ECLI:NL:RBMNE:2025:6719

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 november 2025
Publicatiedatum
16 december 2025
Zaaknummer
11842220 UE VERZ 25-239
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot continuering van de werkregeling voor een werknemer die vanuit Ecuador werkt

In deze zaak verzoekt een werknemer, die sinds 2020 vanuit Ecuador werkt, de kantonrechter om de continuering van zijn werkregeling. De werkgever heeft een nieuw beleid ingevoerd dat werknemers verplicht om vanuit Nederland te werken. De werknemer stelt dat de werkregeling een arbeidsvoorwaarde is geworden die niet eenzijdig door de werkgever kan worden gewijzigd. De kantonrechter oordeelt dat de afspraken over het thuiswerken vanuit Ecuador als arbeidsvoorwaarde zijn gaan gelden. De werkgever heeft jarenlang de regeling gefaciliteerd en kan deze niet zomaar beëindigen. De kantonrechter wijst het verzoek van de werknemer toe en verklaart dat de werkgever de werkregeling moet continueren. Het tegenverzoek van de werkgever om de arbeidsvoorwaarde eenzijdig te wijzigen wordt afgewezen. De proceskosten worden aan de werkgever opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer / rekestnummer: 11842220 \ UE VERZ 25-239
Beschikking van 28 november 2025
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] (Ecuador),
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: [gemachtigde] , handelend onder de naam [handelsnaam] ,
tegen
de naamloze vennootschap
[verweerder] N.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigden: mr. D.A. Kuiper en mr. N.G.D. van Doorn.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties 1 tot en met 8;
- het verweerschrift tevens houdende een verzoekschrift tot (voorwaardelijke) wijziging van de arbeidsovereenkomst met producties 1 tot en met 8;
- de nagezonden producties 9 tot en met 11 van [verzoeker] .
1.2.
Op 24 oktober 2025 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Partijen en hun gemachtigden hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. Beide partijen hebben ook spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter de zaak aangehouden ten behoeve van nader overleg tussen partijen over een minnelijke regeling.
1.3.
Op 29 oktober 2025 hebben beide partijen te kennen gegeven dat hun overleg niet tot een oplossing heeft geleid. Vervolgens is bepaald dat een beschikking wordt gegeven.

2.De kern

2.1.
Sinds juli 2020 verricht [verzoeker] , op basis van een schriftelijke afspraak met [verweerder] , zijn werkzaamheden voor [verweerder] grotendeels vanuit Ecuador waar hij met zijn gezin woont. [verweerder] wil dat [verzoeker] weer vanuit Nederland gaat werken. [verweerder] heeft namelijk sinds 2023 nieuw beleid voor “workation” vastgesteld. Eén van de uitgangspunten is dat langere tijd vanuit het buitenland werken niet wenselijk is. [verzoeker] verzoekt om continuering van de met hem afgesproken werkregeling die hem in staat stelt zijn werkzaamheden voor [verweerder] hoofdzakelijk vanuit Ecuador te blijven verrichten. Anders dan [verweerder] heeft betoogd, is de kantonrechter van oordeel dat het werken vanuit Ecuador voor [verzoeker] een arbeidsvoorwaarde is geworden. [verweerder] mag deze arbeidsvoorwaarde van [verzoeker] niet eenzijdig wijzigen. De kantonrechter wijst het verzoek van [verzoeker] toe als onder de beslissing staat vermeld. Het tegenverzoek van [verweerder] , dat strekt tot een eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarde, wijst de kantonrechter af.

3.De beoordeling

Inleiding
3.1.
[verzoeker] is op 26 februari 2018 in dienst getreden bij [verweerder] in de functie van Specialist, op de afdeling Info Management en architectuur. In zijn arbeidsovereenkomst staat als tandplaats Zwolle.
3.2.
In het najaar van 2019 heeft [verzoeker] aan zijn leidinggevende, de heer [leidinggevende] (hierna: [leidinggevende] ) gemeld dat hij vanwege de gezondheidstoestand van zijn echtgenote overweegt om terug te keren naar Ecuador. [verzoeker] heeft eerder met zijn gezin in dat land gewoond. [verzoeker] heeft met [leidinggevende] de mogelijkheid van thuiswerken vanuit Ecuador besproken. Nadat hierover advies is gevraagd bij de afdeling HR heeft [verweerder] op 26 maart 2020 de volgende afspraken bevestigd:
“ (…) De hieronder gemaakte afspraken hebben betrekking op een periode van 12 maanden, gerekend vanaf je eerste vertrek naar Ecuador.
 Zo mogelijk vertrek jij in juni voor een periode van ongeveer 2 maanden en in oktober vertrek je nogmaals voor een periode van ongeveer 3 maanden naar Ecuador. De overige maanden van het jaar werk jij vanuit Nederland (…)
 (…)
 (…)
 (…)
 Maandelijks hebben jij en je leidinggevende een overleg om de voortgang te bespreken.
 (…)
 (…)
 (…)
 In geval van ziekte, meld je je conform [verweerder] verzuimbeleid, bij je leidinggevende.
 Mocht nu blijken dat werken vanuit Ecuador op één of andere wijze toch niet voor alle partijen een werkbare situatie is, dan zal in gezamenlijkheid gezocht worden naar een passende oplossing.
Als er iets verandert, geldt deze verandering ook voor jou
Je huidige arbeidsvoorwaarden blijven gelden. Verandert er in de toekomst iets in wetgeving, cao of in de personeelsregelingen van [verweerder] , dan gelden deze veranderingen ook voor jou.”
(…)”.
3.3.
Op 27 maart 2020 heeft [verzoeker] over deze regeling een vraag gesteld waarop een HR-medewerker van [verweerder] het volgende heeft geantwoord: “(…) Het is prima dat jij het schema aanhoudt wat jij met [leidinggevende] hebt afgesproken. Dus +/- 3 om 3. Zoals ook in de brief staat kijken jullie jaarlijks naar de situatie”.
3.4.
Eind juni 2020 is [verzoeker] met zijn gezin vertrokken naar Ecuador. In verband met de Coronapandemie komt [verzoeker] pas in oktober 2021 voor het eerst weer naar Nederland.
Vanaf 2022 werkt [verzoeker] voornamelijk vanuit Ecuador.
3.5.
In april 2023 heeft [verweerder] een beleid ingevoerd ten aanzien van kortdurende periodes waarin werknemers vanuit het buitenland mogen werken, zogenoemde ‘workations’.
3.6.
[verweerder] heeft [verzoeker] in december 2024 gemeld dat zij niet meer bereid is om mee te werken aan de continuering van het werken vanuit Ecuador en dat zij die werkwijze wil afbouwen.
3.7.
Nadat [verweerder] heeft onderzocht of [verzoeker] bij een partnerorganisatie in Ecuador kon worden ondergebracht – wat niet is gelukt – heeft [verweerder] op 22 mei 2025 een overgangsregeling voorgesteld: [verzoeker] moet uiterlijk op 1 februari 2027 (later bijgesteld naar 1 augustus 2025) aan het geldende workation-beleid voldoen. Partijen hebben hierover uitgebreid gecorrespondeerd maar het is hen niet gelukt overeenstemming te bereiken.
Het verzoek, het verweer en het voorwaardelijk tegenverzoek
3.8.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter primair het volgende:
  • te bepalen dat [verweerder] de internationale werkregeling dient te continueren en te verklaren dat het eenzijdig beëindigen van deze regeling in strijd is met artikel 7:611 BW en artikel 8 EVRM;
  • te bepalen dat [verweerder] het protocol inzake internationale werkafspraken niet aan [verzoeker] kan tegenwerpen in de vorm van een eenzijdige verplichting tot fysieke terugkeer naar Nederland;
  • te bepalen dat [verzoeker] gerechtigd is zijn werkzaamheden voort te zetten vanuit zijn huidige standplaats in Ecuador, behoudens incidentele fysieke aanwezigheid voor een periode van 4 tot 6 weken per jaar;
  • [verweerder] te veroordelen in de volledige proceskosten, begroot op een bedrag van
  • € 4.500,00, te vermeerderen met btw.
3.9.
[verzoeker] legt aan zijn verzoeken ten grondslag dat [verweerder] jarenlang de regeling met [verzoeker] over het werken in Ecuador zonder bezwaar heeft voorgezet waardoor er een verworven recht is gecreëerd en bij [verzoeker] het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat voortzetting ook in de toekomst mogelijk zou zijn. [verzoeker] heeft een zwaarwegend belang bij continuering van de regeling. [verzoeker] is kostwinner en zijn gezin verblijft in Ecuador, waar hun sociale en maatschappelijke inbedding volledig is verankerd. Een verhuizing zou voor zijn gezin grote psychosociale gevolgen hebben.
3.10.
[verweerder] voet daartegen aan dat het thuiswerken vanuit Ecuador géén arbeidsvoorwaarde of een verworven recht is geworden. De arbeidsovereenkomst van [verzoeker] voorziet in een standplaats in Nederland en bevat geen regeling om structureel vanuit het buitenland ter werken. [verweerder] heeft [verzoeker] ook nooit bevestigd dat hij structureel vanuit Ecuador mocht werken. Omdat er in de visie van [verweerder] geen sprake is van een arbeidsvoorwaarde mag zij met een beroep op haar instructierecht van [verzoeker] verlangen dat hij zijn werkzaamheden permanent vanuit Nederland gaat verrichten.
3.11.
In het geval de kantonrechter tot het oordeel komt dat wel sprake is van een arbeidsvoorwaarde, stelt [verweerder] dat zij het recht heeft om die arbeidsvoorwaarde eenzijdig te wijzigen, althans dat zij een redelijk voorstel tot wijziging van de standplaats van [verzoeker] heeft gedaan en [verzoeker] gehouden is dat voorstel te aanvaarden.
Arbeidsvoorwaarde – FNV/Pontmeyer-arrest
3.12.
Vooropgesteld wordt dat een arbeidsvoorwaarde niet per se bij het sluiten van een arbeidsovereenkomst hoeft te zijn overeengekomen. Een arbeidsvoorwaarde kan ook als een verworven recht voortvloeien uit een gedragslijn die een werkgever na het sluiten van de arbeidsovereenkomst tegenover een werknemer heeft gevolgd.
3.13.
Bij de beoordeling of uit een gedragslijn een tussen partijen geldende arbeidsvoorwaarde is ontstaan, komt het aan op de zin die partijen aan elkaars gedragingen (en in verband daarmee staande verklaringen) hebben toegekend en in de gegeven omstandigheden daaraan redelijkerwijs mochten toekennen. Daarbij komt betekenis toe aan gezichtspunten als: (i) de inhoud van de gedragslijn, (ii) de aard van de arbeidsovereenkomst en de positie die de werkgever en de werknemer jegens elkaar innemen, (iii) de lengte van de periode gedurende welke de werkgever de desbetreffende gedragslijn heeft gevolgd, (iv) hetgeen de werkgever en de werknemer in verband met deze gedragslijn jegens elkaar hebben verklaard of juist niet hebben verklaard, (v) de aard van de voor- en nadelen die voor de werkgever en de werknemer uit de gedragslijn voortvloeien, en (vi) de aard en de omvang van de kring van werknemers jegens wie de gedragslijn is gevolgd. [1]
De afgesproken werkwijze kan worden aangemerkt als een arbeidsvoorwaarde
3.14.
Met inachtneming van deze gezichtspunten is de kantonrechter van oordeel dat de afspraak over thuiswerken vanuit Ecuador als arbeidsvoorwaarde deel is gaan uitmaken van de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en [verweerder] . Daartoe is het volgende van belang.
3.14.1.
De afspraken over het thuiswerken vanuit Ecuador zijn in onderling overleg en na advies van de afdeling HR van [verweerder] tot stand gekomen. De afspraken zijn op schrift gesteld en zijn toegevoegd aan het personeelsdossier van [verzoeker] . De mogelijkheid om te kunnen werken vanuit Ecuador was (en is) erg belangrijk voor [verzoeker] en zijn gezin en [verweerder] heeft dat, als goed werkgever, tot op heden gefaciliteerd.
3.14.2.
Het klopt dat in de schriftelijke afspraken het voorbehoud van tijdelijkheid is gemaakt, zoals [verweerder] heeft benadrukt, en dat dat jaarlijks geëvalueerd zouden worden - volgens [verweerder] werd er vanaf 2020 zelfs ieder kwartaal geëvalueerd [2] . Of dat daadwerkelijk is gebeurd en of de tijdelijkheid van de regeling expliciet onderwerp van gesprek is geweest, kan niet worden vastgesteld. [verzoeker] betwist dat en [verweerder] heeft daar ook niets concreets over gesteld. Zonder een nadere toelichting van [verweerder] , die dus ontbreekt, moet de kantonrechter ervan uitgaan dat de op papier ingebouwde tijdelijkheid jarenlang niet is uitgevoerd. Nergens blijkt uit dat partijen zich daar naar hebben gedragen. Wel blijkt uit de functioneringsverslagen dat de afgesproken werkwijze in ieder geval niet in de weg heeft gestaan aan het goed functioneren van [verzoeker] .
3.14.3.
[verweerder] heeft terecht opgemerkt dat er tussen juli 2020 en begin 2022 door de Coronapandemie sprake was van reisbeperkingen waardoor [verzoeker] langer onafgebroken in Ecuador is gebleven dan was afgesproken. De kantonrechter volgt [verweerder] echter niet in de daaraan door haar verbonden conclusie dat er geen sprake was van een eenduidige gedragslijn waarop [verzoeker] kon (en mocht) vertrouwen. De kern van de gedragslijn is dat het [verzoeker] werd toegestaan voor een langere periode vanuit Ecuador te werken en aan die gedragslijn is jarenlang gevolg gegeven. Bovendien staat niet ter discussie dat [verzoeker] naar tevredenheid van [verweerder] zijn werkzaamheden vanuit Ecuador verricht. [verzoeker] en zijn leidinggevende kwamen daarom eind 2021 tot de conclusie dat de samenwerking ook goed zou verlopen als [verzoeker] vanaf 2022 één keer per jaar voor acht tot tien weken naar Nederland komt [3] . [verzoeker] stelt overigens dat die periode vier tot zes weken bedroeg [4] . Partijen hebben hier vervolgens ook uitvoering aan gegeven. Na (of ondanks) de Coronapandemie is de afspraak om vanuit Ecuador te werken dus ruimer uitgevoerd. Vanaf 2022 is de periode dat [verzoeker] vanuit Nederland zou werken zelfs korter en minder frequent dan in maart 2020 was afgesproken. Gelet op deze gang van zaken mocht [verzoeker] er naar het oordeel van de kantonrechter redelijkerwijs vanuit gaan dat de afspraken over het op afstand werken zouden worden voortgezet en dat die werkwijze niet door het (nieuwe) workation-beleid van [verweerder] kon worden doorkruist.
3.14.4.
In het kader van de laatste twee gezichtspunten overweegt de kantonrechter dat ter zitting is gebleken dat [verzoeker] (op een werknemer in België na) de enige werknemer binnen [verweerder] is die langdurig vanuit het buitenland zijn werkzaamheden verricht [5] en met wie deze werkwijze is afgesproken. Niet in geschil is voorts dat het (met stukken onderbouwde) belang van [verzoeker] bij het voortduren van deze werkwijze nog steeds erg groot is. Dat belang is na vijf jaar niet veranderd. Voor [verweerder] geldt dat zij in de periode na de Coronapandemie nieuw beleid heeft ontwikkeld ten aanzien van het thuis- en remote werken. Het staat [verweerder] uiteraard vrij om haar workation-beleid anders in te richten en (langdurig) thuiswerken vanuit het buitenland niet langer toe te staan. De beslissing van [verweerder] om de regeling met [verzoeker] te beëindigen is gestoeld op de wens van [verweerder] om een consistent beleid te voeren, precedentwerking te voorkomen en juridische en organisatorische risico’s te beheersen. Nog afgezien van het feit dat het workation-beleid strikt genomen niet voor [verzoeker] lijkt te gelden omdat het (slechts) gericht is op werken vanuit Europa [6] overweegt de kantonrechter dat het belang van [verweerder] bij toepassing van dit beleid op de arbeidsrelatie met [verzoeker] op dit moment minder zwaar weegt dan het belang van [verzoeker] bij continuering van de huidige werkwijze. Gelet op de bijzondere omstandigheden die de aanleiding hebben gegeven om de werkwijze met [verzoeker] af te spreken is het argument van [verweerder] dat zij precedentwerking wil voorkomen naar het oordeel van de kantonrechter in dit geval niet valide. Ter zitting is gebleken dat [verzoeker] (afgezien van 1 andere werknemer) de enige bij [verweerder] is met wie een dergelijke afspraak is gemaakt. Nu recent algemeen geldend workation-beleid is vastgesteld, zal van een precedentwerking in de toekomst dan ook niet snel sprake zijn. Verder neemt de kantonrechter in aanmerking dat de werkwijze jarenlang is gevolgd zonder dat de door [verweerder] gestelde juridische en organisatorische problemen zich hebben voorgedaan én heeft [verzoeker] te kennen gegeven dat als zich onverhoopt zouden problemen voordoen - ziekte of een arbeidsongeval - hij zijn medewerking zal verlenen aan de daarvoor geldende regels. Overigens hebben partijen in de afspraken van maart 2020 ook opgenomen dat als een voor partijen niet werkbare situatie ontstaat in gezamenlijkheid zal worden gezocht naar een oplossing.
3.15.
Het lag dus op de weg van [verweerder] , als goed werkgever, om op het punt van het workation beleid ten aanzien van [verzoeker] (opnieuw) maatwerk te leveren en rekening te houden met de belangen van [verzoeker] . Te meer omdat die belangen eerder de aanleiding hebben gevormd om werken op afstand toe te staan en in de loop van de tijd ook niet zijn gewijzigd. Daar heeft [verweerder] onvoldoende blijk van gegeven. De door [verweerder] voorgestelde overgangsregeling is gericht op de situatie dat [verzoeker] permanent vanuit Nederland zal werken en dat neemt het belang van [verzoeker] bij het kunnen werken vanuit Ecuador geenszins weg. Overigens is op de mondelinge behandeling gebleken dat [verweerder] voor wat betreft het workation-beleid wel maatwerk heeft verricht ten aanzien van een werknemer met medische beperkingen in België.
[verweerder] heeft geen zwaarwichtig belang in de zin van artikel 7:613 BW
3.16.
Omdat het remote werken vanuit Ecuador als een arbeidsvoorwaarde moet worden aangemerkt voor [verzoeker] kan [verweerder] die arbeidsvoorwaarde niet met een beroep op haar instructierecht van artikel 7:660 BW wijzigen [7] . Daarmee komt de kantonrechter toe aan de tegenvordering van [verweerder] . De voorwaarde waaronder dit tegenverzoek is ingesteld is immers vervuld.
3.17.
In de arbeidsovereenkomst is een eenzijdig wijzigingsbeding als bedoeld in artikel 7:613 BW opgenomen. Een werkgever kan een beroep doen op een eenzijdig wijzigingsbeding, indien hij bij de wijziging een zodanig zwaarwichtig belang heeft dat het belang van de werknemer dat door de wijziging zou kunnen worden geschaad, daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. Het gaat bij de toepassing van artikel 7:613 BW om een belangenafweging, waarbij geldt dat een arbeidsovereenkomst alleen ten nadele van de werknemer kan worden gewijzigd indien voldoende zwaarwegende belangen aan de zijde van de werkgever dat rechtvaardigen. Bij deze belangenafweging wordt het in het gegeven geval voor het doorvoeren van de wijziging vereiste gewicht van de belangen van de werkgever mede bepaald door het gewicht van de belangen van de werknemer die daartegenover staan [8] .
3.18.
Zoals hierboven (3.14.4) is overwogen is op dit moment onvoldoende gebleken van voldoende zwaarwegende belangen aan de zijde van [verweerder] die een wijziging van de huidige werkwijze rechtvaardigen terwijl het belang van [verzoeker] bij continuering van die werkwijze onverminderd groot is. De kantonrechter oordeelt daar in het kader van de belangenafweging van artikel 7:613 BW niet anders over. Het tegenverzoek wordt afgewezen.
Conclusie ten aanzien van de verzoeken van [verzoeker]
3.19.
De verzoeken van [verzoeker] zijn ruim geformuleerd en op punten tegenstrijdig. [verzoeker] wil, kort gezegd, dat [verweerder] de afspraken over het thuiswerken vanuit Ecuador nakomt zodat [verzoeker] de huidige werkwijze kan continueren. De kantonrechter vat het eerste verzoek op als een verzoek om een verklaring van recht. Bij het verzoek om te verklaren dat het beëindigen van de regeling in strijd is met artikel 7:611 BW en artikel 8 EVRM bestaat dan geen belang meer. [verzoeker] heeft ook geen belang bij het verzoek om te bepalen dat het protocol inzake internationale werkafspraken niet aan hem kan worden tegengeworpen. Dit protocol is strikt genomen immers niet op [verzoeker] van toepassing. Het verzoek om te bepalen dat [verzoeker] gerechtigd is zijn werkzaamheden voort te zetten vanuit zijn huidige standplaats Ecuador, behoudens fysieke aanwezigheid voor een periode van vier tot zes weken per jaar wordt afgewezen. De standplaats van [verzoeker] is Zwolle en over de fysieke aanwezigheid verschillen partijen kennelijk van mening. [verweerder] noemt immers een periode van acht tot tien weken. Uit de overgelegde stukken kan geen afspraak tussen partijen over deze frequentie worden afgeleid.
3.20.
[verzoeker] heeft verzocht om vergoeding van de werkelijke proceskosten. Volgens vaste rechtspraak is dat alleen mogelijk in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering of het doen van het verzoek of het voeren van verweer, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Dat laatste is het geval als een partij zijn vordering, verzoek of verweer baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. De hoge lat voor het kunnen toewijzen van de werkelijke proceskosten is in dit geval niet gehaald. Dit verzoek wordt daarom afgewezen.
3.21.
De proceskosten aan de zijde van [verzoeker] worden conform het liquidatietarief begroot op € 1.206,00 (€ 257,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.
De proceskosten in het tegenverzoek
3.22.
Voor wat betreft het tegenverzoek komen de proceskosten ook voor rekening van [verweerder] . De kosten aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op nihil, omdat ten aanzien van het tegenverzoek geen werkzaamheden van betekenis zijn verricht.

4.De beslissing

De kantonrechter
op het verzoek
4.1.
verklaart voor recht dat [verweerder] de internationale werkregeling met [verzoeker] dient te continueren op de wijze waarop daar tot op heden uitvoering aan is gegeven,
4.2.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten van € 1.206,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verweerder] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad [9] ,
4.4.
wijst het meer of anders verzochte af,
op het tegenverzoek
4.5.
wijst het verzoek af,
4.6.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [verzoeker] begroot op nihil.
Deze beschikking is gegeven door C.J.M. Hendriks en in het openbaar uitgesproken door mr. Y.M. Vanwersch op 28 november 2025.
1257

Voetnoten

1.Hoge Raad 22 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:976 (FNV/Pontmeyer)
2.Zie randnummer 23 van het verweerschrift
3.idem
4.Zie randnummer 4.2 van het verzoekschrift
5.Zie randnummer 76 van het verweerschrift
6.Zie de uitgangspunten van workation, randnummer 26 van het verweerschrift
7.Bijvoorbeeld Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 7 februari 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:882
8.Hoge Raad 29 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1864 (Fair Play)
9.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.