6.2.Tas-op-tafel-gesprek
De rechtbank heeft kennis genomen van de transcripties van het gesprek dat op 4 juli 2019 heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en moeder. Het gesprek dat door moeder is opgenomen zonder dat de verdachte dat wist. Op de zitting zijn ook fragmenten daarvan afgespeeld.
De rechtbank merkt allereerst het volgende op. Als transcripties van een in het geheim opgenomen gesprek als bewijsmiddel worden opgevoerd in een strafzaak, dan moet er terughoudend worden omgegaan met de interpretatie van wat er is gezegd, zolang dat niet ondubbelzinnig is. Ook kunnen niet zomaar conclusies of interpretaties worden verbonden aan de omstandigheid dat bepaalde dingen juist niet zijn gezegd. Het is van belang om goed te kijken naar de context waarin het gesprek heeft plaatsgevonden, hoe het gesprek is verlopen en wat de relatie is tussen degenen die in gesprek zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte in het gesprek op geen enkel moment een ondubbelzinnige bekentenis afgelegd over de beschuldiging. Als de verdachte voor de eerste keer in het gesprek – als het gesprek al enige tijd duurt en over andere dingen is gegaan – door moeder wordt geconfronteerd met de vondst van het dagboek en wat daarin zou staan, dan is zijn eerste reactie: “
ik denk dat een heleboel [dingen] genuanceerder ligt dan je nu zegt.” Dat is geen ondubbelzinnige bekentenis. Tijdens de rest van het gesprek gaat het afwisselend over het beëindigen van de werkrelatie tussen moeder en de verdachte en het dagboek, de relatie tussen aangeefster en de verdachte en over ontuchtige handelingen, maar wat dat laatste betreft niet heel concreet. Hoe de verdachte op die beschuldiging heeft gereageerd, kan voor een buitenstaander wel vraagtekens oproepen, maar naar het oordeel van de rechtbank kan uit geen enkele passage uit het gesprek worden opgemaakt dat de verdachte bekent. Alle passages die de officier van justitie als belastend heeft aangehaald kunnen op meerdere manieren worden uitgelegd en bevatten geen bekentenis van de verdachte met betrekking tot datgene waar hij in deze zaak specifiek van beschuldigd wordt. Dat geldt ook voor de door de officier van justitie in het requisitoir opgenomen passage “
Ik heb haar gestreeld en het best kan dat dat ongepast was” – waarvan overigens de letterlijke uitwerking is “
Nee, maar dat is... dat... Nou, tussen haar benen aange... Ik heb haar gestreeld, dat kan best zijn dat op... Dat dat, dat dat ongepast was”. Ook dat is naar het oordeel van de rechtbank geen ondubbelzinnige bekentenis door de verdachte. Dat hij aangeeft dat iets mogelijk ongepast kan zijn geweest (overigens is niet geheel duidelijk waar hij op doelt), betekent iets heel anders dan dat er sprake is geweest strafrechtelijk verwijtbare ontuchtige handelingen.
Vanwege het ontbreken van een ondubbelzinnige bekentenis, gaat het dus om het interpreteren van hoe bepaalde dingen gezegd zijn of waarom bepaalde dingen niet gezegd zijn, steeds bezien in de gehele context. Voor de beoordeling van de transcripties van het gesprek van 4 juli 2019, is naar het oordeel van de rechtbank het volgende relevant. Het gaat om een informeel gesprek van ruim vier uur tussen de moeder en de verdachte, die elkaar al heel lang en goed kenden en die een hechte vriendschap hadden. De verdachte had daarnaast een belangrijke rol in het gezin van moeder en aangeefster, terwijl in dat gezin de nodige problemen speelden bij aangeefster en ook bij de zoon van moeder. Daarnaast wilden moeder en de verdachte op het moment van het gesprek de werkrelatie na bijna 20 jaar met elkaar beëindigen. Verder is relevant dat het gesprek eerst gaat over het beëindigen van die werkrelatie en dat moeder de verdachte pas na enige tijd confronteert met de vondst van het dagboek en wat daar volgens moeder in staat. Ook gaat het om een gesprek uit 2019, terwijl de vermeende ontuchtige handelingen waar het in deze strafzaak om gaat van september 2014 tot medio januari 2015 zouden hebben plaatsgevonden. In het gesprek gaat het over de periode tot 4 juli 2019 en dus ook over de periode na 15 januari 2015 (bijvoorbeeld als het erover gaat dat aangeefster een mooie jonge vrouw is geworden) en daardoor is ook niet steeds duidelijk over welke periode moeder of de verdachte het hebben als zij iets zeggen over de aangeefster, over de relatie tussen de verdachte en aangeefster en over de situatie bij moeder en aangeefster thuis.
Ten slotte is voor de context ook relevant wat de verdachte over dit gesprek te zeggen heeft, juist omdat de dingen die hij gezegd en niet gezegd heeft, vraagtekens oproepen. De verdachte is daar uitgebreid over gehoord bij de politie, bij de rechter-commissaris en op de zitting. Volgens de verdachte heeft hij, vanwege zijn relatie met moeder en aangeefster, hun geschiedenis en de situatie bij moeder en aangeefster thuis steeds voorzichtig gereageerd. Voor hem was het lange tijd niet duidelijk dat hij echt beschuldigd werd van ontucht, en hij was in de veronderstelling dat aangeefster handelingen die in zijn ogen onschuldig waren, anders had opgevat. Hij wilde naar eigen zeggen niet de relatie op het spel zetten, maar hij wilde dingen oplossen. De rechtbank vindt dat aannemelijk, gelet op de hiervoor geschetste relatie tussen aangeefster en de verdachte, tussen moeder en de verdachte en de rol die hij in het gezin speelde. Het blijkt naar het oordeel van de rechtbank ook uit de antwoorden die de verdachte geeft en de manier waarop hij die antwoorden geeft. Bijvoorbeeld als de verdachte aangeeft dat hij de ontstane situatie wil oplossen met aangeefster, omdat hij in de veronderstelling is dat aangeefster zijn aanrakingen anders heeft opgevat dan dat hij ze heeft bedoeld.Gelet op al het voorgaande en de terughoudendheid bij de interpretatie van dit soort gesprekken kunnen naar het oordeel van de rechtbank de uitlatingen van de verdachte in het gesprek van 4 juli 2019 niet worden geïnterpreteerd als een bekennende verklaring van de verdachte van een of meer van de ontuchtige handelingen waarvan hij beschuldigd wordt. Het gesprek kan in die zin dus ook niet dienen als steunbewijs.
Verder is door de officier van justitie nog genoemd dat de verdachte niet ‘keihard’ heeft ontkend, niet woedend is geworden en het gesprek niet heeft beëindigd. De rechtbank merkt daarover allereerst op dat het niet uitdrukkelijk ontkennen door de verdachte niet kan worden opgevat als een bekentenis. Voor het interpreteren van het niet ontkennen door de verdachte (het interpreteren van waarom de verdachte iets niet gezegd heeft en waarom verdachte bepaalde dingen niet heeft gedaan) geldt – mogelijk nog meer dan bij uitlatingen die een verdachte wel heeft gedaan – dat daar (zeer) terughoudend mee moet worden omgegaan. Gelet op alles wat hiervoor gezegd is over de context van het gesprek en de relatie tussen de verdachte, moeder en aangeefster kan dit niet (ondubbelzinnig) ontkennen, niet boos worden en het gesprek niet beëindigen, niet zo geïnterpreteerd worden dat dit als steunbewijs kan dienen voor de beschuldiging. Daar komt bij dat de verdachte in het gesprek, als de moeder de woorden ‘seksueel misbruik’ noemt, meteen reageert met een ontkenning: “
ik heb haar niet seksueel misbruikt he”.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte tijdens dit gesprek geen bekentenis heeft afgelegd. Het voorgaande maakt dat het tas-op-tafel-gesprek niet als steunbewijs kan dienen.