ECLI:NL:RBMNE:2025:737

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
UTR 24/2689 en UTR 24/2702
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van natuurvergunning voor wijziging eendenslachterij door gewijzigde rechtspraak over intern salderen

Op 12 februari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaken UTR 24/2689 en UTR 24/2702, waarin de beroepen van Stichting DOEH en Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (MOB) tegen een natuurvergunning voor het wijzigen van een eendenslachterij zijn behandeld. De rechtbank heeft de natuurvergunning, die op 13 mei 2022 door de gedeputeerde staten van Gelderland was verleend, vernietigd. De rechtbank oordeelde dat intern salderen, zoals toegepast in de vergunning, niet meer in overeenstemming is met de recente rechtspraak, met name de Rendac-uitspraak, die stelt dat de referentiesituatie niet mag worden betrokken bij de beoordeling van significante gevolgen van een project. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de vergunning niet in stand kan blijven, omdat de beoordeling niet voldoet aan de vereisten die uit deze rechtspraak voortvloeien.

De rechtbank heeft het verzoek van de vergunninghouder om de zaak aan te houden afgewezen, omdat de voortgang van de procedure en de belangen van de eisers zwaarder wegen dan het belang van de vergunninghouder om de vergunning niet te verliezen. De rechtbank heeft de beroepen van Stichting DOEH en MOB gegrond verklaard, terwijl het beroep van [eiser sub 1.2] ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft bepaald dat de gedeputeerde staten het griffierecht van € 365,- aan beide eisers moeten vergoeden en dat de proceskosten van € 1.814,- aan hen moeten worden betaald. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 24/2689 en UTR 24/2702
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van 12 februari 2025 in de zaak tussen
1. Stichting DOEH en [eiser sub 1.2]uit [woonplaats] ,
(gemachtigde: mr. I.E. Nauta),
2. Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (MOB),uit Nijmegen,
(gemachtigde: mr. D. Delibes)
eisers
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland, verweerder

(gemachtigde: mr. U. Franssen).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[derde-partij] B.V., uit [vestigingsplaats] , vergunninghouder
(gemachtigde: mr. R. Scholten).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de natuurvergunning die gedeputeerde staten op 13 mei 2022 aan vergunninghouder heeft verleend voor het wijzigen van de eendenslachterij aan de [adres] in [vestigingsplaats] .

Zitting

2. De rechtbank heeft de beroepen op 12 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen [eiser sub 1.2] , namens Stichting DOEH: [eiser sub 1.2] , [A] , voorzitter, mr. J.W. van der Linde als waarnemer van de gemachtigde en [B] , deskundige, en namens MOB: de gemachtigde. Gedeputeerde staten hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, [C] en [D] . Namens vergunninghouder is verschenen [E] , directeur, met zijn gemachtigde.
3. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. Dit proces-verbaal is de schriftelijke uitwerking van de mondelinge uitspraak.

Aanhoudingsverzoek

4. De gemachtigde van vergunninghouder heeft voorafgaande en tijdens de zitting verzocht om de zaken aan te houden, omdat uit de recente gewijzigde rechtspraak over intern salderen volgt dat nader onderzoek nodig is om te beoordelen of interne saldering nog tot de mogelijkheden behoort. Gedeputeerde staten stemmen in met dit verzoek, maar eisers niet.
5. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat zij de voortgang van de procedure (redelijke termijn) moet bewaken en rekening moet houden met alle betrokken belangen, waaronder ook die van eisers. De rechtbank vindt het belang van vergunninghouder om de natuurvergunning niet te verliezen niet zwaar genoeg wegen om te prevaleren boven de andere belangen. Vergunninghouder kan hoger beroep instellen tegen de uitspraak van de rechtbank en bij vrees voor handhavingsverzoeken de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) vragen een voorlopige voorziening te treffen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het de beroep voor zover ingediend door stichting DOEH en het beroep van MOB gegrond;
- vernietigt de natuurvergunning van 13 mei 2022;
- verklaart het beroep voor zover ingediend door [eiser sub 1.2] ongegrond;
- bepaalt dat gedeputeerde staten aan stichting DOEH en MOB ieder het griffierecht van € 365,- moet vergoeden;
- veroordeelt gedeputeerde staten tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan zowel stichting DOEH als MOB.

Motivering van de beslissing

6. De natuurvergunning is verleend, omdat gedeputeerde staten op basis van intern salderen hebben geconcludeerd dat de aangevraagde situatie ten opzichte van de referentiesituatie niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op het nabij gelegen Natura 2000-gebied Veluwe.
7. Eisers zijn in beroep gegaan tegen de natuurvergunning, onder meer omdat bij het intern salderen een onjuiste referentiesituatie is gebruikt. Gedeputeerde staten hebben dit ook erkend. Los daarvan heeft de Afdeling recent aanleiding gezien om haar rechtspraak over intern salderen te wijzigen. [1] Deze wijziging houdt kort gezegd in dat de referentiesituatie niet mag worden betrokken bij de vraag of significante gevolgen van een project op voorhand zijn uitgesloten. Intern salderen met de referentiesituatie mag wel als mitigerende maatregel betrokken worden in de passende beoordeling van de gevolgen van een project. De gewijzigde rechtspraak is direct van toepassing.
8. Op de zitting is met partijen gesproken over de gevolgen van de gewijzigde rechtspraak over intern salderen voor deze natuurvergunning en wat dat voor deze zaak betekent.
9. De rechtbank oordeelt dat de beoordeling die aan deze natuurvergunning ten grondslag ligt alleen al vanwege de eisen die uit de Rendac-uitspraak volgen niet in stand kan blijven. Partijen zijn het daar mee eens. Dit betekent dat aan de natuurvergunning een gebrek kleeft.
10. De rechtbank heeft vervolgens overwogen of aanleiding bestaat om een tussenuitspraak te doen en gedeputeerde staten in de gelegenheid te stellen om het gebrek in de natuurvergunning te herstellen. Zij heeft daartoe geen aanleiding gezien, omdat uit de Rendac-uitspraak volgt dat vergunninghouder alsnog een passende beoordeling moet laten maken van de mogelijke gevolgen van de aangevraagde activiteit op het Natura-2000 gebied Veluwe. Daarna moeten gedeputeerde staten nog een zogenoemde additionaliteitstoets verrichten. De rechtbank gaat ervan uit dat deze stappen geruime tijd gaan duren en de uitkomst daarvan heel onzeker is.
11. De rechtbank verklaart het beroep voor zover ingediend door stichting DOEH en het beroep van MOB gegrond. De rechtbank vernietigt de natuurvergunning. Het gevolg hiervan is dat gedeputeerde staten opnieuw op de aanvraag moeten beslissen.
12. Het beroep voor zover ingediend door [eiser sub 1.2] heeft een andere uitkomst. De rechtbank verklaart dit beroep ongegrond. [eiser sub 1.2] is bestuurder van stichting DOEH, maar heeft als natuurlijk persoon mede beroep ingesteld. Omdat zij tegen de ontwerpnatuurvergunning een zienswijze heeft ingediend, kan zij in beroep worden ontvangen, maar de rechtbank is van oordeel dat haar het relativiteitsvereiste kan worden tegengeworpen. Het Natura 2000-gebied Veluwe maakt geen deel uit van de woon- en leefomgeving van [eiser sub 1.2] . Er is daarom geen sprake van verwevenheid tussen haar individuele belangen en het algemeen belang dat de Wet natuurbescherming beoogt te beschermen, te weten het behoud van de natuurwaarden van het gebied.
13. Omdat de beroepen van stichting DOEH en MOB gegrond zijn moeten gedeputeerde staten het griffierecht aan hen vergoeden en krijgen zij ook een vergoeding van hun proceskosten. Gedeputeerde staten moeten deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- voor zowel stichting DOEH als MOB, omdat bijstand door een gemachtigde twee punten oplevert: één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor de aanwezigheid op de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1.
14. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2025 door mr. R.C. Stijnen, voorzitter, en mr. R.C. Moed en mr. J.L.W. Broeksteeg, leden, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn , griffier.
(de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen)
griffier
voorzitter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van 18 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4923 (Rendac-uitspraak).