ECLI:NL:RBMNE:2025:918

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
UTR 24/2685
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep inzake WGA-loonaanvullingsuitkering en procesbelang

In deze zaak heeft eiser, die sinds 2019 een WGA-uitkering ontvangt op basis van de Wet WIA, bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv waarin hem werd medegedeeld dat hij een bedrag van € 10.229,20 moest terugbetalen. Dit besluit was gebaseerd op de conclusie dat eiser niet voldeed aan de inkomenseis voor de WGA-loonaanvullingsuitkering. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. Eiser heeft hierop beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de procedure heeft het Uwv echter een herbeoordeling van de WIA-uitkering van eiser uitgevoerd, waaruit bleek dat eiser alsnog recht had op de WGA-loonaanvullingsuitkering over de periode in geding, met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80%-100%. Dit leidde tot een nabetaling van € 4.505,80 aan eiser, wat betekende dat hij niets meer hoefde terug te betalen. De rechtbank heeft vervolgens ambtshalve beoordeeld of eiser nog procesbelang had bij de uitkomst van de procedure. Aangezien eiser met zijn beroep niet meer kon bereiken dan wat hij al had verkregen, heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank concludeert dat eiser geen procesbelang meer heeft, omdat de terugvordering is verrekend en hij een nabetaling heeft ontvangen. De uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel en is openbaar uitgesproken op 21 februari 2025. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/2685

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. O.H.G. Daane Bolier),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: W.A. Postma).

Inleiding

1. Eiser heeft sinds 2019 een WGA-uitkering [1] op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Vanaf 4 juni 2021 ontving eiser in dat verband een WGA-loonaanvullingsuitkering. Dit omdat eiser tussen de 35-80% arbeidsongeschikt is en op de voorwaarde dat eiser met inkomsten uit werk ten minste de helft verdient van wat hij nog kan verdienen (de inkomenseis). [2] De uitkering werd aan eiser uitbetaald op voorschotbasis.
1.1.
Met het besluit van 13 december 2023 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan eiser de definitieve berekening van zijn uitkering op grond van de Wet WIA over de periode van 1 juni 2022 tot en met 31 december 2022 toegestuurd (de periode in geding). Daaruit volgt dat eiser een brutobedrag van € 10.229,20 moet terugbetalen (de terugvordering). Dit omdat eiser volgens het Uwv over de periode in geding niet aan de inkomenseis had voldaan en dus geen recht had op een WGA-loonaanvullingsuitkering (maar slechts op een lagere WGA-vervolguitkering).
1.2.
Eiser heeft op 7 februari 2024 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
1.3.
Met het besluit van 19 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser het bezwaar te laat heeft ingediend. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld.
1.4.
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Het Uwv heeft de rechtbank vervolgens op 2 oktober 2024 laten weten dat er inmiddels een herbeoordeling van de WIA-uitkering van eiser heeft plaatsgevonden. De herbeoordeling van de WIA-uitkering van eiser heeft er volgens het Uwv in geresulteerd dat eiser alsnog met terugwerkende kracht recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering over de periode in geding, naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80%-100%. Volgens het Uwv is de terugvordering daarmee verrekend en is aan eiser een nabetaling gedaan van hetgeen eiser al had terugbetaald.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 3 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek aangehouden. Het Uwv is in de gelegenheid gesteld om de stand van zaken met betrekking tot de terugvordering en de gestelde verrekening nader toe te lichten.
1.7.
Op 11 oktober 2024 is informatie van het Uwv ontvangen. Eiser heeft daarop gereageerd op 25 oktober 2024. Op 31 oktober 2024 heeft het Uwv hierop gereageerd.
1.8.
Nadat partijen hebben aangegeven dat een nadere behandeling op een zitting niet nodig is, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Heeft eiser procesbelang?
2. De rechtbank moet ambtshalve beoordelen of eiser procesbelang heeft. Procesbelang is het belang dat een partij heeft bij de uitkomst van de procedure. Bij gebrek aan procesbelang is het beroep van eiser niet-ontvankelijk en kan het beroep niet inhoudelijk worden behandeld. Om procesbelang te kunnen aannemen moet wat de indiener van het beroep nastreeft ook daadwerkelijk kunnen worden bereikt en dat resultaat moet voor de indiener feitelijke betekenis hebben, in de zin dat hij met zijn beroep méér kan bereiken dan hij al heeft bereikt.
3. In de brief van 11 oktober 2024 heeft het Uwv nader toegelicht dat eiser op 24 november 2023 heeft verzocht om een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. Deze herbeoordeling heeft geresulteerd in een besluit van 4 juli 2024, waarin is bepaald dat eiser alsnog 80-100% arbeidsongeschikt is. Bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 80%-100% geldt de inkomenseis niet. [3] Daarom heeft eiser met ingang van 1 maart 2022 alsnog recht op een WGA-loonaanvullingsuitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80%-100%. Dit betekent dat eiser dus ook over de periode in geding recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering. Het Uwv heeft naar aanleiding van dit besluit een herberekening van de uitkering opgesteld. Het recht op uitkering over de periode in geding is € 240,80 (€ 223,85 + € 16,95 vakantiegeld) hoger dan het eerder aan eiser over die periode betaalde voorschot. Het bedrag wat eiser al in het kader van de terugvordering aan het Uwv had terugbetaald is € 4.265,00. Daarom heeft het Uwv aan eiser (€ 240,80 + € 4.265,00 is) € 4.505,80 nabetaald, in aanvulling op het bedrag dat eiser over de periode in geding als voorschot had ontvangen en nog niet had terugbetaald.
4. De rechtbank stelt vast dat uit de toelichting van het Uwv volgt dat eiser over de periode in geding alsnog recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering, en dat hij in het kader van de terugvordering niets meer aan het Uwv hoeft te betalen. Wat eiser in het kader van de terugvordering al had voldaan, heeft het Uwv aan eiser terugbetaald als onderdeel van de nabetaling van € 4.505,80. Uit hetgeen eiser in zijn brief van 25 oktober 2024 heeft aangevoerd, volgt ook niet dat eiser dit betwist. Eiser voert in die brief alleen aan dat de door het Uwv gehanteerde berekening van het besluit van 4 juli 2024 onjuist is. Het besluit van 4 juli 2024 ligt in deze procedure echter niet voor. Als eiser het niet eens is met die berekening had hij bezwaar tegen het besluit van 4 juli 2024 kunnen maken.
5. Omdat eiser de terugvordering niet meer hoeft te betalen en hetgeen hij in dat kader al had voldaan aan hem is terugbetaald, kan eiser met zijn beroep niet méér bereiken dan hij al heeft bereikt. Dat maakt dat eiser geen procesbelang (meer) heeft bij een beoordeling van het bestreden besluit. Het beroep van eiser moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak dus niet inhoudelijk. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van mr. B.M.M. Tijink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten.
2.Artikel 60 lid 1 sub a van de Wet WIA in combinatie met artikel 60 lid 2 van de Wet WIA.
3.Artikel 60 lid 3 van de Wet WIA.