4.3.1Feiten 1, 2 primair en 2 subsidiair
Vermoedelijke toedracht
Op 12 mei 2023, 23.00 uur, krijgen verbalisanten de opdracht om naar de [straat] [nummer] te [plaats 1] te gaan, omdat daar de brievenbus uit de voordeur zou zijn geblazen door een explosie. Een buurvrouw aldaar heeft verklaard een harde knal te hebben gehoord, maar niemand te hebben gezien. Verbalisanten tekenen op dat zij schade zien in de woning, waaronder gevallen flessen in de keuken.
Vervolgens wordt in de nacht van 13 mei 2023 opnieuw melding gemaakt van een explosie bij dezelfde woning. Daarbij zou door getuigen een slanke, in het zwart geklede, jonge man zijn gezien van ongeveer 1.70 tot 1.80 meter lang. Ze zagen hem iets doen bij een plantenbak voor de woning, waarna vonken ontstonden en hij hard wegrende. Vervolgens zagen en hoorden zij een grote explosie.
Door de forensische opsporing van de politie is op het trottoir aan de overzijde van de woning een deel van een plastic fles gevonden, die was beroet en gesmolten aan de randen. In het verlengde daarvan, een paar meter verder, lag een deel van een oranjekleurige dop, welke ook beroet was aan de binnenzijde. Op de binnen- en buitenzijde van de schenktuit en op de dop werd DNA aangetroffen. Dat het aangetroffen DNA overeenkomt met het DNA van verdachte is meer dan één miljard (terzake van het op de plastic fles aangetroffen DNA) respectievelijk ongeveer vijftig miljoen (terzake van het op de schenktuit aangetroffen DNA) waarschijnlijker dan dat het DNA matcht met een willekeurig ander persoon.
Volgens de forensische opsporing is het meest aannemelijke scenario dat bij de eerste explosie een Cobra 6 in de brievenbus is gestopt en is aangestoken. Bij de tweede explosie zou gebruik zijn gemaakt van een vuurwerk brandstof combinatie, bestaande uit een fles met een ontbrandbare vloeistof met daaraan vastgemaakt één of meerdere stuks Cobra 6.
Verdachte heeft betrokkenheid bij de ontploffingen ontkend en stelt niet te weten hoe zijn DNA op de dop en het flesje terecht kan zijn gekomen.
Vrijspraak
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of er wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de ontploffingen – al dan niet in vereniging – heeft gepleegd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Behalve het DNA-spoor, bevat het dossier geen directe aanwijzingen voor betrokkenheid van verdachte bij deze ontploffingen. Verdachte past weliswaar in het signalement dat is opgegeven door de getuigen, maar dat signalement is te generiek om daaraan conclusies te kunnen verbinden. Verder bevat het dossier informatie van het Team Criminele Inlichtingen (hierna: TCI-informatie) over een mogelijke aanleiding voor het conflict, maar in die informatie wordt verdachte niet bij naam genoemd. Dat uit het dossier volgt dat verdachte de personen waarover in de TCI-informatie wordt gesproken kent, acht de rechtbank onvoldoende om te kunnen concluderen dat verdachte betrokken is geweest bij de ontploffingen.
In de kern gaat het dus om de vraag of het aantreffen van het DNA van verdachte op de flessenhals en -dop (welke conclusie de rechtbank trekt op basis van het NFI rapport) moet betekenen dat met voldoende mate van zekerheid kan worden geconcludeerd dat hij degene is geweest die - al dan niet in vereniging - die ontploffing(en) teweeg heeft gebracht. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend.
De rechtbank gaat op basis van het dossier ervan uit dat de plastic fles (inclusief de aangetroffen dop) is gebruikt bij de ontploffing, gezien de vindplaats, de beschadiging en de beroeting daarvan.
Een plastic fles is echter een veelvoorkomend gebruiksvoorwerp en een wegwerpartikel. Niet ongebruikelijk is dat deze na regulier gebruik in een prullenbak of elders belandt. Niet kan worden vastgesteld op welk moment het DNA-spoor van verdachte op de fles en dop is achtergelaten. Niet ondenkbaar is dat het DNA-spoor door verdachte is achtergelaten op een eerder moment dan bij het teweeg brengen van de ontploffing(en), bijvoorbeeld bij het consumeren van de inhoud van de fles. . Daarbij komt dat verdachte in dezelfde buurt woonde als waar de ontploffing(en) teweeg zijn gebracht en dus niet onwaarschijnlijk dat een door verdachte eerder in dezelfde omgeving gebruikte fles later is gebruikt voor de ontploffing.
Hoewel het aantreffen van het DNA van verdachte op de flessenhals en dop terecht vermoedens opleveren van betrokkenheid van verdachte bij de ontploffing, kan de rechtbank uitsluitend op basis hiervan niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen dat verdachte (al dan niet in vereniging) verantwoordelijk is voor de ontploffing. De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank spreekt hem van die feiten vrij.
4.3.2Feit 3 primair
Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] van 16 oktober 2023, dat, voor zover relevant, inhoudt:
Op 4 oktober 2023 omstreeks 02.00 uur te [plaats 1] zag ik een jongen die ik herken als [verdachte (voornaam)] staan aan de overkant van mijn woning. Ik zag dat [verdachte (voornaam)] in mijn richting kwam lopen. Ik zag dat [verdachte (voornaam)] met zijn arm uithaalde naar mijn gezicht. Ik voelde een harde klap op mijn linkeroog. Ik voelde dat er direct bloed uit stroomde. Mijn zicht van mijn linkeroog was direct weg.
De oogarts in het [ziekenhuis] constateerde dat mijn vaatvlies gescheurd is, een deel van mijn netvlies is gescheurd en omdat mijn oog door de klap naar achter is gedrukt, heb ik ook schade aan de achterzijde van mijn oog. Helaas is een operatie niet mogelijk omdat de schade in mijn oog zit.
[verdachte (voornaam)] stuurde mij na het incident een foto via Snapchat met het bericht “Je hebt mijn hand opgefokt”. Op de foto zag ik zijn hand in het gips.
Het proces-verbaal van bevindingen van 4 oktober 2023, dat, voor zover relevant, inhoudt:
Op 4 oktober 2023 omstreeks 02:08 uur kregen we de melding te gaan naar [plaats 1] . Aldaar zou een jongen aan het schreeuwen zijn om hulp. Omstreeks 02:10 uur kwamen wij ter plaatse en zag ik [slachtoffer] staan. Ik zag dat zijn linker gezichtshelft onder het bloed zat. Ik zag dat zijn linkeroog opgezwollen en dicht zat. Ik zag dat er een wond boven op zijn ooglid zat. Ik zag dat het een scheur betrof van ongeveer één centimeter. Ik zag dat er bloed uit kwam.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 februari 2025:
Ik heb hem één klap gegeven met mijn rechtervuist. De dag erna was mijn hele rechterhand dik. Ik ben vervolgens naar het ziekenhuis gegaan en toen hebben ze mijn rechterhand in het gips gedaan.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering van 25 januari 2024 van het [ziekenhuis] , dat, voor zover relevant, het volgende inhoudt:
Patiënt: Dhr. [slachtoffer]
Fundus OS: st na choroidearuptuur met litteken superior van papil /nasaal boven papil /temporaal boven papil. Geen bloed meer subretinaal. Perifeer aanliggend.
Conclusie: lage centrale visus na stomptrauma met choroidearuptuur.
Visus OS 2/60 inferior
Fundus OS: aanliggende retina, lijkt geeld geresorbeerde (sub?)retinale bloeding superior met oedeem tot in macula. Papil inf ook niet geheel scherp begrensd.
Conclusie: stomptrauma OS met retinaal letsel.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering van 16 april 2024 van het [ziekenhuis] , dat, voor zover relevant, het volgende inhoudt:Patiënt werd 16-4-2024 gezien op de polikliniek oogheelkunde.
Oogheelkundig onderzoek:
Fundus OD
(de rechtbank begrijpt: OS (links)): scherp begrensde papil, litteken choroidearuptuur + litteken parafoveaal.
Conclusie: rustig litteken OS, blijvend lagere visus.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank dient allereerst te beoordelen of verdachte aan dhr. [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht en, zo ja, of hij ook de vereiste opzet daartoe had. Of verdachte daarbij handelde uit noodweer, zal beoordeeld worden onder de strafbaarheid van het feit.
Is sprake van zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, zijn van belang de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
De rechtbank stelt aan de hand van de hierboven genoemde bewijsmiddelen vast dat door verdachte aan aangever letsel is toegebracht aan het linkeroog, te weten een gescheurd vaatvlies (choroidea ruptuur), letsel aan zijn netvlies (subretinale bloedingen en een litteken bij de fovea) en letsel aan de achterzijde van het oog. Als gevolg van dit letsel heeft aangever blijvend, ernstig zichtverlies aan zijn linkeroog, dat niet meer operatief kan worden hersteld. Uit de medische stukken blijkt dat de oogarts op 8 december 2023 een visus heeft vastgesteld van 2/60. Daarmee is sprake van ernstig, blijvend zichtverlies, wat zonder meer als zwaar lichamelijk letsel kwalificeert.
(Voorwaardelijk) opzet?
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen volgt dat het letsel is ontstaan door één vuistslag van verdachte. Hoewel aangever heeft verklaard dat hij iets zilverkleurigs op zich af zag komen, is er verder geen bewijs voor het ten laste gelegde slaan met een (zilverkleurig) voorwerp. Verdachte heeft dit ontkend. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het deel van de tenlastelegging dat ziet op het gebruik van een voorwerp. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat verdachte een vuistslag heeft gegeven.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting bepleit dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, omdat slechts sprake was van één klap en deze volgens verdachte niet gericht was op het oog. De klap zou slechts ongelukkig terecht zijn gekomen.
De rechtbank stelt voorop dat zich in het dossier onvoldoende aanwijzingen bevinden dat verdachte vol opzet zou hebben gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daarmee resteert de vraag of verdachte wel voorwaardelijk opzet had, in die zin dat hij met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. De beantwoording van die vraag hangt af van de omstandigheden van het geval, zoals de kracht waarmee is geslagen en de gerichtheid van de vuistslag. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte hard heeft geslagen in het gezicht van aangever. Dat verdachte hard sloeg blijkt onder meer uit de verklaring van aangever dat hij zag dat verdachte
uithaaldenaar zijn gezicht en hij vervolgens een
hardeklap voelde op zijn linkeroog waarna er direct bloed uitstroomde en zijn zicht weg was. De rechtbank ziet verder ook een aanwijzing voor de kracht waarmee verdachte sloeg in het feit dat de hele rechterhand van verdachte na het incident dik was geworden en na beoordeling door een arts in het gips is gedaan.
Het alternatieve scenario van verdachte dat het letsel aan zijn hand kwam doordat hij direct na de klap wankelde en op diezelfde hand is gevallen, acht de rechtbank niet aannemelijk. Zo verklaart aangever niets over het vallen door verdachte en acht de rechtbank het veel waarschijnlijker dat de hand in het gips moest worden gezet als gevolg van de door verdachte met kracht gegeven klap op het gezicht van aangever.
Tegen deze achtergrond oordeelt de rechtbank als volgt. Door aangever met kracht een harde vuistslag in het gezicht te geven, heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij aangever zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Naar algemene ervaringsregels roept het geven van een harde vuistslag in het gezicht de aanmerkelijke kans in het leven dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel oploopt, nu het gezicht een uiterst kwetsbaar lichaamsdeel is waarin zich belangrijke organen, waaronder het oog, bevinden (vgl. ECLI:NL:HR:2024:661). Nu het algemene ervaringsregels betreft, kan een ieder - en dus ook verdachte - geacht worden wetenschap te hebben van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Het op deze wijze slaan door verdachte is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat hieruit volgt dat verdachte die aanmerkelijke kans op dit gevolg ook heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
De rechtbank acht aldus bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.