ECLI:NL:RBNHO:2013:12463

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 december 2013
Publicatiedatum
16 december 2013
Zaaknummer
HAA 13/2040
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over IVA-uitkering en herbeoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen Horeca Exploitatie Maatschappij Schiphol B.V. en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de ingangsdatum van een IVA-uitkering voor een werknemer die arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat er geen wettelijke verplichting bestaat voor het UWV om op vaste tijdstippen een medische herbeoordeling uit te voeren, zoals door eiseres werd betoogd. Eiseres had in 2012 verzocht om herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van haar (ex-)werknemer, die sinds 2005 ziek was. Het UWV had in een eerder besluit vastgesteld dat de arbeidsongeschiktheid van de werknemer onveranderd was en dat hij recht had op een WGA-uitkering. Na bezwaar van eiseres, oordeelde het UWV dat de werknemer met ingang van 26 september 2012 in aanmerking kwam voor een IVA-uitkering. Eiseres ging hiertegen in beroep.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de werknemer op 6 september 2012 door een verzekeringsarts was beoordeeld en dat de ingangsdatum van de IVA-uitkering op die datum moest worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat het UWV op juiste gronden de ingangsdatum had vastgesteld op 6 september 2012, en dat eiseres niet had aangetoond dat er eerder sprake was van blijvende volledige arbeidsongeschiktheid. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit voor zover het de ingangsdatum van de IVA-uitkering betrof, en bepaalde dat de IVA-uitkering ingaat per 6 september 2012. Tevens werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 13/2040

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2013 in de zaak tussen

Horeca Exploitatie Maatschappij Schiphol B.V., te Schiphol, eiseres
(gemachtigde: mr. C.J.M. de Wit),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,

als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde belanghebbende], te Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat de arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) van haar (ex-)werknemer [derde belanghebbende] (hierna: de werknemer) niet is gewijzigd en onveranderd is vastgesteld op 100%.
Bij besluit van 7 maart 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en geoordeeld dat de werknemer met ingang van 26 september 2012 in aanmerking komt voor een IVA-uitkering op grond van de WIA wegens volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2013.
Eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en [naam], als verzekeringsarts werkzaam bij Veduma Medisch Adviseurs te Zaltbommel.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. C.F. Sitvast.
De werknemer is niet verschenen.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. De werknemer was werkzaam voor eiseres als afwasser toen hij zich op 4 oktober 2005 ziek meldde wegens fysieke- en eczeemklachten en daarna psychische klachten. Per einde wachttijd (2 oktober 2007) werd de werknemer 80-100% arbeidsongeschikt geacht en werd aan hem bij besluit van 10 september 2007 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de WIA toegekend tot 2 oktober 2011. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.1.
Bij besluit van 24 augustus 2011 heeft verweerder aan de werknemer per 2 oktober 2011 (einde loongerelateerde WGA-uitkering) een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend. Hiertegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
In juli 2011 maakte de werknemer een beroerte door. Op 19 juni 2012 heeft eiseres aan verweerder gevraagd de werknemer te herbeoordelen in verband met de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen. De werknemer werd op 6 september 2012 gezien door de primaire verzekeringsarts, die op 19 september 2012 een rapport opstelde. De arbeidsdeskundige stelde op 26 september 2012 een rapport op. Op basis van deze rapporten concludeerde verweerder in het primaire besluit dat de arbeidsongeschiktheid van de werknemer niet was gewijzigd. Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres stelde de verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B) op 5 maart 2013 een rapport op waarin hij concludeerde dat de arbeidsbeperkingen van de werknemer duurzaam waren, zodat een IVA-uitkering aan de orde was. In de beslissing op bezwaar heeft verweerder per 26 september 2012 een IVA-uitkering aan de werknemer toegekend. In het verweerschrift van 16 mei 2013 heeft verweerder aangegeven dat de IVA-uitkering van de werknemer moet ingaan per 6 september 2012, zijnde de datum van het spreekuuronderzoek, zodat verzocht wordt het bestreden besluit zo te lezen.
2.
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit laatste als volgt. Nu verweerder heeft aangegeven dat de ingangsdatum van de IVA-uitkering 6 september 2012 moet zijn in plaats van 26 september 2012, zoals is aangegeven in het bestreden besluit, en de ingangsdatum van de IVA-uitkering tussen partijen in geschil is, dient reeds hierom het beroep gegrond te worden verklaard en dient het bestreden besluit te worden vernietigd. In verband met de finale beslechting van het geschil ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag of verweerder op juiste gronden de ingangsdatum van de IVA-uitkering heeft gesteld op 6 september 2012.
3.
Namens eiseres is in dit verband in beroep – samengevat – het volgende aangevoerd. Ten onrechte heeft verweerder de werknemer niet reeds één jaar na einde wachttijd herbeoordeeld. Dat de wettelijke bepalingen inzake verplichte herbeoordelingen zijn vervallen, maakt niet dat er geen verplichting zou bestaan om een professionele herbeoordeling uit te voeren. Verwezen wordt in dit kader naar de wetsgeschiedenis van de WIA waaruit blijkt dat verweerder gehouden is professionele herbeoordelingen te verrichten.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. In de WIA is geen wettelijke bepaling opgenomen waaruit voortvloeit dat verweerder gehouden is, al dan niet op vaste tijdstippen, een medische herbeoordeling uit te voeren. Dat dit zou voortvloeien uit de wetsgeschiedenis van de WIA wordt niet gevolgd, nu hetgeen is opgenomen in de wetsgeschiedenis niet heeft geleid tot opname van een wettelijke verplichting tot herbeoordeling. Voor zover eiseres als eigen-risicodraagster een belang heeft bij het tijdig herbeoordelen van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid, overweegt de rechtbank op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat eiseres ook zelf tijdig om een dergelijke herbeoordeling had kunnen vragen. Verwezen wordt in dit kader bijvoorbeeld naar de uitspraken van de CRvB van 17 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA2154, en 26 februari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL6033.
4.
Eiseres heeft voorts aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig en onjuist is. De beperkingen en de ingangsdatum van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid zijn onvoldoende gemotiveerd. Ter onderbouwing van dit standpunt wordt verwezen naar rapportages van [naam] (hierna: [naam]). De psychische klachten van de werknemer waren veel ernstiger dan spanningsklachten, zoals deze door de verzekeringsarts zijn aangeduid. De beperkingen verband houdend met de rug- en huidproblematiek, maar zeker de beperkingen verband houdend met de psychische klachten, waren al één jaar na einde wachttijd als duurzaam aan te merken, aldus eiseres. Subsidiair wordt gesteld dat in ieder geval sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid vanaf het moment van ontstaan van het CVA, in juli 2011, zodat de IVA-uitkering in juli 2011 had moeten ingaan.
4.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt volgens artikel 4, eerste lid, van de WIA, is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.1.1.
In artikel 48, eerste lid, aanhef en onder a, van de WIA is bepaald dat indien op de dag, bedoeld in artikel 47, tweede lid, geen recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering is ontstaan omdat de verzekerde op die dag niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, recht op die uitkering alsnog ontstaat met ingang van de dag dat hij wel volledig en duurzaam arbeidsongeschikt wordt indien hij op de dag hieraan voorafgaand recht had op een WGA-uitkering.
4.1.2.
De rechtbank heeft in het onderhavige geval onvoldoende redenen om te twijfelen aan de zorgvuldigheid of volledigheid van het medisch onderzoek. De primair oordelende verzekeringsarts heeft zijn oordeel gebaseerd op de in het dossier aanwezige en beschikbare informatie en een spreekuurcontact. De verzekeringsarts B&B heeft zijn oordeel eveneens op dossierinformatie gebaseerd, heeft de werknemer gezien op de hoorzitting en heeft in bezwaar ontvangen informatie van derden beoordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier voldoende onderzoeksgegevens om op een verantwoorde wijze tot een afgewogen medisch oordeel ten aanzien van de medische situatie van de werknemer te kunnen komen en een inschatting van de duurzaamheid van de medische beperkingen te kunnen maken.
4.1.3.
Er bestaat evenmin aanleiding voor twijfel aan het uiteindelijke medisch oordeel van de verzekeringsarts B&B. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op juiste gronden de ingangsdatum van de IVA-uitkering heeft vastgesteld op 6 september 2012, de datum van het spreekuuronderzoek, nu uit de medische stukken niet is gebleken dat er al in een eerder stadium sprake van was dat de volledige arbeidsongeschiktheid blijvend was. Hierbij wordt door de rechtbank in aanmerking genomen dat blijkens de gedingstukken de werknemer in 2007 volledig arbeidsongeschikt werd geacht vanwege arbeidskundige gronden; er waren gelet op zijn opleidingsniveau onvoldoende functies te duiden. Ten aanzien van het standpunt dat reeds bij de toekenning van de WGA-uitkering, dan wel één jaar later, reeds sprake was van blijvende volledige arbeidsongeschiktheid, heeft de verzekeringsarts B&B bovendien, samengevat, gesteld dat hij zelf bij onderzoek in 2013 geen ernstige psychopathologie kon vaststellen. De psychische toestand van eiser was verbeterd, zodat reeds hieruit blijkt dat geen sprake was van duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid vanwege de psychische toestand van de werknemer. De rechtbank kan de verzekeringsarts B&B in dit oordeel volgen. Nu eiseres heeft verzuimd om in 2007 rechtsmiddelen tegen het besluit tot toekenning van een WGA-uitkering aan te wenden en eiseres in 2008 evenmin zelf om een herbeoordeling heeft gevraagd, ligt het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van eiseres om met stukken onderbouwd aan te tonen dat dit oordeel van de verzekeringsarts B&B niet juist is. Hierin is eiseres niet geslaagd.
4.1.4.
Ten aanzien van het subsidiaire standpunt van eiseres dat in ieder geval sprake is van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid vanaf juli 2011, toen de werknemer een beroerte doormaakte, heeft de verzekeringsarts B&B opgemerkt dat de beroerte toen net had plaatsgevonden, zodat kans op verbetering toen nog evident aanwezig was. Volgens het Verzekeringsgeneeskundig protocol beroerte is een termijn van twee jaar reëel om te kunnen beoordelen of er nog kans op verbetering bestaat. De termijn van twee jaar is in geval van de werknemer niet volledig afgewacht, gelet, onder meer, op zijn gevorderde leeftijd. Hiermee is de werknemer in ieder geval niet te kort gedaan. De rechtbank kan de verzekeringsarts B&B in dit oordeel volgen. De omstandigheid dat, achteraf bezien, geen verbetering is opgetreden, biedt naar het oordeel van de rechtbank geen grond om aan te nemen dat de door de verzekeringsarts B&B aangegeven verwachting in juli 2011 voor onjuist moet worden gehouden.
5.
Nu uit het voorgaande volgt dat verweerder op juiste gronden heeft gesteld dat de ingangsdatum van de IVA-uitkering 6 september 2012 is, bestaat aanleiding voor de rechtbank om zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat aan de werknemer met ingang van
6 september 2012 een IVA-uitkering wordt toegekend.
6.
Nu verweerder eerst in het verweerschrift van 16 mei 2013 heeft aangegeven wat de juiste ingangsdatum van de IVA-uitkering is, ziet de rechtbank aanleiding voor een proceskostenveroordeling van verweerder voor de proceskosten gemaakt tot aan dit verweerschrift. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank deze kosten vast op
€ 472,- (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1). De gevraagde vergoeding van kosten voor de door eiseres ingeschakelde deskundige wijst de rechtbank af, nu deze deskundige is ingeschakeld om het standpunt van eiseres te onderbouwen dat reeds in 2007/2008, dan wel in juli 2011, sprake was van blijvende volledige arbeidsongeschiktheid. Nu de rechtbank eiseres in dit standpunt niet volgt, komen de in dit kader gemaakte kosten niet voor vergoeding in aanmerking. Wel dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:- verklaart het beroep gegrond;

-vernietigt het bestreden besluit voor zover de ingangsdatum van de IVA-uitkering is bepaald op 26 september 2012;
-bepaalt dat de IVA-uitkering van [derde belanghebbende] ingaat per 6 september 2012;
-bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd;
-draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 318,
-aan eiseres te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 472,
-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. de Greef, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Buiskool, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.