ECLI:NL:RBMNE:2025:711

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
UTR 24/1786 T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake WIA-uitkering en medisch onderzoek door verzekeringsarts

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt de zaak behandeld van een eiser die zich ziek heeft gemeld voor zijn werk als backend webdeveloper. Eiser heeft op 12 juni 2020 zijn ziekmelding gedaan en heeft een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend, welke op 16 oktober 2023 door het UWV is afgewezen. Het UWV concludeerde dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wat door eiser werd betwist. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing, maar het UWV handhaafde zijn besluit. Eiser heeft hierop beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak op 15 augustus 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, maar het UWV zich afmeldde. Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend om het UWV de gelegenheid te geven te reageren op aanvullende informatie die eiser had verstrekt. De rechtbank concludeert dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts niet zorgvuldig is uitgevoerd, omdat er geen informatie is opgevraagd bij de behandelend psycholoog, die een afwijkend oordeel heeft over de medische beperkingen van eiser. De rechtbank oordeelt dat de rapporten van de verzekeringsarts niet voldoen aan de eisen van zorgvuldigheid en dat er onvoldoende medische onderbouwing is voor de conclusie van het UWV.

De rechtbank geeft het UWV de opdracht om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen, met de mogelijkheid om een andere verzekeringsarts in te schakelen voor nader onderzoek. De rechtbank stelt een termijn van zes weken voor het herstel en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep. De uitspraak is gedaan door mr. A. de Snoo en is openbaar uitgesproken op 28 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/1786 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. P. Weggemans),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: J. Marquenie).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
[derde partij] B.V.uit [woonplaats], de werkgever van eiser.

Inleiding

1. Eiser heeft zich op 12 juni 2020 ziekgemeld voor zijn werk als backend webdeveloper. Hij was gemiddeld 36 uur per week werkzaam. De loonbetalingsverplichting van de werkgever is verlengd tot 9 juni 2023. Op 16 oktober 2023 heeft het Uwv de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) afgewezen omdat uit medisch en arbeidskundig onderzoek volgt dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2. Met het bestreden besluit van 31 januari 2024 op het bezwaar van eiser is het Uwv bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
3. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Met een brief van 29 juli 2024 heeft eiser hierop gereageerd. Het Uwv heeft hierop gereageerd met een brief van 7 augustus 2024.
4. De rechtbank heeft het beroep op 15 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft eiser, vergezeld door zijn gemachtigde en zijn coach, deelgenomen. Ook zijn werkgever was aanwezig. Het UWV heeft zich afgemeld voor de zitting.
5. Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend en het Uwv in de gelegenheid gesteld te reageren op een uitleg die eiser ter zitting heeft gegeven. Het Uwv heeft op 4 september 2024 gereageerd. Eiser heeft vervolgens op 30 september 2024 gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank partijen gevraagd te laten weten of zij nogmaals op een zitting willen worden gehoord. Partijen hebben hierop niet gereageerd. De rechtbank heeft daarna het onderzoek gesloten.

Waar gaat het om?

6. Volgens het Uwv heeft eiser geen recht op een WIA-uitkering, omdat hij meer dan 65% van het loon kan verdienen dan hij voor zijn ziekmelding verdiende. Dit percentage verdienvermogen heeft het Uwv met verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek berekend aan de hand van het loon dat eiser ondanks zijn beperkingen, zou kunnen verdienen met voor hem passende voorbeeldfuncties.
7. Eiser is het niet eens met de conclusie van het Uwv dat hij geen recht heeft op een WIA-uitkering. Hij vindt dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is verricht, omdat geen informatie is opgevraagd van de behandelend psycholoog en bij de coach. Daarnaast zou wel verstrekte informatie onvoldoende in het onderzoek zijn betrokken. Uit die informatie zou juist blijken dat eiser meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen.

Hoe toetst de rechtbank?

8. Aan de hand van de beroepsgronden van eiser moet de rechtbank beoordelen of de conclusie van het Uwv juist is. Daarbij gaat het om de medische toestand van eiser op 9 juni 2023. Bij de beoordeling van het beroep stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten, en voldoende begrijpelijk zijn. [1]
9. Voor het al dan niet inwinnen van informatie door de verzekeringsarts geldt het volgende. Volgens vaste rechtspraak [2] mogen verzekeringsartsen in beginsel varen op hun eigen medisch oordeel. Er bestaat geen aanleiding om informatie in te winnen bij de behandelend sector, tenzij sprake is van een in gang gezette of een nog in gang te zetten behandeling die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid, of als de behandelend sector een beredeneerd afwijkend oordeel heeft over de medische beperkingen van de betrokkene.
10. Verder is het zo dat degene die het niet eens is met het oordeel van een verzekeringsarts dat moet onderbouwen met medische stukken. Bij de rechtbank werken namelijk geen artsen en de rechtbank kan zelf dus niet zomaar zeggen dat een verzekeringsarts een onjuiste medische conclusie heeft getrokken. Dit betekent dat hoe iemand zich zelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing voor is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.

Wat vindt de rechtbank?

11. De rechtbank vindt dat de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet voldoen aan de voorwaarden voor zorgvuldig onderzoek. De verzekeringsarts had informatie moeten inwinnen bij de psycholoog, omdat deze een beredeneerd afwijkend oordeel heeft over de medische beperkingen van eiser.
12. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in de beoordeling uitgegaan van Autisme Spectrum Stoornissen (ASS) niveau 1 en de afwezigheid van ADHD. In bezwaar heeft eiser al opgemerkt dat wel sprake is van ADHD en dat ook bij de behandelend psycholoog informatie diende te worden opgevraagd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is echter bij de afwezigheid van ADHD gebleven en heeft geen informatie opgevraagd bij de behandelend psycholoog. Uit de door eiser in beroep overgelegde informatie blijkt dat de psycholoog ASS niveau 2 heeft vastgesteld en ADHD heeft gediagnosticeerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook tijdens de beroepsprocedure hierin geen aanleiding gezien – vóór noch ná de zitting – informatie op te vragen bij de behandelend psycholoog. In plaats daarvan betwist de verzekeringsarts bezwaar en beroep de juistheid van de diagnose ASS niveau 2 en het gediagnosticeerd zijn van ADHD.
13. De behandelend psycholoog heeft een beredeneerd ander oordeel en heeft diagnoses gesteld waar de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet van is uitgegaan. De psycholoog wijst er daarbij op dat de complexiteit van de verschillende comorbiditeiten mogelijk van invloed is op het dagelijks functioneren. In termen van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek gaat het dan om de aanwijzing dat mogelijk andere en meer beperkingen moeten worden gesteld. Het lag daarom op de weg van de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de psycholoog informatie op te vragen en onderzoek te doen naar de twee diagnoses, alvorens een conclusie te trekken of deze diagnoses al dan niet tot aanvullende beperkingen moeten leiden.
14. Omdat geen informatie is opgevraagd en geen onderzoek is verricht, is het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig geweest en is de motivering van de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende overtuigend. Om die reden kan ook nog niet worden beoordeeld of mogelijk onvoldoende beperkingen zijn aangenomen. Eerst zal de verzekeringsarts bezwaar en beroep een zorgvuldig onderzoek moeten verrichten. Als gevolg daarvan kan ook nog niet worden beoordeeld of de mate van arbeidsongeschiktheid juist is vastgesteld.
15. Eiser heeft ook verwezen naar verklaringen van familieleden, vrienden en zijn coach. Deze vormen zelf geen medische onderbouwing op basis waarvan de juistheid van de beoordeling van de verzekeringsarts in twijfel kan worden getrokken. Wel kan de inhoud daarvan leiden tot twijfel over de zorgvuldigheid van die beoordeling en tot de conclusie dat er tegenstrijdigheden zitten in die beoordeling. In een aanvullend rapport van 6 augustus 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog wel op de verklaringen gereageerd. Hij geeft kort samengevat aan dat de verklaringen vooral het bij de verzekeringsarts al bekende beeld bevestigen. Uit het voorgaande volgt echter dat dit beeld van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvolledig is, omdat daarin de diagnose ASS niveau 2 en de diagnose ADHD ontbreken. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen vragen gesteld over deze diagnoses en de betekenis daarvan ook niet verwerkt in het eigen onderzoek en in de gestelde beperkingen. Na het verwerken van die diagnoses in het eigen onderzoek, zal de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarom opnieuw de verklaringen moeten beoordelen, om te zien of deze het dan ontstane beeld ook bevestigen of daar ander licht op werpen.

Conclusie en gevolgen

16. Gelet op wat is overwogen in 14 is het medisch onderzoek niet volledig en daarmee onvoldoende zorgvuldig geweest, zodat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
17. Om te kunnen komen tot een definitieve beslechting van het geschil, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Awb het Uwv opdracht te geven de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. In deze beroepsprocedure heeft dezelfde verzekeringsarts bezwaar en beroep meermaals aangegeven geen aanleiding te zien voor nader onderzoek. Daarom bepaalt de rechtbank dat het Uwv, om de gebreken te herstellen, een andere verzekeringsarts bezwaar en beroep nader onderzoek moet laten verrichten, waarbij in ieder geval informatie wordt opgevraagd bij de behandelend psycholoog. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het Uwv de gebreken kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
18. Het Uwv moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Als het Uwv gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het Uwv. In beginsel, ook in de situatie dat het Uwv de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
19. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het Uwv op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of het gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
- stelt het Uwv in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. de Snoo, rechter, in aanwezigheid van P. Molenaar, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2025.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zie CRvB 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226.
2.Zie onder andere CRvB 12 juli 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT9799 en CRvB 13 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW9087.