ECLI:NL:RBMNE:2025:6449

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 december 2025
Publicatiedatum
1 december 2025
Zaaknummer
16-300281-22
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolging van een politieagent voor zware mishandeling door het bijtend inzetten van de diensthond

In deze zaak is een politieagent vervolgd voor zware mishandeling na het inzetten van zijn diensthond, die een persoon in het linker onderbeen heeft gebeten tijdens een aanhouding. De feiten vonden plaats op 5 december 2021 in Hilversum, waar de verdachte, als hondengeleider, betrokken was bij de aanhouding van twee mannen die zich agressief gedroegen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn diensthond heeft laten bijten in een poging om de situatie onder controle te krijgen, nadat andere geweldsmiddelen, zoals de wapenstok en pepperspray, niet effectief waren gebleken. De rechtbank oordeelde dat de inzet van de hond rechtmatig was, omdat deze voldeed aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit, zoals vastgelegd in de Politiewet. De verdachte werd uiteindelijk ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat zijn handelen niet strafbaar was op grond van artikel 42 van het Wetboek van Strafrecht, dat geweldshandelingen die worden begaan ter uitvoering van een wettelijk voorschrift niet strafbaar stelt. De rechtbank erkende de ernst van de verwondingen van de aangever, maar concludeerde dat de verdachte handelde binnen de grenzen van zijn functie als politieambtenaar.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats: Utrecht
Parketnummer: 16/300281-22
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudig kamer van 1 december 2025 in de strafzaak van:
[verdachte],
geboren op [1983] te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van zijn raadslieden,
hierna: de verdachte.

1.Zitting

De strafzaak van de verdachte is inhoudelijk behandeld op de openbare zitting van 11 november 2025. Het onderzoek is gesloten op 1 december 2025.
Op de zitting waren aanwezig:
  • de verdachte;
  • de officier van justitie: mr. R. de Kruijk;
  • de raadslieden van de verdachte: mr. E. Dekker, mr. G.G.J.A. Knoops en mr. C.J. Knoops-Hamburger;
  • de benadeelde partij: [benadeelde] ;
  • de advocaat van de benadeelde partij: mr. J. Jordan.

2.Tenlastelegging

De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat hij, samengevat:
op 5 december 2021 te Hilversum aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door:
  • zijn diensthond ter aanhouding in het linker onderbeen van [benadeelde] te laten bijten
  • na te laten om deze diensthond zo spoedig mogelijk te laten loslaten, en
  • met een wapenstok meermalen op de armen en bovenbenen van [benadeelde] te slaan
waardoor [benadeelde] vijf bijtwonden en meerdere blauwe plekken heeft opgelopen.
Deze handelingen door verdachte zijn subsidiair als poging tot zware mishandeling en meer subsidiair als mishandeling in de beschuldiging opgenomen.
De volledige tekst van de beschuldiging staat in bijlage I bij dit vonnis.

3.Voorvragen

Voordat de rechtbank de zaak inhoudelijk kan beoordelen, moet zij beoordelen of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Die voorvragen betreffen de bevoegdheid van de rechtbank, de geldigheid van de dagvaarding en de ontvankelijkheid van de officier van justitie.
3.1
Bevoegdheid rechtbank Midden-Nederland
Op grond van artikel 2, tweede derde lid van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is de Blauwe Kamer van de rechtbank Midden-Nederland per 1 juli 2022 bij uitsluiting bevoegd tot kennisneming in eerste aanleg van strafbare feiten, als een politieambtenaar wordt vervolgd naar aanleiding van het in de uitoefening van zijn functie gebruiken van geweld. Op basis van de aard van het ten laste gelegde feit is de rechtbank Midden-Nederland zonder meer bevoegd. Op basis van de datum van het verweten strafbare feit is dat niet zonder meer het geval. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Aan de verdachte wordt een feit verweten dat vóór 1 juli 2022 heeft plaatsgevonden, namelijk op 5 december 2021. Echter, bij het bepalen van de relatieve bevoegdheid van de rechtbank is in beginsel het moment van het uitbrengen van de dagvaarding doorslaggevend. In deze zaak is de dagvaarding op 21 oktober 2025 aan de verdachte uitgereikt. De rechtbank Midden-Nederland verklaart zich onder deze omstandigheden bevoegd kennis te nemen van de zaak.
3.2
Overige voorvragen
De rechtbank constateert dat ook aan de overige voorvragen is voldaan. De dagvaarding is geldig, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van de verdachte en er zijn geen redenen om de behandeling van de zaak uit te stellen.

4.Wat is er gebeurd?

4.1
Inleiding
In de avond van 5 december 2021 zijn in Hilversum de aangever [benadeelde] , zijn broer [A] en hun huisgenoot [B] aangehouden vanwege, kort gezegd, verstoring van de openbare orde. Hierbij zijn aan [benadeelde] en zijn broer [A] harde klappen met de wapenstok gegeven door verschillende politieambtenaren, waaronder de verdachte, en heeft de verdachte als hondengeleider op enig moment zijn diensthond (een zogenaamde politie-surveillancehond) laten bijten in het linker onderbeen van [benadeelde] .
Deze geweldshandelingen staan niet ter discussie. Dit vonnis bespreekt vooral de juridische duiding daarvan, met name de vraag of de verdachte deze geweldshandelingen als politieambtenaar rechtmatig heeft toegepast, en welk juridisch gevolg aan de beantwoording van deze vraag moet worden gegeven.
Om deze vragen te kunnen beantwoorden, is het allereerst nodig vast te stellen wat er in de avond van 5 december 2021 is voorgevallen.
4.2
De gang van zaken op 5 december 2021
Volgens de aangever [benadeelde]
De aangever [benadeelde] heeft verklaard dat hij die avond zonder reden ongeveer tien keer door politieambtenaren hard met de wapenstok is geslagen en dat hij is geboeid en gepepperd en dat hij weerloos op de grond lag toen hij door de diensthond werd gebeten. Hij heeft zelf geen agressief gedrag vertoond, niet naar de politie en niet naar anderen.
Volgens de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij die avond zijn wapenstok en zijn diensthond heeft ingezet bij de aanhouding van de aangever en diens broer voor openlijke geweldpleging, omdat de aangever en zijn broer zich hiertegen verzetten. Zijn beslissing om de hond te laten bijten was ingegeven doordat hij zich tijdens de aanhouding zodanig door de aangever en diens broer bedreigd voelde, dat hij vreesde voor zijn leven.
De door de rechtbank vastgestelde gang van zaken
De rechtbank stelt op basis van het dossier het volgende vast. [1]
Op 5 december 2021 vanaf 20.47 uur komen bij het Operatoneel Centrum drie 112-meldingen binnen over twee dronken Poolse mannen die auto’s zouden vernielen ter hoogte van de [adres] in [woonplaats] . Het Operationeel Centrum stuurt daarop twee politieauto’s naar dit adres. [2]
Ter plaatse lijken de mannen, [benadeelde] en zijn broer [A] (hierna steeds te noemen: de mannen), inderdaad sterk onder invloed van alcohol te zijn en blijken ze een conflict te hebben met een buurman over het gebruik van een parkeerplaats in de buurt van hun woning. [3] De mannen reageren direct dreigend en agressief op de politieambtenaren, door kwaad op hen af te lopen, dicht tegen hen aan te gaan staan en tegen hen te schreeuwen.
De politie probeert het conflict te de-escaleren door de mannen te verzoeken hun woning in te gaan, zodat op een later moment, als ze zijn ontnuchterd, het conflict verder kan worden besproken. De mannen reageren op dit verzoek met voortzetting van hun agressieve geschreeuw en gedrag tegenover de politieambtenaren. Ze komen intimiderend dichtbij met gebalde vuisten, proberen de politieambtenaren te duwen en maken vechtbewegingen, zoals een schijnkopstoot. De politieambtenaren trekken hierop hun wapenstok om de mannen van zich af te houden. [4]
Vervolgens geven de politieambtenaren de mannen het bevel om hun woning in te gaan, en waarschuwen zij hen meermalen dat als de mannen hier geen gehoor aan geven, de politieambtenaren geweld zullen gaan gebruiken. Dit heeft geen effect op het gedrag van de mannen. Zij blijven agressief de confrontatie met de politie zoeken. Aangever [benadeelde] roept bijvoorbeeld: “Come here, I am ready, beat me”.
Het geheel wordt gadegeslagen door een groot aantal buurtbewoners, die er bij de politie op aandringen de mannen aan te houden, omdat zij bang zijn dat, als de politie weer is vertrokken, de mannen weer door zullen gaan met het verstoren van de openbare orde.
Omdat de de-escalatie niet blijkt te werken, besluiten de vier politieambtenaren nadere assistentie aan te vragen. Even later komen daardoor nog vijf politieambtenaren ter plaatse. Ook de verdachte krijgt dan via de meldkamer een oproep om te gaan assisteren.
De mannen gaan uiteindelijk, na ongeveer een half uur schreeuwen en dreigen, hun woning in, maar kort daarna, als de politie aanstalten maakt om te vertrekken, komen zij weer naar buiten. Ze gaan verder met het schreeuwen tegen de politieambtenaren het maken van vechtbewegingen en het uitdagen van de politieambtenaren, bijvoorbeeld door “come on, come on” te roepen.
De verdachte is inmiddels ook ter plaatse en hoort al het geschreeuw van een afstandje en via zijn portofoon.
Vervolgens zegt verbalisant [verbalisant 1] tegen de mannen, dat zij één minuut krijgen om hun woning weer in te gaan. Doen zij dat niet, dan zullen zij worden aangehouden voor het verstoren van de openbare orde. Dit heeft geen effect op het gedrag van de mannen. Ze gaan door met schreeuwen, het aannemen van een gevechtshouding met gebalde vuisten en het duwen van de politieambtenaren.
Verbalisant [verbalisant 1] deelt de mannen vervolgens mee dat ze zijn aangehouden. Dit heeft geen effect op het gedrag van de mannen. Ze blijven de confrontatie met de politieambtenaren aangaan door neus-aan-neus met ze te gaan staan en tegen ze te schreeuwen. [5]
Hulpofficier van justitie [hulpofficier van justitie] , die ter plaatse als officier van dienst de leiding heeft, geeft de verdachte dan de opdracht om met zijn diensthond te assisteren bij de aanhouding van de mannen. Hij vreest namelijk dat anders de politieambtenaren die betrokken zijn bij de aanhouding gewond kunnen raken, gelet op het postuur van de mannen, hun agressie naar de politie en mate van dronkenschap. Hij hoopt dat het tonen van de diensthond ertoe zal leiden dat de mannen hun verzet tegen de aanhouding zullen staken.
De verdachte loopt daarop, op aanwijzing van [hulpofficier van justitie] , met zijn diensthond naar de mannen toe en sommeert hen naar de politie te luisteren, omdat anders geweld zal worden gebruikt. Dit heeft geen effect op het gedrag van de mannen, zij blijven zich verzetten tegen hun aanhouding.
De verdachte en andere politieambtenaren geven de mannen vervolgens meerdere harde klappen met hun wapenstok, maar het gedrag van de mannen blijft ongewijzigd, zij blijven zich verzetten tegen hun aanhouding. [6]
Meerdere politieambtenaren waarschuwen hierna dat pepperspray zal worden ingezet. Kort daarop zetten de politieambtenaren [hulpofficier van justitie] , [verbalisant 1] en [verbalisant 2] inderdaad pepperspray in tegen de mannen, maar ook dit heeft geen effect op hun agressieve gedrag. [7]
De verdachte en de andere politieambtenaren geven de mannen dan nog enkele klappen met hun wapenstok, maar het gedrag van de mannen blijft ongewijzigd. Zij blijven zich verzetten tegen hun aanhouding. [8]
De verdachte voelt zich vervolgens naar eigen zeggen zodanig bedreigd door de dronken mannen, dat hij zijn diensthond in het linker onderbeen van een van hen, aangever [benadeelde] , laat bijten. [9]
Hierna lukt het de verbalisanten, na een worsteling, om de twee mannen aan te houden en te boeien. [10]
Later blijkt dat [benadeelde] bijtwonden in zijn linker onderbeen heeft opgelopen en daarnaast verschillende blauwe plekken op zijn armen en bovenbenen. [11]
De door de mannen op 5 december 2021 begane strafbare feiten, worden later afgedaan met sancties voor openbare dronkenschap. [12]
5. Wat kan er bewezen worden?
5.1.
Het standpunt van de officier van justitie
5.1.1
Ten aanzien van het slaan met de wapenstok
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat de verdachte als politieambtenaar de aangever bij zijn aanhouding meermalen hard heeft geslagen met zijn wapenstok. Dit slaan met de wapenstok was echter rechtmatig, omdat de aanhouding vanwege openlijke geweldpleging in de gegeven omstandigheden noodzakelijk was, en de aangever zich tegen deze aanhouding bleef verzetten. De betrokken politieambtenaren, waaronder de verdachte, hebben hun wapenstok pas ingezet na het doorlopen van de voorgeschreven escalatieladder: eerst toespreken, dan bevelen, dan waarschuwen voor het toepassen van geweld en dreigen met de wapenstok en dan pas het gebruik van de wapenstok.
Doordat het slaan met de wapenstok rechtmatig politieoptreden betreft, was dit niet wederrechtelijk. Hierdoor kan (zware) mishandeling door het slaan met de wapenstok niet worden bewezen en dient hiervoor vrijspraak te volgen, aldus de officier van justitie.
5.1.2
Ten aanzien van de inzet van de politiehond
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat de verdachte als politieambtenaar zwaar lichamelijk letsel aan de aangever heeft toebracht, door zijn diensthond bij de aanhouding van de aangever in diens linker onderbeen te laten bijten.
Aan verdachte is ook ten laste gelegd dat hij zijn diensthond na de beet niet snel genoeg heeft laten loslaten. De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring hiervan gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit om de verdachte integraal vrij te spreken. Ter onderbouwing heeft de verdediging het volgende naar voren gebracht.
Primair moet vrijspraak volgen omdat het slaan met de wapenstok en het laten bijten van de diensthond in dit geval niet als wederrechtelijk kunnen worden gekwalificeerd. Deze geweldshandelingen zijn immers rechtmatig toegepast in het kader van rechtmatig politieoptreden.
Subsidiair moet vrijspraak volgen omdat de eventuele wederrechtelijkheid van de geweldshandelingen wordt weggenomen door toepassing van artikel 42 van het Wetboek van strafrecht (oud). Dit artikel bepaalde ten tijde van het tenlastegelegde dat geweldshandelingen die worden begaan ter uitvoering van een wettelijk voorschrift, niet strafbaar zijn.
Meer subsidiair moet vrijspraak volgen omdat de wederrechtelijkheid van de geweldshandelingen wordt weggenomen doordat deze uit noodweer zijn gepleegd.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
5.3.1
Vrijspraak van zware mishandeling door het slaan met de wapenstok
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van zware mishandeling door het meermalen met zijn wapenstok op de armen en bovenbenen van de aangever te slaan. De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte hierdoor opzettelijk zwaar lichamelijk letsel bij de aangever heeft toegebracht, omdat de blauwe plekken die hierdoor zijn veroorzaakt, niet zijn te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel. Dit gelet op de aard van het letsel, het ontbreken van een noodzaak van medisch ingrijpen en het volledige herstel. Bovendien kan de rechtbank niet vaststellen dat deze blauwe plekken door de verdachte zijn veroorzaakt, omdat de aangever ook door andere politieambtenaren hard met de wapenstok is geslagen.
Het slaan met de wapenstok is in de beschuldiging subsidiair als poging tot zware mishandeling opgenomen en meer subsidiair als mishandeling. De rechtbank komt echter niet toe aan een oordeel hierover, omdat de rechtbank wel een deel van de primaire beschuldiging bewezen zal verklaren (zie hierna onder 4.3.2).
5.3.2
Bewezenverklaring van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door het laten bijten van de politiehond
De rechtbank stelt op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen vast dat de verdachte op 5 december 2021 in Hilversum zwaar lichamelijk letsel aan de aangever heeft toegebracht, door zijn diensthond in het linker onderbeen van de aangever te laten bijten. Er is sprake van zwaar lichamelijk letsel gelet op de aard van het letsel (ernstige bijtwonden) en omdat er blijvende schade aan de huid en kuitzenuw is, met als gevolg littekens en pijn in de kuitregio en een gevoelsstoornis van de voet.
Met betrekking tot de vraag of de verdachte het letsel opzettelijk heeft toegebracht oordeelt de rechtbank dat geen sprake was van vol opzet, dus dat hij als politieambtenaar zijn diensthond niet heeft laten bijten met als doel om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen bij de aangever. Het is echter algemeen bekend, en zeker onder hondengeleiders, dat een dergelijke hondenbeet zwaar lichamelijk letsel tot gevolg kan hebben. [13] Het kan niet anders dan dat de verdachte toen hij zijn diensthond liet bijten, de eventuele verwezenlijking van dit gevolg bewust heeft geaccepteerd. Er is daarom sprake van zogenaamd voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De politiehond ten spoedigste verwijderd?
Aan de verdachte is ook ten laste gelegd dat hij heeft nagelaten zijn diensthond zo spoedig mogelijk te doen loslaten. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
De rechtbank kan niet precies vaststellen hoe lang de politiehond in het been van de aangever heeft gebeten. De rechtbank stelt wel vast dat dit enige tijd heeft geduurd, op grond van:
- de verklaringen van de verdachte en andere politieambtenaren over de worsteling, die na de hondenbeet plaatsvond tussen hen en de aangever en zijn broer,
- de camerabeelden van kort na de hondenbeet,
- de ernst van het door de hondenbeet toegebrachte letsel.
Op grond van dezelfde verklaringen en camerabeelden acht de rechtbank het verder aannemelijk, dat de andere politieambtenaren die de aangever na de inzet van de politiehond moesten controleren en boeien, hierbij in eerste instantie aarzelden en afwachtten vanwege onervarenheid met of angst voor de politiehond. Op de camerabeelden is ook te zien dat een van de politieambtenaren wel dichterbij komt, maar dat de verdachte dit afhield. Op zitting verklaarde de verdachte hierover dat hij dit deed omdat de betreffende collega niet op een voor die collega veilige manier dichterbij kwam.
Getuige-deskundige E. Sollart [14] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat bij een aanhouding waarbij de politiehond wordt ingezet om te bijten, de hondengeleider de hond normaal gesproken pas doet loslaten als de gebeten persoon onder controle is gebracht en geboeid door andere politieambtenaren dan de hondengeleider.
Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte zijn diensthond nog heeft laten doorgaan met bijten nadat de aangever en zijn broer onder controle waren gebracht en geboeid. De verdachte heeft verklaard dat hij zijn diensthond direct met de breakstick heeft losgemaakt, toen hij van zijn collega’s te horen kreeg dat zij de aangever onder controle hadden.
Dat het door de worsteling na de hondenbeet en de aarzeling en onervarenheid van de andere politieambtenaren lang heeft geduurd voordat de aangever en zijn broer onder controle waren en de verdachte zijn hond met de breakstick het signaal tot loslaten gaf, is niet aan de verdachte te wijten.
De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het nalaten de diensthond zo spoedig mogelijk te doen loslaten.
Wederrechtelijkheid
De vraag of het laten bijten van de diensthond door de verdachte rechtmatig (en dus niet wederrechtelijk) was, is geen vraag die relevant is voor het bewijs van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en het kan dus ook niet tot vrijspraak leiden. [15] In het kader van het bewijs voor deze beschuldiging wordt alleen gekeken of de handelingen van de verdachte bewezen kunnen worden, of het letsel zwaar lichamelijk letsel betreft en of verdachte dit opzettelijk (al dan niet in voorwaardelijke zin) heeft toegebracht. Als dat bewezen kan worden, dan moet de rechtbank pas daarna beoordelen of het feit strafbaar is, en daar komt de vraag aan de orde of de verdachte rechtmatig heeft gehandeld.
5.3.3
Conclusie
De rechtbank verklaart op grond van het bovenstaande en de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte:
op 5 december 2021 te Hilversum aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten vijf bijtwonden aan het linker onderbeen, heeft toegebracht door zijn diensthond, die bij verdachte onder controle stond, ter aanhouding in te zetten en vervolgens die diensthond in het linker onderbeen van die [benadeelde] te laten bijten.
De rest van de tekst van de beschuldiging kan niet worden bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

6.De strafbaarheid van het feit

6.1
Inleiding
Een verdachte die een feit begaat terwijl hij handelt volgens de wettelijke voorschriften is niet strafbaar. Deze strafuitsluitingsgrond is vastgelegd in artikel 42 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Voor deze zaak betekent dit dat het feit niet strafbaar is als de verdachte conform de voor hem geldende regels (kort gezegd de geweldsinstructie, dat zal hierna verder worden uitgelegd) heeft gehandeld. [16] Als dit zo is, dan kan het feit waar hij van beschuldigd wordt wel bewezen worden (zoals de rechtbank hiervoor heeft uitgelegd), maar moet de verdachte ontslagen worden van alle rechtsvervolging omdat zijn handelen (en daarmee het feit) niet strafbaar is.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de strafbaarheid van het feit vindt de officier van justitie dat het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door de bijtende inzet van de politiehond in dit geval wordt gerechtvaardigd, doordat dit uit noodweer is gebeurd. Het was een passende reactie op een onmiddellijk dreigend gevaar, namelijk een fysieke aanval op de verdachte door de aangever en zijn broer. Dit heeft tot gevolg dat het feit in dit geval niet strafbaar is en dat de verdachte hiervoor moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de officier van justitie.
6.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte bij een bewezenverklaring moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het handelen niet wederrechtelijk was. De geweldshandelingen zijn immers begaan ter uitvoering van een wettelijk voorschrift (zoals bedoeld in artikel 42 (oud) van het Wetboek van strafrecht) en uit noodweer gepleegd.
6.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal bij het weergeven van zijn oordeel over de strafbaarheid van het feit hieronder eerst het toe te passen beoordelingskader uiteenzetten, en dit beoordelingskader vervolgens toepassen op de onderhavige zaak.
Aangezien de rechtbank niet bewezen verklaart dat de verdachte door het slaan met de wapenstok opzettelijk zwaar lichamelijk letsel aan de aangever heeft toegebracht, beoordeelt de rechtbank niet de rechtmatigheid van de inzet van de wapenstok door de verdachte. De rechtbank beoordeelt alleen het laten bijten van de diensthond.
6.4.1
Het beoordelingskader
Inleiding
Artikel 3 van de Politiewet 2012 (hierna: de Politiewet) schrijft voor dat een politieambtenaar (onder meer) tot taak heeft, in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels, te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde. Om dit naar behoren te kunnen doen, is het gebruik van geweld soms noodzakelijk. De wetgever heeft aan de politie daarom het geweldsmonopolie toebedeeld.
Dat geweldsmonopolie brengt een grote verantwoordelijkheid met zich mee voor politieambtenaren zodat hoge eisen aan het gebruik van geweld mogen worden gesteld. Er moet vanuit worden gegaan dat een politieambtenaar is getraind in het toepassen van geweld en dat hij de regels daarvoor kent en toepast.
De rechtsregels voor politieambtenaren over het gebruik van geweld (de geweldsinstructie) zijn vastgelegd in de Politiewet en de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (hierna: de Ambtsinstructie).
Artikel 7 van de Politiewet
Op grond van het bepaalde in artikel 7, eerste lid van de Politiewet mag een politieambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening alleen geweld gebruiken wanneer het beoogde doel dit rechtvaardigt en niet op een andere manier kan worden bereikt.
Dit betekent in zijn algemeenheid dat de politie terughoudend moet zijn in het gebruik van geweld. Geweld mag alleen worden gebruikt wanneer andere, minder ingrijpende middelen om het beoogde doel te bereiken niet toereikend zijn, en als er geweld wordt gebruikt dan mag geen zwaarder geweldsmiddel worden gebruikt dan noodzakelijk (het subsidiariteitsbeginsel). Aan het geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.
Daarnaast moet de geweldsinzet op grond van artikel 7, zevende lid van de Politiewet proportioneel zijn. Dat wil zeggen dat het toegepaste geweld in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd moet zijn, dus het gebruik van geweld moet beperkt blijven tot wat strikt noodzakelijk is (het proportionaliteitsbeginsel).
Artikel 9 van de Politiewet
In artikel 9 van de Politiewet is bepaald dat in de Ambtsinstructie regels worden vastgelegd ter uitvoering van artikel 7 van de Politiewet.
Artikel 4 van de Ambtsinstructie
In artikel 4 van de Ambtsinstructie is bepaald dat het gebruik van een geweldmiddel uitsluitend is toegestaan aan een ambtenaar aan wie dat geweldmiddel rechtens is toegekend, voor zover hij optreedt ter uitvoering van de taak met het oog waarop het middel hem is toegekend, en die in het gebruik van dat middel is geoefend.
Artikel 15 van de Ambtsinstructie
Op 5 december 2021, de datum van het feit, bepaalde artikel 15 van de Ambtsinstructie dat de inzet van een politie-surveillancehond alleen is toegestaan onder het direct en voortdurend toezicht van een geleider die in het bezit is van een krachtens de Politiewet vastgesteld certificaat.
Nadere regelgeving over het inzetten van een politie-surveillancehond, zoals later neergelegd in de artikelen 15a, 15b en 15c van de Ambtsinstructie, ontbrak op dat moment.
Adviesrapporten en interne memo
Wel bestond er op 5 december 2021 een adviesrapport van 10 december 2009, getiteld “De gebeten hond”, opgesteld door de “Werkgroep inzetcriteria surveillancehonden en AOE-honden” binnen de politie. Dit rapport bevat voorstellen en adviezen over hoe de rechtmatigheid van de inzet van de politie-surveillancehond beoordeeld zou moeten worden, omdat specifieke voorschriften daarover in de Ambtsinstructie destijds ontbraken.
De werkgroep adviseert in het rapport om voor de inzet van de politie-surveillancehond inzetcriteria te hanteren die liggen tussen die van het gebruik van pepperspray/de wapenstok en het gebruik van een vuurwapen in.
De werkgroep adviseert om het gebruik van de surveillancehond ter aanhouding alleen toe te staan bij aanhouding van een persoon die wordt verdacht van het plegen van een misdrijf. Een verdenking van het plegen van een overtreding is volgens dit advies dus niet voldoende om de surveillancehond ter aanhouding in te zetten. Als toelichting geeft de werkgroep dat de surveillancehond tamelijk ernstige verwondingen kan toebrengen, waardoor er zware maatstaven moeten worden aangelegd voor het gebruik van de surveillancehond als geweldsmiddel.
Ook bestond er op 5 december 2021 een aanbeveling over de inzet van de politie-surveillancehond van de Nationale Ombudsman in het rapport “Verantwoord politiegeweld” van 2 juni 2013. In dit rapport wordt in hoofdstuk 5.3.5. over de politiehond beschreven dat de inzet van een politiehond een zwaar geweldsmiddel is waarvan behoedzaam gebruik moet worden gemaakt, omdat dit zeer ernstige verwondingen kan veroorzaken.
De rechtbank begrijpt de stukken zo dat hierin aanbevelingen staan die politieambtenaren aangeleerd krijgen tijdens hun opleiding en trainingen. Op die manier wordt aan de politieambtenaren richting gegeven voor hun handelen. De politieambtenaren kunnen elkaar op die aanbevelingen ook aanspreken en hun keuzes kunnen daardoor zijn beïnvloed. In zoverre kan de beoordeling van hun optreden door deze rapporten worden gekleurd. De rechtbank zal op die manier ook naar de aanbevelingen uit de rapporten kijken. De rapporten zijn niet bindend en kunnen daarom niet doorslaggevend zijn bij de vraag of het optreden van de hondengeleider rechtmatig heeft gehandeld, maar kleuren dit handelen, en daarmee de beoordeling, wel in.
Rechtspraak van het EHRM
De rechtspraak van het Europese Hof voor de rechten van de Mens (EHRM) geeft wel een beoordelingskader voor de rechtmatigheidstoets van geweldshandelingen van politieambtenaren, waaraan de rechtbank zich moet houden.
Uit de rechtspraak volgt in algemene zin dat politieambtenaren alleen geweld mogen gebruiken tegen een persoon voor zover dat door de gedragingen van die persoon noodzakelijk is (EHRM 28 september 2015, nr. 23380/09, Bouyid tegen België [GC], §§ 100-101)
,maar dat geweld wel gebruikt mag worden om iemand te arresteren, bijvoorbeeld als er reden is om te geloven dat iemand zich gaat verzetten tegen aanhouding of letsel of schade gaat veroorzaken, mits dat geweld alleen gebruikt wordt als dat noodzakelijk is en niet excessief is (EHRM 9 oktober 2015, nr. 32325/13, Mafalani tegen Kroatië). Deze kaders zijn naar het oordeel van de rechtbank in lijn met de toets die wordt benoemd in artikel 7, eerste lid van de Politiewet, zoals hiervoor omschreven.
Verder volgt uit de rechtspraak van het EHRM dat de rechter niet, achteraf oordelend, los van de omstandigheden van het geval, zijn eigen beoordeling in de plaats mag stellen van die van een politieambtenaar in de hitte van de strijd (EHRM 17 juni 2005, nr. 50196/99, Bubbins tegen Verenigd Koninkrijk). De rechtbank moet beoordelen, met in achtneming van zowel de objectieve feiten en omstandigheden zoals deze ten tijde van de gebeurtenissen bekend waren, als de subjectieve beleving daarvan door de betreffende politieambtenaar op het moment van handelen, of het toegepaste geweld noodzakelijk was (EHRM 30 maart 2016, nr. 5878/08, Armani da Silva tegen Verenigd Koninkrijk).
De subjectieve beleving kan achteraf bezien onjuist blijken te zijn. Een belangrijke vraag is dan of de subjectieve beleving van de politieambtenaar is gebaseerd op een eerlijk en oprecht geloof dat het gebruik van geweld noodzakelijk was. Daarvan is sprake als dat geloof op basis van goede redenen begrijpelijk is. Die goede redenen moeten zijn gebaseerd op objectief vast te stellen feiten en omstandigheden. Een andere maatstaf zou volgens het EHRM neerkomen op een te zware last (‘
unrealistic burden’) voor de staat en de opsporingsambtenaren bij de uitvoering van hun taak, mogelijk ten koste van hun leven en dat van anderen (EHRM 30 maart 2016, nr. 5878/08, Armani da Silva tegen Verenigd Koninkrijk).
De rechtbank stelt op grond van dit beoordelingskader vast dat de subjectieve beleving van de opsporingsambtenaar belangrijk is voor de beoordeling, maar niet alles bepalend of doorslaggevend is. Ook al had de politieambtenaar een eerlijk en oprecht geloof dat het gebruik van geweld noodzakelijk was, als dat geloof niet op basis van goede redenen begrijpelijk is, omdat die goede redenen niet zijn gebaseerd op objectief vastgestelde feiten en omstandigheden, zal het geweld als onrechtmatig kunnen worden beoordeeld.
6.4.2
De beoordeling
De rechtbank zal hierna op basis van de in paragraaf 4.2 beschreven vastgestelde feitelijke gang van zaken het handelen van de verdachte en het inzetten (laten bijten) van de diensthond beoordelen op basis van het hiervoor vermelde beoordelingskader.
De rechtbank zal eerst stilstaan bij de bevoegdheid tot het inzetten van de diensthond door de verdachte. Om te bepalen of het inzetten van de diensthond en het laten bijten door de diensthond in overeenstemming is met het subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel, zal de rechtbank beoordelen voor welk doel deze geweldshandeling is ingezet. Daarna zal zij het laten bijten door de diensthond beoordelen. Daarbij zal de rechtbank conform de rechtspraak van het EHRM aandacht besteden aan de subjectieve beleving van de verdachte, zoals hiervoor omschreven.
De formele bevoegdheid van de verdachte
Uit het dossier blijkt dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde gecertificeerd was om als hondengeleider in combinatie met zijn diensthond op te treden. Dit betekent dat de verdachte samen met zijn diensthond alle benodigde keuringen voor hun gezamenlijke inzet had doorlopen.
Op 5 december 2021 is de verdachte door het Operationeel Centrum opgeroepen om zich met zijn diensthond ter assistentie van collega’s naar de [straat] in [woonplaats] te begeven. Ter plaatse heeft de officier van dienst hem gevraagd zijn diensthond ter afdreiging te laten zien aan de aan te houden mannen. Getuige-deskundige E. Sollart heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat het altijd de hondengeleider zelf is die bepaalt of de politiehond wordt ingezet door te laten bijten. Dit wordt bevestigd door de officier van dienst [hulpofficier van justitie] , die bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat de inzet van de geweldsmiddelen ter plaatse bij de verbalisanten zelf berust.
Uit bovenstaande concludeert de rechtbank dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde formeel bevoegd was om, als hij dit nodig achtte, zijn diensthond in te zetten (te laten bijten).
Wat was het doel van de inzet?
De verdachte heeft met zijn diensthond de opdracht gekregen om te assisteren bij de aanhouding van de mannen. De verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat hij moest assisteren bij de aanhouding van mannen die zich schuldig hadden gemaakt aan openlijke geweldpleging. Dit is een subjectieve beleving van de verdachte die niet klopte met de werkelijke reden van aanhouding, want de mannen werden aangehouden voor het verstoren van de openbare orde en hebben later een boete gekregen voor openbare dronkenschap. De subjectieve beleving van de verdachte is naar het oordeel van de rechtbank echter wel gerechtvaardigd omdat die steun vindt in objectieve feiten en omstandigheden.
De rechtbank wijst allereerst op het feit dat de verdachte als hondengeleider een oproep tot assistentie kreeg. De verdachte heeft daarover verklaard dat dit alleen gebeurt als sprake is van een ernstige situatie, omdat anders de hond niet nodig is. De rechtbank acht dit een aannemelijke verklaring, omdat de diensthond een zwaar geweldsmiddel is en uit de regelgeving volgt dat vanwege de mogelijk ernstige gevolgen terughoudend moet worden omgegaan met de inzet daarvan. De verdachte mocht er dus redelijkerwijs van uitgaan dat er sprake was van een ernstige situatie.
Hij hoort vervolgens ook dat er een auto vernield is. Ter plaatse hoort hij geschreeuw en agressie en krijgt hij de opdracht om met zijn diensthond te assisteren bij de aanhouding. Als hij dan naar de mannen toe loopt, zijn ze nog steeds agressief en blijken er stenen te liggen bij een auto en bij de mannen in de tuin.
Op basis van deze omstandigheden mocht de verdachte er in redelijkheid vanuit gaan dat de mannen zouden worden aangehouden voor openlijk geweld en dat hij daarbij zou gaan assisteren. Het uiteindelijk laten bijten van de diensthond moet naar het oordeel van de rechtbank dan ook ten opzichte van dit achterliggende doel worden beoordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat met het door verdachte beoogde doel, te weten (assistentie bij) de aanhouding van de mannen voor een misdrijf, onder de gegeven omstandigheden een dusdanig belang was gemoeid, dat het inzetten van de politiehond gerechtvaardigd kan zijn, mits voldaan wordt aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De verdachte heeft verder verklaard dat toen hij eenmaal geconfronteerd was met de mannen, het verzet tegen hun aanhouding zo hevig bleek en hij zich zo ernstig bedreigd voelde dat hij op enig moment geen andere mogelijkheid zag dan het laten bijten van zijn diensthond. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee niet het doel van de inzet van de diensthond veranderd, maar de rechtbank zal deze beleving van de verdachte hieronder beoordelen in het kader van de beoordeling of het laten bijten van de politiehond voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.
Het laten bijten van de diensthond
Toen de aangever wilde gaan assisteren bij de aanhouding, bleven de mannen voortdurend verbaal agressief en dreigend. Uit hun houding kon worden afgeleid dat zij zich niet wilden laten aanhouden en niet bang waren om de confrontatie met de politieambtenaren aan te gaan. De politieambtenaren hebben meerdere keren gewaarschuwd dat er bij verder verzet geweld zou worden toegepast. Vervolgens is door de politie gebruik gemaakt van achtereenvolgens de wapenstok, pepperspray en het oplopen (oftewel het dreigend tonen) van de politiehond, steeds voorafgegaan door waarschuwingen over de inzet hiervan. Ook dit had volgens de verklaringen van alle aanwezige politieambtenaren geen enkel effect. De politie heeft dus alle beschikbare, minder ingrijpende geweldsmiddelen dan de politiehond tevergeefs ingezet.
Alle betrokken politieambtenaren hebben daarnaast verklaard dat de aanhouding van de aangever en zijn broer niet was gelukt zonder inzet van de politiehond, of dat in ieder geval zonder de inzet van de politiehond er een reëel risico was geweest dat de aanhoudende politieambtenaren gewond zouden raken. Dit gelet op de kracht, de lichaamsbouw, de woede en de dronkenschap van de mannen.
Daar komt bij dat de verdachte zich zo ernstig bedreigd voelde dat hij op enig moment geen andere mogelijkheid zag dan het laten bijten van zijn diensthond. Dit is een subjectieve beleving van de verdachte. Bij het beoordelen van deze subjectieve beleving heeft de rechtbank gekeken naar de verklaringen van alle aanwezige politieambtenaren en omstanders. De rechtbank kan op basis daarvan niet exact vaststellen wat er precies gebeurd is, maar uit alle verklaringen komt zonder meer de voortdurende agressieve en dreigende houding van de mannen naar voren, het verzet tegen de aanhouding en het feit dat geen enkel ander geweldsmiddel blijkt te werken. Uit de verklaringen volgt ook dat de verdachte op een gegeven moment tegenover de mannen staat, in een tuin met een muurtje er omheen, terwijl zijn collega’s achter hem staan of achter het muurtje. Zijn subjectieve beleving van een zeer dreigende situatie vindt daarmee steun in andere objectieve bewijsmiddelen en hij mocht er dus ook redelijkerwijs van uitgaan dat sprake was van een dreigende situatie.
Gelet op al het voorgaande was het laten bijten van de diensthond de enige manier om de mannen onder controle te krijgen en om de dreigende situatie te beëindigen. Het laten bijten van de diensthond in het been van de aangever is ook beperkt gebleven tot wat strikt noodzakelijk was. Door het laten bijten in het onderbeen is het risico op levensgevaarlijk letsel beperkt en de verdachte heeft de hond losgemaakt zodra de aangever onder controle was. Dat het langer duurder voordat de collega’s van de verdachte de aangever en diens broer onder controle hadden, is niet aan de verdachte te wijten, zoals hiervoor bij de beoordeling van het bewijs al overwogen.
De rechtbank oordeelt dan ook dat de verdachte met de inzet van de hond heeft voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte bij het plegen van de bewezenverklaarde geweldshandeling heeft gehandeld in de rechtmatige uitoefening van zijn functie als politieambtenaar en dat de inzet van de politiehond in overeenstemming was met het subsidiariteitsbeginsel en het proportionaliteitsbeginsel, zoals vastgelegd in artikel 7 van de Politiewet. Dat betekent dat de inzet van de politiehond rechtmatig was en dat daardoor het bewezenverklaarde feit niet wederrechtelijk en daardoor niet strafbaar is op grond van artikel 42 Sr. De verdachte zal daarom worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank vindt het nog wel belangrijk om het volgende te benoemen. Als gevolg van het handelen van de verdachte heeft de aangever zwaar lichamelijk letsel opgelopen waar hij mogelijk de rest van zijn leven de gevolgen van ondervindt. De rechtbank begrijpt, en ook verdachte heeft verklaard dit goed te beseffen, dat dit voor de aangever zeer ingrijpend is. Deze zaak laat wederom zien dat de inzet van (het laten bijten door) een politiehond ernstige gevolgen kan hebben, ook als die inzet rechtmatig is. Tegenwoordig kan de politie naast de wapenstok en pepperspray ook nog de taser inzetten, maar het gebruik van de taser was in december 2021 nog niet toegestaan en de taser behoorde toen niet tot de standaarduitrusting.

7.Vordering benadeelde partij

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en van de verdachte een bedrag van € 131.537,07 gevorderd, ter vergoeding van de schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van het ten laste gelegde feit.
Dit bedrag bestaat uit een vergoeding van € 11.537,07 voor materiële schade en een vergoeding van € 120.000,- voor immateriële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte van een deel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken en voor het overige deel moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging en aan hem dus geen straf of maatregel zal worden opgelegd. Volgens de wet kan de strafrechter in dat geval geen schadevergoeding toekennen aan een benadeelde. De rechtbank bepaalt daarom dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering, zullen kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder zijn eigen kosten draagt.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat de verdachte het feit heeft gepleegd, zoals hierboven in paragraaf 5 is omschreven;
- verklaart het overige dat in de beschuldiging staat niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde niet strafbaar en
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
benadeelde partij
  • verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in zijn vordering;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder zijn eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.P.J. Janssens, voorzitter, mr. J.F. Haeck en mr. S.E. van den Brink, rechters, in tegenwoordigheid van A. van der Zwan, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 1 december 2025.
Bijlage I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 december 2021 te Hilversum aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten vijf, althans één of meerdere (bijt)wonden aan de linkeronderbeen, althans het lichaam en/of één of meerdere blauwe plekken op de arm(en) en/of bovenbe(e)n(en), althans het lichaam, heeft toegebracht door
- zijn/een diensthond, die bij verdachte onder controle stond, ter aanhouding in te zetten en/of (vervolgens) die diensthond in de linkeronderbeen van die [benadeelde] te laten bijten en/of die diensthond niet ten spoedigste van het been van die [benadeelde] te verwijderen en/of
- die [benadeelde] één of meerdere malen met een wapenstok op de arm(en) en/of de bovenbe(e)n(en), althans het lichaam te slaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 december 2021 te Hilversum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- zijn/een diensthond, die bij verdachte onder controle stond, ter aanhouding heeft ingezet en/of (vervolgens) die diensthond in de linkeronderbeen van die [benadeelde] heeft laten bijten en/of die diensthond niet ten spoedigste van het been van die [benadeelde] te verwijderen en/of
- die [benadeelde] één of meerdere malen met een wapenstok op de arm(en) en/of de bovenbe(e)n(en), althans het lichaam heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 december 2021 te Hilversum [benadeelde] heeft mishandeld door
- zijn/een diensthond, die bij verdachte onder controle stond, ter aanhouding in te zetten en/of (vervolgens) die diensthond in de linkeronderbeen van die [benadeelde] te laten bijten en/of die diensthond niet ten spoedigste van het been van die [benadeelde] te verwijderen en/of
- die [benadeelde] één of meerdere malen met een wapenstok op de arm(en) en/of de bovenbe(e)n(en), althans het lichaam te slaan,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten vijf, althans één of meerdere (bijt)wonden aan de linkeronderbeen, althans het lichaam en/of één of meerdere blauwe plekken op de arm(en) en/of (boven)be(e)n(en), althans het lichaam ten gevolge heeft gehad;
Bijlage II: De bewijsmiddelen [17]
Verdachte heeft onder meer het volgende verklaard:
Op zondag 5 december 2021 omstreeks 21:05 uur kreeg ik de melding te gaan naar de [adres] te [woonplaats] . Aldaar stonden collega’s bij een melding en vroegen met spoed eenheden erbij. De collega’s zouden bij mannen staan die onder invloed zouden verkeren van alcoholhoudende drank. De mannen zouden ook diverse auto hebben beschadigd en zich agressief opstellen tegen de aanwezige collega’s. De situatie zou dermate gespannen zijn dat de collega’s aangaven dat het bijna niet meer houdbaar was en dat er gevreesd werd dat er gevochten zou worden. Direct begaf ik mij naar de opgegeven locatie.
Ter plaatse aangekomen voegde ik mij bij de dienstdoende Hulp Officier van Justitie.
Op aangeven van de HOvJ pakte ik mijn gecertificeerde diensthond, hierna te noemen […] , uit mijn dienstvoertuig. Ik liep vervolgens samen met […] naar de locatie alwaar de collega’s zich bevonden.
Vervolgens gaf de HOvJ aan mij het signaal om samen met […] op te lopen gelet op de dreiging van de twee mannen. Iemand riep naar de twee mannen: “jullie zijn aangehouden”. Voor mij was duidelijk dat de mannen dus aangehouden moesten worden.
Vervolgens ging ik wat naar voren. Ik sprak de kale man in het Engels aan dat hij moest meewerken omdat er anders geweld zou worden gebruikt. Ik zag dat hij dezelfde agressieve houding bleef houden. Ook zijn broer bleef hetzelfde.
Vervolgens hoorde ik dat de collega’s aan de mannen mededeelden dat zij waren aangehouden. Ook nu zag ik dat de mannen geen gehoor gaven en duidelijk maakten dat zij niet waren aangehouden en ook niet weg zouden gaan en een gevechtshouding jegens hen aannamen.
Ik besloot […] in te zetten en gaf hem hiervoor de opdracht. Ik zag dat […] de verdachte (
de rechtbank begrijpt: [benadeelde]) beet in zijn linker onderbeen.
V: In hoeverre had jij controle over jouw hond?
A: Ik heb constant controle gehad. [18]
De aangever [benadeelde] heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik zag en voelde dat een politiehond beet in mijn linker onderbeen
.Ik heb nog steeds veel last van de wonden en ik wacht op transplantatie van huid en spierweefsel. [19]
In door het ziekenhuis aangeleverde gegevens staat onder meer het volgende:
Patiëntnaam: [benadeelde]
Geboortedatum: [1987] .
Startdatum: 6-12-2021.
Wond kuit links: groot defect met huidflap. Huidflap blauwverkleurd, avitaal. Necrose wondranden op meerdere plaatsen en necrose van delen van de spier. Tevens aantal fragmenten lichtverkleurde, avitale spier.
Wonden onderbeen lateraal. 5-tal wonden, waarvan een aantal met necrose. [20]
Specialist voor orthopedie [C] schrijft onder meer het volgende:
Naam: [benadeelde]
Datum: 24 maart 2025.
Thans klachten van lies- en bekkenpijn aan laterale zijde. Pijn in de kuitregio aan de laterale zijde en gevoelsstoornis van de voet aan de laterale zijde. Moeite met voortbewegen.
Medisch onderzoek: MRI en EMG van de linker onderste ledemaat.
Aanbevelingen, verwijzingen en afgegeven certificaten:
Door een multi-weefselblessure aan het linkeronderbeen, overgevoeligheid in het gebied van de kuitzenuw, is de patiënt niet in staat tot fysiek werk in zijn huidige functie (magazijnmedewerker). [21]
In een bezoekkaart van neuroloog [D] staat onder meer het volgende:
Naam en voornaam: [benadeelde]
Geboortedatum: [1987] .
Datum bezoek: 2024-10-01.
Bij een EMG-onderzoek uitgevoerd op 01.10.2024 werd axonale schade aan de linker kuitzenuw gevonden. Inspanningsregistraties van de linker m. gastrocnemius en linker m. tibialis anterior waren significant verarmd, met submaximale inspanning als gevolg van pijn, en pseudomyotone snaren in de linker m. gastrocnemius in rust - chronische neurogene veranderingen.
Lichamelijk onderzoek: overgevoeligheid van de huid van de buitenkant van het linker onderbeen en voet, aanzienlijk verzwakte zool flexie en licht verzwakt dorsale flexie van de linkervoet, geen O. Babinski.
misvormd linker onderbeen-littekens van vroegere verwondingen.
Diagnose:
G98: Andere aandoeningen van het zenuwstelsel, niet elders geclassificeerd. [22]

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie-eenheid Midden-Nederland met dossiernummer IOOMD224688, doorgenummerd pagina 1 tot en met 84 (Wegingsdossier 1, verder: W1) en pagina 1-110 (Wegingsdossier 2, verder: W2).
2.Zie Proces-verbaal van bevindingen, W1 pagina 57 e.v.
3.Zie Proces-verbaal van verhoor getuige, W2 pag. 59 e.v. Bij de confrontatie was zijdelings nog een derde man betrokken, [B] , een huisgenoot van [benadeelde] en [A] . Omdat zijn rol bij de confrontatie betrekkelijk gering was, zal zijn rol bij de beschrijving van de gang van zaken en in de rest van dit vonnis grotendeels buiten beschouwing worden gelaten.
4.Zie o.a. Proces-verbaal van bevindingen, W1 pag. 40 e.v. en Proces-verbaal van verhoor getuige, W1 pag. 63 e.v.
5.Zie Proces-verbaal van bevindingen, W1 pag. 34 e.v.
6.Zie Proces-verbaal van bevindingen, W1 pag. 42 e.v.
7.Zie Proces-verbaal van bevindingen door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] d.d. 22 december 2021, ongenummerd.
8.Zie Proces-verbaal van bevindingen, W1 pag. 42 e.v.
9.Zie Proces-verbaal van verhoor verdachte, W2 pag. 35.
10.Zie Proces-verbaal van bevindingen, W1 pag. 40 e.v.
11.Zie de bewijsmiddelen in bijlage II.
12.Zie Proces-verbaal van bevindingen, W1 pag. 55 e.v.
13.Zie bijvoorbeeld het rapport “Verantwoord politiegeweld” van de Nationale Ombudsman van 2 juni 2013.
14.E. Sollart was ten tijde van het verhoor instructeur bij het Team surveillance-honden van de politie Midden-Nederland en keurmeester van politie-surveillancehonden.
15.In dit geval gaat het in de primaire beschuldiging namelijk niet om mishandeling, waar de wederrechtelijkheid (impliciet) bestanddeel is van het delict. Onder “mishandeling” in de zin van de art. 300-301 Wetboek van Strafrecht moet namelijk worden verstaan het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn
16.Tegenwoordig geldt voor opsporingsambtenaren een in artikel 42 lid 2 vastgelegde strafuitsluitingsgrond, maar die bestond nog niet ten tijde van het ten laste gelegde feit.
17.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Midden-Nederland met dossiernummer IOOMD224688, doorgenummerd pagina 1 tot en met 84 (Wegingsdossier 1, verder: W1) en 1-110 (Wegingsdossier 2, verder: W2). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgemaakt proces-verbaal. De bewijsmiddelen zijn zakelijk weergegeven.
18.Een proces-verbaal van bevindingen, W2 pag. 45.
19.Een proces-verbaal van aangifte, W1 pag. 13.
20.Een geschrift, zijnde een uitdraai van patiëntgegevens van het Tergooi Medisch Centrum, afdeling Chirurgie, ongedateerd, W1 pag. 28.
21.Een geschrift, zijnde een vertaling van een brief van specialist voor orthopedie [C] , onderdeel van de vordering benadeelde partij van 31 oktober 2025, ongenummerd.
22.Een geschrift, zijnde een vertaling van een bezoekkaart van neuroloog [D] , onderdeel van de vordering benadeelde partij van 31 oktober 2025, ongenummerd.