die in de tekst van de beschuldiging voorkomen zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Dit benadeelt [verdachte] niet.
4. Kwalificatie en strafbaarheid
4.1
KwalificatieHet bewezenverklaarde feit levert het volgende strafbare feit op:
medeplegen van opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
4.2
Strafbaarheid feit en strafbaarheid [verdachte]Het feit is strafbaar en is volgens het hierna te noemen Pro Justitia Rapport van 20 juni 2025 in verminderde mate aan [verdachte] toe te rekenen.

5.Straf en maatregel

5.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie eist dat [verdachte] wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 12 maanden (met aftrek van het voorarrest) en daarnaast een onvoorwaardelijke maatregel inhoudende de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel).
5.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van [verdachte] heeft verzocht om te volstaan met een onvoorwaardelijke jeugddetentie die gelijk is aan de tijd die [verdachte] inmiddels in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de advocaat benadrukt dat het feit dat de Raad voor de Kinderbescherming op dit moment geen passende klinische behandelplek heeft voor [verdachte] , niet de oplegging van
een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel kan rechtvaardigen. Bovendien wringt het dat dat er een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt geëist, terwijl nog niet bekend is of een voorwaardelijke PIJ-maatregel ook mogelijk is. De advocaat heeft daarom verzocht een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen met daarbij (onder meer) de voorwaarde dat [verdachte] wordt opgenomen bij [kliniek] (of een soortgelijke (overbruggings)instelling) zodat hij behandeling krijgt en op de juiste manier wordt begeleid.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel houdt de rechtbank rekening met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder [verdachte] dit feit heeft gepleegd. Ook weegt de rechtbank het strafblad van de [verdachte] en zijn persoonlijke omstandigheden mee.
Ernst van het feit
De rechtbank vindt het heel zorgelijk dat [verdachte] op pad is gegaan met een zwaar explosief (drie aan elkaar gebonden cobra’s) en deze bij een woning heeft geplaatst. Hij heeft dit gedaan toen de bewoners lagen te slapen en heeft daarmee een enorm risico genomen. De cobra’s zijn tot ontploffing gekomen, er is brand uitgebroken bij de voordeur van de woning en ook zijn er glasscherven naar binnen geslagen
.Daardoor is veel schade ontstaan. In dit geval is het nog relatief goed afgelopen (in die zin dat er geen dodelijke of zwaar gewonde slachtoffers zijn gevallen), maar dat is op geen enkele manier aan het handelen van [verdachte] te danken. De rechtbank vindt weliswaar dat het [verdachte] siert dat hij openheid van zaken heeft gegeven en zijn excuses heeft aangeboden, maar dat neemt niet weg dat het heel kwalijk is wat er is gebeurd.
Strafblad
Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met het uittreksel uit het justitiële documentatieregister (het strafblad) van [verdachte] van 16 januari 2025. Hieruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Persoonlijke omstandigheden
Er zijn over [verdachte] meerdere rapportages opgemaakt, waaronder een Pro Justitia Rapport van 5 juni 2025, opgemaakt door I. T. M. Nurmohamed (kinder- en jeugdpsychiater), een Pro Justitia Rapport van 20 juni 2025, opgemaakt door R.A. Sterk (psycholoog), een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 20 augustus 2025 en nog een aanvulling daarop van 12 november 2025.
De rechtbank leest in al deze rapporten grote zorgen. [verdachte] is een kwetsbare jongen die gediagnostiseerd is met verschillende stoornissen. Hij heeft een autismespectrumstoornis (en van daaruit functioneert hij op licht verstandelijk beperkt niveau), een aandachtsdeficiëntie/hyperactiviteitsstoornis, een normoverschrijdende gedragsstoornis, een verstoorde ouder-kind relatie (kind van een ouder met psychiatrische problematiek), een stoornis in middelengebruik (cannabis) en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling (met antisociale trekken). Deze stoornissen waren allemaal aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde feit en hebben ook allemaal doorgewerkt in het plegen daarvan. [verdachte] is beperkt in zijn zelfinzicht en empathisch vermogen, is impulsief, ondoordacht en beïnvloedbaar. De psycholoog en de psychiater adviseren daarom om het feit in verminderde mate aan [verdachte] toe te rekenen. De rechtbank kan zich vinden in dit advies en zal het feit in verminderde mate aan [verdachte] toerekenen.
De psycholoog en de psychiater beschrijven dat er sprake is van een hoog recidiverisico op gewelddadig gedrag. Zij zien nauwelijks beschermende factoren en met betrekking tot de geconstateerde psychische problematiek vinden zij behandeling nodig. Deze behandeling dient gericht te zijn op de autismespectrumstoornis en de beperkte intellectuele capaciteiten, en er moet aandacht worden besteedt aan de sociaal-emotionele beperkingen, de gebrekkige coping en de agressieregulatieproblemen van [verdachte] . Gezien de ernst van de geconstateerde psychische problematiek wordt een ambulant traject als onvoldoende ingeschat. [verdachte] is al meerdere keren klinisch behandeld, wat tot op heden ontoereikend is geweest. De voorkeur van de psycholoog en de psychiater gaat daarom uit naar een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Binnen deze maatregel kan [verdachte] de geadviseerde behandeling volgen en daar hopelijk zo goed mogelijk van profiteren. Naar aanleiding van dit advies heeft de Raad geprobeerd om [verdachte] aan te melden bij Trajectum, maar inmiddels is gebleken dat Trajectum een onvoldoende pedagogisch klimaat voor [verdachte] biedt. Daarnaast is door de voormalig Jeugdreclasseerder contact opgenomen met kliniek [kliniek] . Gezien het feit dat er bij [verdachte] sprake is van LVB-problematiek, kon hij niet worden aangemeld. LVB-problematiek is namelijk een contra-indicatie voor opname binnen deze kliniek. De Raad zag daarom geen ander passend advies dan een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De Raad besefte dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel de meest zware maatregel is, maar de Raad achtte dit gezien de complexe problematiek van [verdachte] en de ernst van de verdenkingen wel passend.
De rechtbank heeft op de eerdere zitting van 26 augustus 2025 besloten om de zaak aan te houden. Er was op dat moment nog te veel onduidelijk om de zaak op een passende wijze af te kunnen doen. De rechtbank heeft de Raad, in samenspraak met de Jeugdreclassering, verzocht om de rechtbank van schriftelijk nadere informatie te voorzien over (i) de uitkomst van het intakegesprek van [verdachte] bij Trajectum; (ii) waarom [verdachte] niet eerder dan zijn achttiende bij Trajectum zou kunnen worden toegelaten en wat de actuele wachttijd voor behandeling is; (iii) een nadere rapportage met daarin een behandelplan, het daarbij passende beveiligingsniveau en concrete voorwaarden die aan een voorwaardelijke PIJ-maatregel gesteld zouden kunnen, ook als [verdachte] niet bij Trajectum geplaatst zou kunnen worden en indien [verdachte] niet bij Trajectum geplaatst zou kunnen worden, nadere toelichting over eventuele andere plekken waar [verdachte] geplaatst zou kunnen worden, in het bijzonder nogmaals [kliniek] omdat de opmerking ‘contra indicatie wegens LVB-problematiek’ de rechtbank niet overtuigde.
In het meest recente rapport van de Raad (d.d. 12 november 2025) dat is opgemaakt ten behoeve van de zitting op 18 november 2025, komt naar voren dat het nog steeds niet gelukt is om een plaats te vinden die aansluit bij de begeleidingsbehoefte van [verdachte] . Het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie heeft na telefonisch overleg laten weten dat er voor [verdachte] niet gedacht wordt aan een kliniek met een hoog beveiligingsniveau. Ter zitting is verder toegelicht dat het autisme voorliggend is op de LVB-problematiek. De Raad schat hiermee een plaatsing bij [kliniek] het meest passend in en [verdachte] is hier door de William Schrikker Stichting ook voor aangemeld, maar bij het afronden van dit rapport was er nog geen duidelijkheid over de plaatsingsmogelijkheden. Als [kliniek] instemt met een plaatsing van [verdachte] , staat de Raad achter deze plaatsing en worden de volgende voorwaarden geadviseerd: [verdachte] werkt mee aan behandeling; [verdachte] werkt mee aan de plaatsing bij [kliniek] of soortgelijke instantie, zolang de Jeugdreclassering dit noodzakelijk vindt; [verdachte] houdt zich aan de huisregels van de groep waar hij verblijft; [verdachte] werkt mee aan hulpverlening gericht op drugsgebruik als de Jeugdreclassering dit noodzakelijk vindt en zolang de Jeugdreclassering dit nodig acht; [verdachte] zet zich in voor het verkrijgen en behouden van dagbesteding en [verdachte] zet zich in voor het verkrijgen en behouden van een positieve vrijetijdsbesteding.
Mocht [verdachte] niet bij [kliniek] terecht kunnen, dan blijft de Raad bij het eerder gegeven advies in het rapport van 20 augustus 2025. De Raad acht dan een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel aangewezen. [verdachte] heeft behoefte aan een prikkelarme behandelgroep waar hij intensief begeleid kan worden, met expertise op het gebied van autisme en forensische zorg. De overwogen alternatieven (een open woongroep, bij vader thuis met een enkelband of groepen voor volwassenen) sluiten onvoldoende aan bij de begeleidingsbehoefte van [verdachte] .
De rechtbank heeft mevrouw van [A] (William Schrikker Stichting) en mevrouw [B] (Raad) tijdens de zitting van 18 november 2025 als deskundige gehoord. Beiden hebben benadrukt dat het ontzettend belangrijk is dat [verdachte] behandeling krijgt en onderschrijven ook de conclusie dat [kliniek] daar de meest geschikte plek voor zou zijn, maar ten tijde van de zitting was nog niet duidelijk of [verdachte] daar geplaatst kan worden.
Op de zitting van 18 november 2025 is met instemming van partijen afgesproken dat de rechtbank na de zitting nog zal kennisnemen van nadere informatie over de plaatsing bij [kliniek] , zodat zij dit kan betrekken bij haar besluitvorming.
De rechtbank heeft op 25 november 2025 bericht gekregen van mevrouw van [A] dat [kliniek] een screening heeft gedaan en naar aanleiding daarvan een intake met [verdachte] wil plannen. Deze intake zal naar verwachting in de eerste helft van januari 2026 plaatsvinden en daarna is er een wachttijd van 2 tot 4 maanden voor plaatsing. Dat zou betekenen dat [verdachte] , bij acceptatie, op zijn vroegst half maart terecht kan bij [kliniek] . Er wordt nog een voorbehoud gemaakt omdat er bij [verdachte] sprake is van een licht verstandelijke beperking en [kliniek] dat in principe als contra-indicatie voor plaatsing hanteert, maar omdat (een deel van) de deskundige(n) ook heeft vastgesteld dat de autismespectrumstoornis bij [verdachte] voorliggend is (en de licht verstandelijke beperking dus minder), heeft [kliniek] besloten om wel een intake te laten plaatsvinden.
De rechtbank moet hierdoor beslissen of de zaak moet worden aangehouden om eerst duidelijkheid te krijgen over de plaatsing bij [kliniek] , zoals door de raadsvrouw (subsidiair) is verzocht. In dit kader wordt het volgende overwogen.
Maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen
Gelet op de langdurige en complexe problematiek van [verdachte] , de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit en het gegeven dat de eerder ingezette interventies in een minder strikt kader onvoldoende effect hebben gehad, neemt de rechtbank de conclusie van de deskundigen over dat een PIJ-maatregel de meest passende maatregel is voor [verdachte] . Er is voldaan aan de formele vereisten van artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht voor het opleggen van deze maatregel: de bij [verdachte] vastgestelde stoornissen waren aanwezig tijdens het plegen van het delict, voor dat delict kan een PIJ-maatregel worden opgelegd, omdat het recidiverisico wordt ingeschat als hoog eist de veiligheid van anderen de oplegging van de maatregel en de maatregel is (vanwege de nog bestaande mogelijkheden tot pedagogische ontwikkeling) in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van [verdachte] .
De vraag waar het in deze strafzaak echter vooral om gaat, is of de maatregel in voorwaardelijke of onvoorwaardelijke vorm moet worden opgelegd. De rechtbank heeft bij deze beslissing (onder meer) gekeken naar het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 31 maart 2025, [4] waarin een soortgelijke situatie speelde. In deze uitspraak werd overwogen dat het erop lijkt dat de deskundigen door het falende systeem in de jeugdstrafrechtketen als noodgreep een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel hebben geadviseerd omdat er op dat moment al langere tijd geen geschikte opnameplek beschikbaar was. Door als oplossing een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, wordt volgens het hof het systeemfalen in stand gehouden. Het hof overwoog in die zaak dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel een uiterst middel is dat enkel dient te worden ingezet als een minder vergaande straf of maatregel onvoldoende beveiliging en behandeling biedt.
Zoiets speelt in deze zaak ook. Er zijn nog wél minder vergaande mogelijkheden om te waarborgen dat [verdachte] de noodzakelijke behandeling en begeleiding krijgt, namelijk door middel van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De rechtbank is bovendien, in navolging van de overwegingen van het hof, van oordeel dat [verdachte] niet de dupe mag worden van het falende systeem in de jeugdstrafrechtketen. [verdachte] verdient nog een kans om zich te kunnen bewijzen buiten de JJI. Bovendien heeft hij een blanco strafblad en is gemotiveerd voor behandeling. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op dit moment niet passend is.
Hoewel nog onduidelijk is of [verdachte] in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel bij [kliniek] terecht kan, ziet de rechtbank hierin geen aanleiding om de zaak aan te houden om hierover eerst duidelijkheid te krijgen. Dit (subsidiaire) verzoek van de raadsvrouw wordt afgewezen. Duidelijk is dat [verdachte] een klinische setting nodig heeft met een pedagogische benadering, zo nodig bij verschillende instellingen. Het is aan de uitvoerende instantie om hieraan gevolg te geven.
Daarom zal de rechtbank de PIJ-maatregel in voorwaardelijke vorm opleggen en de bijzondere voorwaarden die de Raad heeft geadviseerd aan de maatregel verbinden. Deze voorwaarden zijn gespecificeerd in het dictum van dit vonnis. De rechtbank voegt daar nog aan toe dat - mocht [kliniek] niet instemmen met de plaatsing van [verdachte] - [verdachte] ook geplaatst kan worden bij een soortgelijke instelling (een klinische setting met een pedagogische benadering, zo nodig bij verschillende instellingen) en dat [verdachte] ook mee moet werken aan een eventuele plaatsing bij een overbruggingsplek. De voorwaarde dat [verdachte] moet meewerken aan behandeling zoals door de Raad geformuleerd is te onbepaald. De rechtbank zal de voorwaarde van behandeling daarom concretiseren op basis van de aanbevelingen van de deskundigen in het Pro Justitia Rapport. Mocht in de toekomst nog andere behandeling nodig zijn, dan kan een vordering of verzoek tot wijziging van de bijzondere voorwaarden worden gedaan.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank zal, zoals ook door de Raad is geadviseerd, bepalen dat bovenstaande voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. Er moet namelijk, gelet op de inhoud van de rapporten en het hoge recidiverisico, ernstig rekening mee worden gehouden dat de [verdachte] wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank is zich bewust van het feit dat zij met de beslissing om de voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren, afwijkt van het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 31 januari 2024. [5] De rechtbank is echter in deze zaak en onder deze omstandigheden van oordeel dat de tekst van de wet, de bedoeling van de wetgever en het doel van de voorwaardelijke PIJ-maatregel voldoende argumenten bieden om wél over te gaan tot het dadelijk uitvoerbaar verklaren van de voorwaarden om zo te voorkomen dat door het eventueel instellen van hoger beroep de benodigde hulpverlening en het toezicht worden doorkruist. Het doel van het dadelijk uitvoerbaar verklaren is om te voorkomen dat een veroordeelde door het instellen van hoger beroep zich aan behandelingen en het toezicht van justitie onttrekt. De rechtbank vindt dat dit doel, en deze noodzaak, ook bestaat bij een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Dat de voorwaardelijke PIJ-maatregel niet met zoveel woorden is genoemd in de kamerstukken 32/319/3, betekent niet zonder meer dat bedoeld is om deze uit te sluiten van de mogelijkheid uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Strafoplegging
Tenslotte is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat - gelet op de ernst van het feit, om recht te doen aan het leed dat is veroorzaakt bij het slachtoffer en om [verdachte] te laten inzien dat zijn gedrag onacceptabel is - ook een onvoorwaardelijke jeugddetentie op zijn plaats is. De rechtbank zal [verdachte] daarom, naast de voorwaardelijke PIJ-maatregel, veroordelen tot een jeugddetentie van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal, mede gelet op het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2024, [6] de voorlopige hechtenis schorsen op het moment dat de opgelegde jeugddetentie gelijk is aan de voorlopige hechtenis. Daarbij zullen aan de schorsing dezelfde voorwaarden worden verbonden als aan de voorwaardelijke PIJ-maatregel.

6.Vordering benadeelde partij

6.1.
Vordering van de benadeelde partij
Er is door benadeelde partij [slachtoffer] een verzoek tot schadevergoeding ingediend ter hoogte van 23,83 euro (materiële schade) en 6000,00 euro (immateriële schade).
6.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal toewijsbaar is, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.3.
Standpunt van de verdediging
De advocaat heeft ten aanzien van de materiële schade geen verweer gevoerd en heeft ten aanzien van de immateriële schade verzocht om een gematigde toewijzing, te weten een bedrag van 3000,00 euro. De reden daarvoor is dat volgens de advocaat niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] verantwoordelijk is voor het gehele bedrag van 6000,00 euro. Dit omdat er een paar dagen voor ontploffing/brandstichting door [verdachte] een andere explosie (waar [verdachte] niet bij betrokken was) bij het huis van aangeefster heeft plaatsgevonden en mogelijk een deel van de gestelde psychische schade van de benadeelde partij ook daaraan te wijten is. Omdat de gebeurtenissen kort na elkaar hebben plaatsgevonden, is het namelijk lastig vast te stellen wat de impact van de losse gebeurtenissen is geweest.
6.4.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat de materiële schade betrekking heeft op slaapmedicatie (ter waarde van 23,82 euro) en dat deze is voorgeschreven door de huisarts. Deze schade betreft rechtstreekse schade, is voldoende onderbouwd en de hoogte ervan is door de verdediging niet betwist. De rechtbank zal deze schadepost daarom integraal toewijzen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 januari 2025 tot de dag van volledige betaling.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek hebben benadeelde partijen recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade indien zij ten gevolge van de strafbare feiten in hun persoon zijn aangetast. De aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij brengen mee dat er in dit geval sprake is van een aantasting in de persoon: het feit vond immers plaats bij/in de woning van de benadeelde partij en door toedoen van [verdachte] is een levensgevaarlijke situatie ontstaan. De benadeelde partij is hier ontzettend van geschrokken, heeft PTSS opgelopen en is nog steeds in behandeling bij een psycholoog.
De rechtbank is van oordeel dat bovenstaande maakt dat de benadeelde partij recht heeft op een vergoeding, maar zal niet het gehele gevorderde bedrag van 6000,00 euro toewijzen. De reden daarvoor is dat er een paar dagen vóór de explosie van [verdachte] ook al een explosie heeft plaatsgevonden bij de woning van de benadeelde partij. De rechtbank is met de advocaat van [verdachte] van oordeel dat niet valt uit te sluiten dat een deel van de psychische schade is veroorzaakt door die eerste explosie en dat daarom niet de gehele schade aan [verdachte] kan worden toegerekend. Bewijsvoering over de mate van toerekening zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. Daarom zal de rechtbank een bedrag toewijzen van 3000,00 euro. De echtbank oordeelt dat de schade voor dat deel in ieder geval is toe te rekenen aan het door [verdachte] gepleegde feit. Genoemd bedrag is te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 januari 2025 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Daarmee behoudt de benadeelde partij de mogelijkheid om dat deel van vordering desgewenst aan te brengen bij de burgerlijk rechter.
Proceskostenveroordeling
[verdachte] zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan [verdachte] de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van 3023,83 euro, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 januari 2025 tot de dag van volledige betaling. Als door [verdachte] niet wordt betaald, zal deze verplichting niet worden aangevuld met gijzeling, omdat [verdachte] nog minderjarig is.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

7.Toegepaste wetsartikelen

De opgelegde straf en maatregel zijn gebaseerd op de artikelen 36f, 47, , 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart bewezen dat de [verdachte] het feit heeft gepleegd, zoals hierboven in paragraaf 3.5 is omschreven;
  • verklaart het overige dat in de beschuldiging staat niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij.
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in paragraaf 4.1 is vermeld;
  • verklaart [verdachte] strafbaar voor het bewezenverklaarde feit.
Strafoplegging
  • veroordeelt [verdachte] tot een
  • bepaalt dat de tijd, door [verdachte] vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht.

Maatregel plaatsing inrichting voor jeugdigen

  • legt aan [verdachte] op de
  • bepaalt dat de maatregel
  • stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast;
  • als algemene voorwaarden gelden dat:
  • [verdachte] zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het Reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de Reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat [verdachte] gedurende de proeftijd:
  • meewerkt aan behandeling gericht de autismespectrumstoornis en beperkte intellectuele capaciteiten, en behandeling om de coping - en emotieregulatie-vaardigheden te trainen;
  • meewerkt aan de plaatsing bij [kliniek] of soortgelijke instantie (een klinische setting met een pedagogische benadering, zo nodig bij verschillende instellingen) zolang dit door de Jeugdreclassering noodzakelijk wordt bevonden. [verdachte] houdt zich aan de huisregels van de groep waar hij verblijft [verdachte] werkt, indien er niet meteen plek is bij [kliniek] of een soortgelijke instelling, mee aan een overbruggingsplek,en zal zich laten opnemen in een instelling geïndiceerd door de voor plaatsing verantwoordelijke instelling. [verdachte] zal zich houden aan de regels, afspraken en aanwijzingen van deze instelling;
  • meewerkt aan hulpverlening gericht op drugsgebruik als de Jeugdreclassering dit noodzakelijk vindt en voor zolang de Jeugdreclassering dit nodig acht;
  • zich inzet voor het verkrijgen en behouden van dagbesteding;
  • zich inzet voor het verkrijgen en behouden van een positieve vrijetijdsbesteding;
  • waarbij aan de gecertificeerde instelling te weten William Schrikker Stichting, Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te Amsterdam, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en [verdachte] ten behoeve daarvan te begeleiden.
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht daarop door de Jeugdreclassering
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van 3023,83 euro, bestaande uit materiële schade ter hoogte van €23,83 en immateriële schade ter hoogte van €3.000;
  • veroordeelt [verdachte] tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 januari 2025 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel desgewenst kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt [verdachte] in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt [verdachte] de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 3023,83 te betalen, bestaande uit materiële schade ter hoogte van €23,83 en immateriële schade ter hoogte van €3.000, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 januari 2025 tot de dag van volledige betaling en bepaalt dat bij niet betaling geen gijzeling zal worden toegepast;
  • bepaalt dat [verdachte] van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
V
oorlopige hechtenis
- schorst de voorlopige hechtenis op het moment dat de opgelegde jeugddetentie gelijk is aan de duur van de voorlopige hechtenis onder dezelfde voorwaarden als de voorwaarden die aan de PIJ-maatregel gekoppeld zijn.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Böhmer, voorzitter en tevens kinderrechter, mr. N.M.H. van Ek en mr. J.H.C. van Ginhoven, (kinder)rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Besselink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 2 december 2025.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 januari 2025 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en/of brand heeft gesticht door bij de voordeur van een woning, gelegen aan de [adres] , (open) vuur in aanraking te brengen met een (zogenaamde) (vuurwerk)bom, althans een (zwaar) explosief en/of brandbaar voorwerp (bestaande uit cobra's/vuurwerk en/of (een flesje) (motor)benzine), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de voornoemde woning of onderdelen daarvan en/of de inboedel van die woning en/of naastgelegen woningen, en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en), te weten de in voornoemde woning en/of nabijgelegen woningen aanwezige personen, te duchten was.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie Eenheid Noord Nederland met proces-verbaalnummer 2025012634, doorgenummerd pagina 1 tot en met 274. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgemaakt proces-verbaal. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344 eerste lid onder 5 van het Wetboek van Strafvordering worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
2.p. 122 e.v.
3.p. 211 e.v.
6.ECLI:NL:HR:2024:1729, met name rechtsoverweging 6.5.