ECLI:NL:RBMNE:2025:783

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
UTR 24/8196
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen openbaarmaking onder de Wet open overheid hangende bezwaar

Op 28 februari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker een voorlopige voorziening heeft gevraagd tegen de openbaarmaking van documenten op basis van de Wet open overheid (Woo). Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin werd bepaald dat informatie over procedures bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven openbaar zou worden gemaakt. Verzoeker was van mening dat deze openbaarmaking een ernstige inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer zou vormen, vooral omdat er medische informatie bij de documenten zat. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het bezwaar van verzoeker kans van slagen heeft en dat er geen urgent belang is om de informatie onmiddellijk openbaar te maken. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten om de openbaarmaking van het dossier te schorsen tot zes weken na de beslissing op het bezwaar. Tevens is de minister veroordeeld tot betaling van het griffierecht en een beperkte vergoeding voor reiskosten aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/8196

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 februari 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

en

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de minister

(gemachtigde: M. Adams).

Inleiding

1. Bij de minister is een verzoek ingediend om op basis van de Wet open overheid (Woo) informatie openbaar te maken over procedures die de minister heeft gevoerd bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). Het verzoek richt zich op de complete dossiers van de zaken waar in 2021 of 2022 beroep is ingesteld en het beroep geheel of gedeeltelijk gegrond is verklaard of is bepaald dat procesbelang ontbreekt.
2. Verzoeker komt in een van deze zaken voor. De minister heeft verzoeker daarom de gelegenheid gegeven om een zienswijze in te dienen over het Woo-verzoek. Dat heeft verzoeker gedaan. Met het besluit van 5 december 2024 heeft de minister bepaald dat de informatie die in het Woo-verzoek wordt gevraagd, grotendeels openbaar wordt gemaakt. Een deel van de informatie wordt weggelakt in verband met de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het voorkomen van onevenredige benadeling. [1]
3. Verzoeker is het er niet mee eens dat de informatie openbaar wordt gemaakt. Hij heeft bezwaar ingesteld en de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen zodat de documenten niet openbaar worden gemaakt zolang de bezwaarprocedure loopt. Daarover gaat deze zaak.
4. De Woo-verzoeker is uitgenodigd om als derde-belanghebbende deel te nemen maar heeft niet gereageerd. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft verzoeker deelgenomen, de minister werd vertegenwoordigd door diens gemachtigde.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5. De voorzieningenrechter stelt voorop dat hij in deze procedure alleen kan bepalen of er een voorlopige voorziening moet worden getroffen voor de periode tot (kort nadat) er op het bezwaar is beslist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure dus niet.
6. De voorzieningenrechter overweegt dat afwijzing van het verzoek zou betekenen dat de informatie openbaar mag worden gemaakt voordat op het bezwaar is beslist. Openbaarmaking is onomkeerbaar en dus zou verzoeker met het bezwaar niet meer kunnen bereiken wat hij wil. Daarom wijst de voorzieningenrechter een verzoek als dit over het algemeen toe, tenzij het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft of het belang van spoedige openbaarmaking (zeer) zwaar weegt. Dat is hier allebei niet het geval.
7. Verzoeker heeft in bezwaar aangevoerd dat het openbaar maken van de documenten een ernstige en onredelijke inbreuk zou opleveren op zijn persoonlijke levenssfeer, zijn zelfbeschikking en zijn welzijn. Op de zitting is besproken dat er zich tussen de informatie die de minister openbaar wil maken een medische verklaring bevindt. Dat roept de vraag op of dit geen bijzondere persoonsgegevens zijn die op basis van de Woo niet openbaar gemaakt mogen worden. [2] De minister heeft toegezegd dat zij dit bij de behandeling van het bezwaar opnieuw gaat beoordelen. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat het bezwaar op dit punt kans van slagen heeft.
8. Daarbij ontbreekt het aan een duidelijk belang om de informatie spoedig openbaar te maken. De minister heeft op de zitting toegelicht dat het haar er alleen om gaat dat zij aan de eisen voldoet die de Woo stelt. De Woo-verzoeker heeft zich in deze procedure niet gemeld. De voorzieningenrechter ziet daarom geen goede reden om de behandeling van het bezwaar niet af te wachten.

Conclusie en gevolgen

9. Het bezwaar van verzoeker heeft kans van slagen en zijn belang om de uitkomst daarvan af te wachten weegt zwaarder dan het belang van spoedige openbaarheid. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom toe en treft de voorlopige voorziening dat de openbaarmaking van het dossier waarin verzoeker voorkomt wordt geschorst tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist. Dat betekent dat de minister die informatie tot dat moment niet openbaar mag maken.
10. Het verzoek is toegewezen en dus moet de minister het griffierecht aan verzoeker vergoeden. Daarnaast vraagt verzoeker om een vergoeding voor reiskosten, verletkosten en overige kosten. De voorzieningenrechter beoordeelt aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht of verzoeker daar recht op heeft.
11. Verzoeker vraagt om een reiskostenvergoeding van € 48,- omdat hij op de datum van de zitting op [verblijfplaats] verblijft. Dat verzoek wordt afgewezen. Verzoeker heeft recht op vergoeding van de reiskosten met het openbaar vervoer van en naar zijn woonplaats in [woonplaats] . Daarom wordt een reiskostenvergoeding van € 12,- toegewezen.
12. Ook vraagt verzoeker om vergoeding van verletkosten van in totaal € 528,-. Verzoeker voert aan dat hij als consultant werkt en vanwege de zitting de dag vrij heeft moeten houden. Verzoeker heeft dit niet verder (met stukken) onderbouwd. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat verzoeker geen recht heeft op vergoeding van verletkosten en wijst dat verzoek af. [3]
13. Tot slot vraagt verzoeker om vergoeding van € 48,- voor portokosten, telefoonkosten en parkeerkosten. De voorzieningenrechter wijst dat verzoek af omdat het Besluit proceskosten bestuursrecht geen ruimte biedt voor vergoeding van deze kosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het besluit van 5 december 2024 tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist, voor zover het ziet op de openbaarmaking van het dossier van de zaak waarin verzoeker voorkomt;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 187,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 12,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.T. Könning, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van D.D. Bijlhout, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2025.
de griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Gelet op artikel 5.1, tweede lid, onder e. en artikel 5.1, vijfde lid van de Woo.
2.Gelet op artikel 5.1, eerste lid, onder d, van de Woo.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1459.