ECLI:NL:RBMNE:2025:967

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
16.219663.23 en 16.336752.22 (tul)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor teweeg brengen ontploffing; veroordeling voor zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 maart 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het teweegbrengen van ontploffingen en het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de ontploffingen, omdat het bewijs, voornamelijk gebaseerd op DNA-sporen, niet voldoende was om zijn betrokkenheid te bevestigen. De rechtbank concludeerde dat het DNA op de aangetroffen fles niet met zekerheid kon worden gelinkt aan de verdachte in het kader van de ontploffingen, aangezien het ook op andere momenten op de fles kan zijn achtergelaten.

Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer. Dit gebeurde op 4 oktober 2023, toen de verdachte met kracht een klap in het gezicht van het slachtoffer gaf, wat resulteerde in ernstig en blijvend letsel aan het linkeroog van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van dit letsel, gezien de kracht van de klap en de kwetsbaarheid van het gezicht. De rechtbank legde een gevangenisstraf van acht maanden op, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een contactverbod met het slachtoffer.

De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft een schadevergoeding gevorderd, die gedeeltelijk is toegewezen door de rechtbank. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van een andere benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van die feiten was vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16.219663.23 en 16.336752.22 (tul)
Vonnis van de meervoudige kamer van 11 maart 2025
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [2002] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op de [adres 1] , [postcode] te [plaats 1] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 februari 2025. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. G.A. Hoppenbrouwers en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. Y. Karga, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van hetgeen de benadeelde partij [slachtoffer] en zijn advocaat mr. L.C.J. Schobbers naar voren hebben gebracht. [slachtoffer] heeft gebruik gemaakt van het spreekrecht.
De rechtbank heeft ook [A] , reclasseringsmedewerker, gehoord als deskundige.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Kort en feitelijk weergegeven komt de verdenking erop neer dat verdachte:
feit 1in de periode van 12 mei 2023 tot en met 13 mei 2023 in vereniging een of meerdere ontploffingen teweeg heeft gebracht bij een woning te Amersfoort waarbij gevaar voor goederen en/of levensgevaar te duchten was;
feit 2 primair:in diezelfde periode aan hetzelfde adres openlijke geweldpleging heeft gepleegd tegen goederen, terwijl hij deze goederen opzettelijk heeft vernield;
subsidiair:vernieling;
feit 3 primair:op 4 oktober 2023 te Amersfoort [slachtoffer] zwaar heeft mishandeld;
subsidiair:poging tot voornoemd feit.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen, met dien verstande dat verdachte van de feiten 1 en 2 primair partieel dient te worden vrijgesproken, namelijk voor zover de tenlastelegging ziet op de eerste explosie die zou hebben plaatsgevonden op 12 mei 2023.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit.
De rechtbank zal hierna onder 4.3, voor zover relevant, nader ingaan op de specifieke standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Feiten 1, 2 primair en 2 subsidiair
Vermoedelijke toedracht
Op 12 mei 2023, 23.00 uur, krijgen verbalisanten de opdracht om naar de [straat] [nummer] te [plaats 1] te gaan, omdat daar de brievenbus uit de voordeur zou zijn geblazen door een explosie. Een buurvrouw aldaar heeft verklaard een harde knal te hebben gehoord, maar niemand te hebben gezien. Verbalisanten tekenen op dat zij schade zien in de woning, waaronder gevallen flessen in de keuken.
Vervolgens wordt in de nacht van 13 mei 2023 opnieuw melding gemaakt van een explosie bij dezelfde woning. Daarbij zou door getuigen een slanke, in het zwart geklede, jonge man zijn gezien van ongeveer 1.70 tot 1.80 meter lang. Ze zagen hem iets doen bij een plantenbak voor de woning, waarna vonken ontstonden en hij hard wegrende. Vervolgens zagen en hoorden zij een grote explosie.
Door de forensische opsporing van de politie is op het trottoir aan de overzijde van de woning een deel van een plastic fles gevonden, die was beroet en gesmolten aan de randen. In het verlengde daarvan, een paar meter verder, lag een deel van een oranjekleurige dop, welke ook beroet was aan de binnenzijde. Op de binnen- en buitenzijde van de schenktuit en op de dop werd DNA aangetroffen. Dat het aangetroffen DNA overeenkomt met het DNA van verdachte is meer dan één miljard (terzake van het op de plastic fles aangetroffen DNA) respectievelijk ongeveer vijftig miljoen (terzake van het op de schenktuit aangetroffen DNA) waarschijnlijker dan dat het DNA matcht met een willekeurig ander persoon.
Volgens de forensische opsporing is het meest aannemelijke scenario dat bij de eerste explosie een Cobra 6 in de brievenbus is gestopt en is aangestoken. Bij de tweede explosie zou gebruik zijn gemaakt van een vuurwerk brandstof combinatie, bestaande uit een fles met een ontbrandbare vloeistof met daaraan vastgemaakt één of meerdere stuks Cobra 6.
Verdachte heeft betrokkenheid bij de ontploffingen ontkend en stelt niet te weten hoe zijn DNA op de dop en het flesje terecht kan zijn gekomen.
Vrijspraak
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of er wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de ontploffingen – al dan niet in vereniging – heeft gepleegd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Behalve het DNA-spoor, bevat het dossier geen directe aanwijzingen voor betrokkenheid van verdachte bij deze ontploffingen. Verdachte past weliswaar in het signalement dat is opgegeven door de getuigen, maar dat signalement is te generiek om daaraan conclusies te kunnen verbinden. Verder bevat het dossier informatie van het Team Criminele Inlichtingen (hierna: TCI-informatie) over een mogelijke aanleiding voor het conflict, maar in die informatie wordt verdachte niet bij naam genoemd. Dat uit het dossier volgt dat verdachte de personen waarover in de TCI-informatie wordt gesproken kent, acht de rechtbank onvoldoende om te kunnen concluderen dat verdachte betrokken is geweest bij de ontploffingen.
In de kern gaat het dus om de vraag of het aantreffen van het DNA van verdachte op de flessenhals en -dop (welke conclusie de rechtbank trekt op basis van het NFI rapport) moet betekenen dat met voldoende mate van zekerheid kan worden geconcludeerd dat hij degene is geweest die - al dan niet in vereniging - die ontploffing(en) teweeg heeft gebracht. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend.
De rechtbank gaat op basis van het dossier ervan uit dat de plastic fles (inclusief de aangetroffen dop) is gebruikt bij de ontploffing, gezien de vindplaats, de beschadiging en de beroeting daarvan.
Een plastic fles is echter een veelvoorkomend gebruiksvoorwerp en een wegwerpartikel. Niet ongebruikelijk is dat deze na regulier gebruik in een prullenbak of elders belandt. Niet kan worden vastgesteld op welk moment het DNA-spoor van verdachte op de fles en dop is achtergelaten. Niet ondenkbaar is dat het DNA-spoor door verdachte is achtergelaten op een eerder moment dan bij het teweeg brengen van de ontploffing(en), bijvoorbeeld bij het consumeren van de inhoud van de fles. . Daarbij komt dat verdachte in dezelfde buurt woonde als waar de ontploffing(en) teweeg zijn gebracht en dus niet onwaarschijnlijk dat een door verdachte eerder in dezelfde omgeving gebruikte fles later is gebruikt voor de ontploffing.
Hoewel het aantreffen van het DNA van verdachte op de flessenhals en dop terecht vermoedens opleveren van betrokkenheid van verdachte bij de ontploffing, kan de rechtbank uitsluitend op basis hiervan niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen dat verdachte (al dan niet in vereniging) verantwoordelijk is voor de ontploffing. De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank spreekt hem van die feiten vrij.
4.3.2
Feit 3 primair
Bewijsmiddelen [1]
Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] van 16 oktober 2023, dat, voor zover relevant, inhoudt:
Op 4 oktober 2023 omstreeks 02.00 uur te [plaats 1] zag ik een jongen die ik herken als [verdachte (voornaam)] staan aan de overkant van mijn woning. Ik zag dat [verdachte (voornaam)] in mijn richting kwam lopen. Ik zag dat [verdachte (voornaam)] met zijn arm uithaalde naar mijn gezicht. Ik voelde een harde klap op mijn linkeroog. Ik voelde dat er direct bloed uit stroomde. Mijn zicht van mijn linkeroog was direct weg. [2]
De oogarts in het [ziekenhuis] constateerde dat mijn vaatvlies gescheurd is, een deel van mijn netvlies is gescheurd en omdat mijn oog door de klap naar achter is gedrukt, heb ik ook schade aan de achterzijde van mijn oog. Helaas is een operatie niet mogelijk omdat de schade in mijn oog zit. [3]
[verdachte (voornaam)] stuurde mij na het incident een foto via Snapchat met het bericht “Je hebt mijn hand opgefokt”. Op de foto zag ik zijn hand in het gips. [4]
Het proces-verbaal van bevindingen van 4 oktober 2023, dat, voor zover relevant, inhoudt:
Op 4 oktober 2023 omstreeks 02:08 uur kregen we de melding te gaan naar [plaats 1] . Aldaar zou een jongen aan het schreeuwen zijn om hulp. Omstreeks 02:10 uur kwamen wij ter plaatse en zag ik [slachtoffer] staan. Ik zag dat zijn linker gezichtshelft onder het bloed zat. Ik zag dat zijn linkeroog opgezwollen en dicht zat. Ik zag dat er een wond boven op zijn ooglid zat. Ik zag dat het een scheur betrof van ongeveer één centimeter. Ik zag dat er bloed uit kwam. [5]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 februari 2025:
Ik heb hem één klap gegeven met mijn rechtervuist. De dag erna was mijn hele rechterhand dik. Ik ben vervolgens naar het ziekenhuis gegaan en toen hebben ze mijn rechterhand in het gips gedaan. [6]
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering van 25 januari 2024 van het [ziekenhuis] , dat, voor zover relevant, het volgende inhoudt:
Patiënt: Dhr. [slachtoffer]
Fundus OS: st na choroidearuptuur met litteken superior van papil /nasaal boven papil /temporaal boven papil. Geen bloed meer subretinaal. Perifeer aanliggend.
Conclusie: lage centrale visus na stomptrauma met choroidearuptuur. [7]
Visus OS 2/60 inferior
Fundus OS: aanliggende retina, lijkt geeld geresorbeerde (sub?)retinale bloeding superior met oedeem tot in macula. Papil inf ook niet geheel scherp begrensd.
Conclusie: stomptrauma OS met retinaal letsel. [8]
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering van 16 april 2024 van het [ziekenhuis] , dat, voor zover relevant, het volgende inhoudt:Patiënt werd 16-4-2024 gezien op de polikliniek oogheelkunde.
Oogheelkundig onderzoek:
Fundus OD
(de rechtbank begrijpt: OS (links)): scherp begrensde papil, litteken choroidearuptuur + litteken parafoveaal.
Conclusie: rustig litteken OS, blijvend lagere visus. [9]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank dient allereerst te beoordelen of verdachte aan dhr. [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht en, zo ja, of hij ook de vereiste opzet daartoe had. Of verdachte daarbij handelde uit noodweer, zal beoordeeld worden onder de strafbaarheid van het feit.
Is sprake van zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, zijn van belang de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
De rechtbank stelt aan de hand van de hierboven genoemde bewijsmiddelen vast dat door verdachte aan aangever letsel is toegebracht aan het linkeroog, te weten een gescheurd vaatvlies (choroidea ruptuur), letsel aan zijn netvlies (subretinale bloedingen en een litteken bij de fovea) en letsel aan de achterzijde van het oog. Als gevolg van dit letsel heeft aangever blijvend, ernstig zichtverlies aan zijn linkeroog, dat niet meer operatief kan worden hersteld. Uit de medische stukken blijkt dat de oogarts op 8 december 2023 een visus heeft vastgesteld van 2/60. Daarmee is sprake van ernstig, blijvend zichtverlies, wat zonder meer als zwaar lichamelijk letsel kwalificeert.
(Voorwaardelijk) opzet?
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen volgt dat het letsel is ontstaan door één vuistslag van verdachte. Hoewel aangever heeft verklaard dat hij iets zilverkleurigs op zich af zag komen, is er verder geen bewijs voor het ten laste gelegde slaan met een (zilverkleurig) voorwerp. Verdachte heeft dit ontkend. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het deel van de tenlastelegging dat ziet op het gebruik van een voorwerp. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat verdachte een vuistslag heeft gegeven.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting bepleit dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, omdat slechts sprake was van één klap en deze volgens verdachte niet gericht was op het oog. De klap zou slechts ongelukkig terecht zijn gekomen.
De rechtbank stelt voorop dat zich in het dossier onvoldoende aanwijzingen bevinden dat verdachte vol opzet zou hebben gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daarmee resteert de vraag of verdachte wel voorwaardelijk opzet had, in die zin dat hij met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. De beantwoording van die vraag hangt af van de omstandigheden van het geval, zoals de kracht waarmee is geslagen en de gerichtheid van de vuistslag. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte hard heeft geslagen in het gezicht van aangever. Dat verdachte hard sloeg blijkt onder meer uit de verklaring van aangever dat hij zag dat verdachte
uithaaldenaar zijn gezicht en hij vervolgens een
hardeklap voelde op zijn linkeroog waarna er direct bloed uitstroomde en zijn zicht weg was. De rechtbank ziet verder ook een aanwijzing voor de kracht waarmee verdachte sloeg in het feit dat de hele rechterhand van verdachte na het incident dik was geworden en na beoordeling door een arts in het gips is gedaan.
Het alternatieve scenario van verdachte dat het letsel aan zijn hand kwam doordat hij direct na de klap wankelde en op diezelfde hand is gevallen, acht de rechtbank niet aannemelijk. Zo verklaart aangever niets over het vallen door verdachte en acht de rechtbank het veel waarschijnlijker dat de hand in het gips moest worden gezet als gevolg van de door verdachte met kracht gegeven klap op het gezicht van aangever.
Tegen deze achtergrond oordeelt de rechtbank als volgt. Door aangever met kracht een harde vuistslag in het gezicht te geven, heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij aangever zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Naar algemene ervaringsregels roept het geven van een harde vuistslag in het gezicht de aanmerkelijke kans in het leven dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel oploopt, nu het gezicht een uiterst kwetsbaar lichaamsdeel is waarin zich belangrijke organen, waaronder het oog, bevinden (vgl. ECLI:NL:HR:2024:661). Nu het algemene ervaringsregels betreft, kan een ieder - en dus ook verdachte - geacht worden wetenschap te hebben van het bestaan van deze aanmerkelijke kans.
Het op deze wijze slaan door verdachte is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat hieruit volgt dat verdachte die aanmerkelijke kans op dit gevolg ook heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
De rechtbank acht aldus bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 3, primair:
op 4 oktober 2023 te [plaats 1] aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
- een gescheurd vaatvlies van het linkeroog,
- een deels gescheurd netvlies van het linkeroog,
- letsel aan de achterzijde van het linkeroog,
- blijvend gezichtsverlies aan het linkeroog
heeft toegebracht door eenmaal met kracht met zijn hand een klap tegen het linkeroog van die [slachtoffer] te geven.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Noodweerverweer
Ter terechtzitting heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde heeft gehandeld uit noodweer. De raadsvrouw heeft gesteld dat verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen hij zich mocht verdedigen.
Verdachte heeft ter terechtzitting - kort gezegd - verklaard dat hij had afgesproken met aangever, dat ze vervolgens in een woordenwisseling zijn beland waarna over en weer geduwd en getrokken werd en dat hij daarna eerst meerdere keren door aangever werd geslagen. Vervolgens zou hij één vuistslag terug hebben gegeven.
Het beoordelingskader
Als door of namens verdachte een beroep op noodweer is gedaan, moet de rechter (i) de feitelijke grondslag van dat beroep onderzoeken, (ii) beoordelen of aan voorwaarden voor aanvaarding van dat verweer is voldaan en (iii) een gemotiveerde beslissing geven op dat verweer. Voor aanvaarding van het beroep op noodweer is onder meer vereist dat rechter de feitelijke grondslag ervan aannemelijk acht. Bij beoordeling van de feitelijke grondslag van beroep op noodweer gaat het er slechts om dat die feitelijke toedracht, gelet op wat daarover door of namens verdachte is aangevoerd en in het licht van verhandelde ter terechtzitting, voldoende aannemelijk is geworden. Aan het oordeel dat de gestelde feitelijke grondslag voldoende aannemelijk is geworden, staat enige onzekerheid over de precieze feitelijke toedracht niet in de weg.
Het oordeel van de rechtbank
Over de feitelijke toedracht overweegt de rechtbank als volgt.
Vooropgesteld wordt dat er geen getuigen bekend zijn geworden van (de toedracht van) de klap en het incident ook niet op camera is vastgelegd. De rechtbank zal zich dus op basis van de verklaringen van aangever en verdachte een beeld moeten vormen van de situatie.
Aangever heeft verklaard dat hij verdachte bij zijn woning zag staan en dat verdachte hem even later uit het niets in zijn gezicht sloeg (p. 154).
Verdachte heeft zich tijdens het politieverhoor grotendeels op zijn zwijgrecht beroepen. Hij heeft toen niets concreets verklaard over enige aanval van aangever richting hem. Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard tot twee keer toe geprobeerd te hebben aangifte te doen tegen aangever, maar dat dit niet zou zijn gelukt. Aangever zou hebben willen vechten voor geld, en daar zou verdachte de gesprekken nog van hebben. Aangever zou zijn begonnen. Verder wilde verdachte hier niets over zeggen.
Pas ter terechtzitting heeft verdachte een verklaring afgelegd over hoe het volgens hem concreet is gegaan. Ook stelt verdachte foto’s te hebben gehad van een gesprek met aangever waaruit zou blijken dat aangever met hem wilde vechten voor geld, maar deze zijn niet meer beschikbaar omdat hij een nieuwe telefoon heeft. Uit het dossier blijkt verder enkeldat verdachte geen aangifte heeft gedaan en blijkt niet dat hij geprobeerd zou hebben dit wel te doen.
Aan verdachte is aldus voorafgaand aan de zitting meermaals de gelegenheid geboden zijn verhaal te doen, maar hij heeft er kennelijk voor gekozen pas ter terechtzitting een concrete verklaring af te leggen, op welk moment hij evenmin beschikte over het door hem gestelde bewijsmateriaal dat zijn standpunt zou moeten ondersteunen. Dat maakt dat nader onderzoek naar ondersteuning, dan wel ontkrachting van die verklaring op dit moment niet meer mogelijk is. Het dossier bevat verder geen aanknopingspunten voor de lezing van verdachte, terwijl het late tijdstip waarop verdachte met zijn lezing komt van de gebeurtenissen zijn verklaring doet inboeten aan geloofwaardigheid.
De verdediging heeft nog gewezen op het feit dat aangever eerst geen aangifte wenste te doen en pas twaalf dagen later alsnog tot aangifte is overgegaan, wat de suggestie zou kunnen wekken dat aangever de eerste klap heeft uitgedeeld. De rechtbank is van oordeel dat het latere tijdstip van de aangifte de lezing van aangever niet minder betrouwbaar maakt. Immers blijkt uit het dossier dat aangever op de avond van het incident in grote lijnen hetzelfde verhaal heeft verteld aan de verbalisanten ter plaatse. Bovendien is denkbaar dat aangever andere redenen had om niet direct in eerste instantie aangifte te willen doen; uit het dossier kan immers ook worden opgemaakt dat aangever bang was voor repercussies.
Alles overwegend, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat verdachte eerst is aangevallen door aangever. Aldus oordeelt de rechtbank dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding jegens verdachte als gevolg waarvan voor hem de noodzaak bestond zich hiertegen te verdedigen. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen. Het feit is strafbaar.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
feit 3, primair: zware mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Voor zover de raadsvrouw een beroep heeft gedaan op noodweer exces wordt dit verworpen, nu er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding jegens verdachte. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van achttien maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering en een contactverbod met [slachtoffer] .
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de eventuele oplegging van een gevangenisstraf te volstaan met een onvoorwaardelijk deel gelijk aan het voorarrest. Daartoe is aangevoerd dat verdachte veel te verliezen heeft als hij terug moet naar de gevangenis, omdat hij bezig is werk te regelen en binnenkort vader wordt.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling, waardoor het slachtoffer het zicht in zijn linkeroog grotendeels en blijvend is kwijtgeraakt. Het slachtoffer zal dus de rest van zijn leven beperkt worden in zijn functioneren en daardoor ook geconfronteerd blijven met hetgeen verdachte hem heeft aangedaan. Het slachtoffer heeft ter terechtzitting treffend verwoord welke impact het feit op hem heeft gehad. Tot op de dag van vandaag ziet hij zich geconfronteerd met angstklachten, en moet hij het verlies verwerken van toekomstdromen die niet meer werkelijkheid zullen worden. Verdachte heeft op de rechtbank niet de indruk gewekt doordrongen te zijn van de ernst van die gevolgen voor het slachtoffer.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsadvies van 8 februari 2024 en de ter terechtzitting gedane aanvullingen daarop van reclasseringswerker [A] (hierna: de deskundige). Daaruit blijkt onder meer dat de reclassering destijds een beginnend delictpatroon zag aangaande geweldsdelicten, en zich zorgen maakt om het psychosociaal functioneren van verdachte. De reclassering adviseert daarom een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met een aantal bijzondere voorwaarden, namelijk meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling, met daaronder begrepen verdiepingsdiagnostiek. Ter terechtzitting heeft de deskundige het advies aangevuld met de volgende bijzondere voorwaarden: inzicht geven in zijn netwerk en het zorgen voor een zinvolle dagbesteding. Hoewel verdachte geen meerwaarde ziet in het volgen van een behandeling, heeft hij zich wel bereid verklaard zich aan de bovengenoemde voorwaarden te houden. De deskundige heeft ter terechtzitting verder nog verklaard meerwaarde te zien in begeleid wonen, maar dit niet te adviseren omdat verdachte de wens heeft bij zijn vriendin te blijven wonen.
Volwassenstrafrecht
Gelet op zijn leeftijd ten tijde van het delict, komt verdachte in aanmerking voor toepassing van het adolescentenstrafrecht. De reclassering heeft evenwel geadviseerd het volwassenstrafrecht toe te passen, omdat zij geen redenen zien om een pedagogische aanpak te adviseren en verdachte voldoende in staat kan worden geacht zijn leven zelfstandig te organiseren. De rechtbank neemt dit advies over en zal het volwassenstrafrecht toepassen.
Strafoplegging
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden voor zware mishandeling met letsel waarvan geen volledige genezing wordt verwacht, zonder gebruik te maken van een wapen.
Gelet op de ernst van het feit en de gevolgen daarvan is de rechtbank van oordeel dat zij niet kan volstaan met een lichtere of andere straf dan een gevangenisstraf. Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 januari 2025 blijkt dat verdachte al tweemaal eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsfeiten voorafgaand aan het plegen van dit feit. De rechtbank neemt dit als strafverzwarend mee. In de jeugdige leeftijd van verdachte, de omstandigheid dat hij vader wordt en het feit dat het geweld zich heeft beperkt tot één vuistslag, ziet de rechtbank wel aanleiding de straf te matigen en een deel daarvan voorwaardelijk op te leggen, als stok achter de deur. De rechtbank zal ook de bijzondere voorwaarden opleggen zoals door de reclassering geadviseerd. De rechtbank acht verder van belang dat daaraan een proeftijd van drie jaren verbonden wordt, zodat meer tijd is om te werken aan de bijzondere voorwaarden en zodat verdachte ook kan laten zien dat hij daadwerkelijk een ander pad is ingeslagen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat passend en geboden is aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met de volgende bijzondere voorwaarden:
  • meldplicht bij de reclassering;
  • ambulante behandeling, waaronder ook verdiepingsdiagnostiek;
  • inzicht geven in zijn netwerk;
  • zorgen voor een zinvolle dagbesteding; en
  • een contactverbod met [slachtoffer] .

9.BENADEELDE PARTIJ [B]

heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.000,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde.
De rechtbank zal de benadeelde partij [B] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu verdachte van de onder 1, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.BENADEELDE PARTIJ [slachtoffer]

heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 46.250,40 aan geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde. Dit bedrag bestaat uit de volgende schadeposten:
materiële schade (totaal € 10.750,40):
- medische kosten € 385,-;
- zaakschade (telefoon) € 255,71;
- opvraag medische info € 93,05;
- reiskosten € 16,64;
- toekomstig materieel € 10.000,-;
immateriële schade (totaal € 35.500,-):
- smartengeld € 25.500,-;
- toekomstig immaterieel € 10.000,-.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 26.250,40, bestaande uit € 750,40 materiële schade en € 25.500,- immateriële schade, en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor de gevorderde toekomstige immateriële en materiele schade.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij verzocht, wegens de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de posten van de materiële en immateriële toekomstige schade en het eigen risico niet-ontvankelijk te verklaren en de post van schade aan de telefoon af te wijzen.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering vanwege de onevenredige belasting van het strafgeding. Meer subsidiair heeft zij verzocht deze te matigen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Beoordeling van de vordering
Medische kosten
De gevorderde medische kosten bestaan uit het nog te betalen eigen risico over het jaar 2024, in verband met de afspraken met de oogarts als gevolg van het bewezen verklaarde feit. Ter terechtzitting heeft de gemachtigde van de benadeelde partij nader gemotiveerd dat deze kosten nog niet zijn betaald, omdat de benadeelde partij de facturen van het ziekenhuis nog niet heeft ontvangen.
Uit het dossier blijkt genoegzaam dat de benadeelde partij op 16 april 2024 een controle bij de oogarts in het ziekenhuis heeft ondergaan, waarbij ook oogheelkundig onderzoek is verricht. Verder blijkt uit de brief van de oogarts dat het beleid was om na zes maanden opnieuw een controle te plannen. De rechtbank acht, ook bij gebrek aan een voldoende concrete betwisting, hiermee voldoende onderbouwd dat hiervoor het (gehele) eigen risico voor 2024 zal worden aangesproken. De rechtbank zal het gevorderde bedrag van € 385,- daarom toewijzen.
Zaakschade aan de telefoon
De benadeelde partij heeft gesteld dat zijn telefoon is gevallen gedurende de mishandeling, waardoor het beeldscherm is beschadigd. De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij wisselende verklaringen heeft afgelegd over het ontstaan van deze schade. Zo heeft hij in de aangifte verklaard dat hij de telefoon in zijn hand had toen hij de klap kreeg en daardoor de telefoon uit zijn hand viel. Ter terechtzitting heeft hij op vragen van de rechtbank verklaard dat de telefoon in zijn jas zat, en dat deze door het scheuren van de jas tijdens de mishandeling op de grond is gevallen. Omdat vraagtekens kunnen worden gezet bij het tijdstip en de wijze waarop de schade is ontstaan, ziet de rechtbank onvoldoende causaal verband tussen het bewezenverklaarde en de gevorderde schade. De rechtbank zal deze schadepost dan ook afwijzen.
Opvraag medische informatie
Dat de benadeelde partij ten aanzien van deze post rechtstreekse schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde feit is voldoende onderbouwd en niet betwist. De rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook toewijzen.
ReiskostenDe rechtbank overweegt over de vordering tot schadevergoeding ter zake van reiskosten voor het slachtoffergesprek met de officier van justitie als volgt. Artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering (Sv) biedt een benadeelde partij de mogelijkheid om de schade die zij rechtstreeks heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde strafbare feit, in het strafproces vergoed te krijgen. De gevorderde reiskosten kunnen naar het oordeel van de rechtbank echter niet worden aangemerkt als dergelijke rechtstreekse schade. Anders dan is gevorderd, kunnen zij daarom niet als schadeposten worden toegewezen. De benadeelde partij wordt in zoverre in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Immateriële schade
Vergoeding van immateriële schade (smartengeld) is alleen mogelijk indien sprake is van een van de limitatief in de wet opgesomde gevallen (art. 6:95 BW). De rechtbank stelt vast dat sprake is van een aantasting in de persoon, als bedoeld in artikel 6:106 BW. Het bewezenverklaarde heeft namelijk geresulteerd in lichamelijk letsel, waaronder blijvend verlies van zijn zicht aan het linkeroog.
Ten overvloede is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd dat (tevens) sprake is van geestelijk letsel als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde. Uit de onderbouwing van de vordering blijkt namelijk dat aangever is doorverwezen naar de ggz voor EMDR-sessies in verband met angstklachten, die zijn verergerd door het bewezen verklaarde feit. Dat de benadeelde partij voorafgaand aan het feit al kampte met psychische klachten, doet aan die grondslag voor vergoeding niet af. Het is immers vaste rechtspraak dat een veroorzaker van schade het slachtoffer in beginsel moet nemen zoals hij is. Er is aldus voldoende causaal verband tussen het bewezenverklaarde en het opgelopen geestelijk letsel.
Anders dan door de verdediging gesteld, acht de rechtbank de vordering niet te complex van aard om te beoordelen binnen het strafproces. Dat het gaat om een hoog schadebedrag, maakt nog niet dat de vordering te complex is om daarover te beslissen. Gelet op de onderbouwing van de benadeelde partij, begrijpt de rechtbank bovendien dat de schade met name gelegen is in de ernst van het lichamelijke letsel en slechts in mindere mate in het geestelijk letsel. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte hiermee niet wordt geschaad in zijn verdediging, omdat de verdediging voldoende in de gelegenheid is gesteld de vordering te betwisten.
Ter vaststelling van de hoogte van de immateriële schade, heeft de rechtbank acht geslagen op hetgeen in de rechtspraak in vergelijkbare gevallen wordt toegewezen, waarbij de gevorderde schadevergoeding dan voornamelijk bestaat uit het opgelopen lichamelijke letsel. De rechtbank stelt de immateriële schade naar billijkheid vast op € 25.500,-, conform gevorderd. De rechtbank ziet geen aanleiding het schadebedrag te matigen.
Toekomstige schade
De benadeelde partij heeft zowel materiële als immateriële toekomstige schade gevorderd voor een bedrag van in totaal € 20.000,-. Vooropgesteld staat dat de rechtbank op grond van artikel 6:105 BW de bevoegdheid heeft ook toekomstige schade te begroten. De rechtbank overweegt dat in het onderhavige geval echter onvoldoende is onderbouwd om welke toekomstige schade het gaat. De rechtbank zal dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Totaal toegewezenDe rechtbank zal in totaal toewijzen een bedrag van € 25.978,05, bestaande uit € 478,05 aan materiële schade en € 25.500,- aan immateriële schade.
De zaakschade aan de telefoon ad € 255,71 wordt afgewezen. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, zodat hij deze slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 4 oktober 2023 (pleegdatum) tot aan de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Maatregel van schadevergoeding
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 25.978,05, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 4 oktober 2023 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 164 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.VORDERING TOT TENUITVOERLEGGING 16.336752.22

Bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 9 mei 2023 (parketnummer 16.336752.22) is verdachte een deels voorwaardelijke taakstraf opgelegd, waarvan het voorwaardelijke deel 50 uur beslaat, wegens openlijke geweldpleging.
Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan een geweldsdelict, zoals in dit vonnis bewezen verklaard. Om die reden zal deze straf alsnog ten uitvoer gelegd worden.

12.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

13.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder de feiten 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 3 primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 3 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid
- verklaart het onder 3 primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar.
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
8 (acht) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
4 (vier) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij
een proeftijd van 3 (drie) jaren vast;
- als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
 zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
 op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , [2004] .
 zich drie dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij [instelling 1] op het [adres 2] te [plaats 2] en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt;
 zich laat behandelen door [instelling 2] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Verdiepingsdiagnostiek zal onderdeel zijn van de behandeling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
 zich zal inspannen voor een zinvolle dagbesteding;
 de reclassering inzicht zal geven in zijn sociale netwerk;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Benadeelde partij [B] (feiten 1, 2 primair en 2 subsidiair)
  • verklaart [B] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Benadeelde partij [slachtoffer] (feit 3 primair)
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 25.978,05;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2023 tot de dag van volledige betaling;
  • wijst de vordering van [slachtoffer] ten aanzien van de schade aan zijn telefoon af;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het overig gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 25.978,05 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 164 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16.336752.22
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke gedeelte van de door de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland bij vonnis van 9 mei 2023 opgelegde taakstraf, te weten
een taakstrafvoor de duur van
50 uren.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Sanders, voorzitter, mrs. G. Schnitzler en R.L.M. van Opstal, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.C. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 maart 2025.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 12 mei 2023 tot en met 13 mei 2023 te Amersfoort,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermaals, althans eenmaal, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door
- één of meerdere stuk(s) Cobra 6, althans (een) vuurwerkbom(men), in een brievenbus van een woning aan de [straat] [nummer] te stoppen en (vervolgens) aan te steken en/of
- een met ontbrandbare vloeistof gevulde fles met daaraan één of meerdere stuks Cobra 6, althans (een) vuurwerkbom(men), bij een raam van de woning aan de [straat] [nummer] te zetten en (vervolgens) aan te steken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voornoemde woning aan de [straat] [nummer] en/of goederen die zich in die woning bevonden en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten
- bewoners van voornoemde woning aan de [straat] [nummer] ,
- bewoners van de aan de [straat] [nummer] grenzende woningen, en/of
- personen die zich ten tijde van de ontploffing op de [straat] bevonden te duchten was;
2
hij in of omstreeks de periode van 12 mei 2023 tot en met 13 mei 2023 te Amersfoort openlijk, te weten op/aan de [straat] ter hoogte van huisnummer [nummer] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een goed, te weten een woning aan de [straat] [nummer] en/of een voordeur en/of een raam en/of een raamkozijn en/of een (tussen)deur van voornoemde woning aan de [straat] [nummer] en/of goederen die zich in die woning bevonden, bestaande dat in vereniging gepleegde geweld uit:
- één of meerdere stuk(s) Cobra 6, althans (een) vuurwerkbom(men), in een brievenbus van een woning aan de [straat] [nummer] te stoppen en (vervolgens) aan te steken en/of
- een met ontbrandbare vloeistof gevulde fles met daaraan één of meerdere stuks Cobra 6, althans (een) vuurwerkbom(men), bij een raam van de woning aan de [straat] [nummer] te zetten en (vervolgens) aan te steken, terwijl hij, verdachte deze goederen opzettelijk heeft vernield;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 12 mei 2023 tot en met 13 mei 2023 te Amersfoort opzettelijk en wederrechtelijk
- een voordeur,
- een raam,
- een raamkozijn,
- een (tussen)deur,
- twee flessen olie en/of
- een plank,
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [B] en/of [C] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3
hij op of omstreeks 4 oktober 2023 te Amersfoort aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
- een hersenschudding,
- een gescheurd vaatvlies van het linkeroog,
- een (deels) (af)gescheurd netvlies van het linkeroog,
- letsel aan de achterzijde van het linkeroog,
- een wond op het linkerooglid en/of
- blijvend gezichtsverlies aan/van het linkeroog
heeft toegebracht door eenmaal met kracht met zijn (linker)hand en/of een zilverkleurig voorwerp een klap tegen het linkeroog, althans het hoofd, van die [slachtoffer] te geven;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 oktober 2023 te Amersfoort ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen eenmaal met kracht met zijn (linker)hand en/of een zilverkleurig voorwerp een klap heeft gegeven tegen het linkeroog, althans het hoofd van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 9 februari 2024, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 178. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.pagina 129.
3.pagina 130.
4.pagina 130.
5.pagina 154.
6.de verklaring van verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 25 februari 2025.
7.een geschrift, te weten een statusrapport van het [ziekenhuis] van 25 januari 2024, blad 1.
8.idem, blad 2.
9.een geschrift, te weten een brief van het [ziekenhuis] van 16 april 2024, opgemaakt door drs. [D] , oogarts, blad 1.