ECLI:NL:RBNHO:2013:6089

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 juni 2013
Publicatiedatum
16 juli 2013
Zaaknummer
HAA 13/2338, 13/2339
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.J. van Brussel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking keuringsbevoegdheid APK-keurmeester wegens niet beschikbaar stellen van apparatuur tijdens steekproef

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 28 juni 2013 uitspraak gedaan over de intrekking van de keuringsbevoegdheid van een APK-keurmeester. De intrekking vond plaats omdat de hefbrug niet beschikbaar was voor de steekproefcontroleur binnen de vereiste tijd van 15 minuten. De eiser, die als keurmeester fungeerde, had de keuringsbevoegdheid voor een periode van zes maanden ingetrokken gekregen na een eerdere overtreding van de regels. De voorzieningenrechter oordeelde dat de overtreding ten onrechte was gekwalificeerd als categorie III, omdat de situatie meer overeenkwam met een overtreding van categorie I, die doorgaans minder zwaar wordt bestraft. De voorzieningenrechter vernietigde het bestreden besluit van de verweerder, maar liet de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de intrekking van de keuringsbevoegdheid alsnog in werking treedt. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiser niet kon worden verweten dat de hefbrug niet beschikbaar was, aangezien dit te wijten was aan een auto die er niet meer van af kon worden gereden. De rechter benadrukte dat de verantwoordelijkheid voor het beschikbaar stellen van de apparatuur bij de keurmeester ligt, ongeacht de omstandigheden. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en veroordeelde de verweerder tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 13/2338 en AWB 13/2339
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 juni 2013 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[eiser],te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr.drs. M.P.J. Appelman),
en
De directie van de RDW, de manager Juridische en Bestuurlijke Zaken,verweerder
(gemachtigde: mr. E.D. Houtman).

Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiser verleende keuringsbevoegdheid voor het uitvoeren van periodieke keuringen van motorvoertuigen tot en met 3500 kg voor de duur van zes maanden met onmiddellijke ingang ingetrokken.
Bij besluit van 3 mei 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft samen met de behandeling van de zaken van de garagehouder (AWB 13/2340 en 13/2373) plaatsgevonden op 18 juni 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. B.T.A. Visser als waarnemer van gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Tijdens een steekproefherkeuring op 25 september 2012 aan het voertuig met het kenteken [kenteken]heeft verweerder een overtreding categorie III geconstateerd. Verweerder heeft geconstateerd dat de 4-koloms hefinrichting niet beschikbaar was voor de uitvoering van de steekproef. In het steekproefcontrolerapport, dat door eiser als keurmeester is ondertekend, is het volgende vermeld:
“Bij binnenkomst in k.i. was de 4 kolomsbrug bezet. De auto die op de brug stond was voorzien van een automatische versnellingsbak, deze bleef in de P. staan. Niet mogelijk om de brug vrij te maken voor de steekproef. tijdstip afmelding 15.08 – tijdstip binnenkomst 15:30. steekproef gestaakt”
Tijdens een verhoor op 25 september 2012 heeft eiser verklaard dat het gestelde in het steekproefcontrolerapport juist is. Verder heeft hij verklaard dat de automatische versnellingsbak van de auto blokkeerde in de P-stand toen een collega de auto van de brug af wilde rijden. De steekproefcontroleur heeft voldoende tijd gegeven om de hefinrichting vrij te maken, maar dat is niet gelukt, aldus eiser.
2.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat een overtreding categorie III is geconstateerd bij de steekproefherkeuring, omdat de 4-koloms herinrichting niet beschikbaar was voor de uitvoering van de steekproef. Dit is een overtreding van artikel 31, vijfde lid, onder d, van de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK (hierna: de Regeling). Verweerder heeft op grond van artikel 87a, tweede lid, onder c van de WVW1994 de keuringsbevoegdheid voor de categorie voertuigen tot en met 3500 kg voor de duur van zes maanden ingetrokken, gelet op het feit dat er in de afgelopen 30 maanden al twee keer eerder een overtreding categorie III is geconstateerd.
3.
Artikel 31, vijfde lid, onder d, van de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK (hierna: de Regeling) bepaalt dat aan een steekproef alle medewerking wordt verleend en de terzake door de Dienst Wegverkeer gegeven aanwijzingen in acht worden genomen. Artikel 36, onder d, bepaalt dat onder alle medewerking in ieder geval wordt verstaan dat de desbetreffende ruimte en apparatuur gedurende de steekproef beschikbaar worden gesteld.
4.
In de Toezichtbeleidsbrief Erkenninghouders RDW (hierna: de Toezichtbeleidsbrief) heeft verweerder zijn beleid met betrekking tot het toezicht op de APK-erkenninghouders en het opleggen van sancties neergelegd. Dit beleid behelst een gedifferentieerd systeem van in ernst en gewicht oplopende overtredingen met daaraan gekoppelde, in zwaarte oplopende maatregelen. De hoogte van een sanctie wordt in beginsel bepaald door de categorie waarin een overtreding wordt ingedeeld en het aantal overtredingen in een bepaalde periode. De zwaarste categorie is IV.
Punt 3.4.2. van de Bijlage APK Keurmeester van de Toezichtbeleidsbrief luidt, voor zover relevant, als volgt:
“Binnen 15 minuten na aankomst moet de steekproefcontroleur aan de herkeuring kunnen beginnen met het technische gedeelte. Deze 15 minuten zijn uitdrukkelijk
nietbedoeld om u en/of het voertuig in de gelegenheid te stellen van elders te komen.”
5.
Eiser heeft aangegeven dat hij bij aangetekende brief en deurwaardersexploit de steekproefcontroleur als getuige voor de zitting heeft opgeroepen. De steekproefcontroleur is niet verschenen. De gemachtigde van verweerder heeft aangegeven dat verweerder de steekproefcontroleur heeft opgedragen niet te verschijnen, omdat zijn getuigenis niet efficiënt is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter handelt verweerder in strijd met de goede procesorde wanneer hij een door de wederpartij opgeroepen getuige ervan afhoudt op de zitting te verschijnen. Aangezien de steekproefcontroleur een werknemer van verweerder is, valt te verwachten dat deze een opdracht van zijn werkgever om een oproep als getuige te verschijnen naast zich neer te leggen, zal opvolgen. Of een getuigenis kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, is aan de voorzieningenrechter en niet aan verweerder om te beslissen. Dat een door de wederpartij opgeroepen getuige geen verschijningsplicht heeft, maakt niet dat het verweerder vrij staat de opgeroepen getuige ervan af te houden toch te verschijnen. Verweerder belemmert daarmee immers de wederpartij in zijn procesvoering. Aangezien de voorzieningenrechter zal oordelen dat een getuigenverklaring van de steekproefcontroleur niet kan bijdragen aan een beoordeling van de zaak, verbindt de voorzieningenrechter aan het handelen door verweerder in strijd met de goede procesorde geen gevolgen.
6.
Eiser heeft aangevoerd dat hij de steekproefcontroleur in het beroep wil horen over het voorstel dat volgens eiser met de steekproefcontroleur is besproken nog voordat de steekproef was beëindigd en over de indruk die bij eiser is gewekt dat de omstandigheid dat de hefbrug niet kon worden vrijgemaakt geen consequenties zou hebben. De voorzieningenrechter is van oordeel dat een nadere verklaring door de steekproefcontroleur als getuige geen bijdrage meer kan leveren aan de beoordeling van deze zaak, vanwege de volgende redenen.
7.
Vast staat dat de hefinrichting niet binnen 15 minuten na aankomst beschikbaar was voor de steekproefcontroleur. Dat enkele feit maakt dat er sprake is van een overtreding van artikel 36 onder d van de Regeling. In de Toezichtbeleidsbrief is vastgelegd dat de steekproefcontroleur binnen 15 minuten na binnenkomst moet kunnen beginnen aan het technische gedeelte van de steekproef. Die termijn is, ook volgens eiser, ruimschoots overschreden. Het is aan de keurmeester en de erkenninghouder om ervoor te zorgen dat de hefinrichting tijdig beschikbaar is. Daar zijn ze niet in geslaagd. In deze situatie is niet meer relevant of eiser vóór of juist na het beëindigen van de steekproef met de steekproefcontroleur heeft gesproken over het verwijderen van de auto van de brug met een kabel en heftruck. Om die reden is het niet van belang de steekproefcontroleur daar nog over te horen.
8.
Wat betreft de indruk die bij eiser is ontstaan dat er geen consequenties zouden zijn, kan die indruk niet zijn gewekt door de steekproefcontroleur. Aangezien deze niet bevoegd is om een sanctie op te leggen, kan hij ook niet de indruk wekken dat van het opleggen van een sanctie zal worden afgezien. Aan een verklaring van de steekproefcontroleur hierover kan dan ook niet de betekenis worden toegekend die eiser voor ogen heeft. Het horen van de steekproefcontroleur hierover kan dan ook niet bijdragen aan de beoordeling van deze zaak. Daarbij komt dat het standpunt van eiser niet strookt met schriftelijke verklaring van de steekproefhouder. Deze heeft het volgende verklaard:
‘Er is mij gevraagd wat hier de gevolgen van kunnen zijn, ik heb verklaard dat dit reden is voor een horing en dat een bedrijfsinspecteur een verklaring zou komen opnemen. Op de vraag of dit tot een intrekking kon leiden heb ik ja noch nee geantwoord heb verklaart dat dit een beetje overmacht is en geen kwade wil.’Eiser heeft deze verklaring van de steekproefcontroleur niet, althans niet gemotiveerd, weersproken. Uit de verklaring volgt dat er wel degelijk consequenties konden zijn, al was op dat moment nog niet duidelijk welke gevolgen er zouden zijn. Eiser heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waarop het vertrouwen is gebaseerd dat de omstandigheid dat de hefinrichting niet vrij was gemaakt voor het uitvoeren van een steekproef, geen gevolgen zou hebben. Ook hierover is het niet van belang de steekproefcontroleur nog te horen.
9.
Omdat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, doet de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
10.
Eiser voert aan dat hij er alles aan heeft gedaan om de controle te kunnen laten plaatsvinden. Het technische gebrek aan de auto die op de brug stond, kan niet aan eiser worden toegerekend.
11.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat met de aanvaarding van de publieke taak van keurmeester eisers het risico hebben genomen van verlies van deze bevoegdheid wegens het maken van fouten. Dat is niet beperkt tot verwijtbare misslagen, zoals ook blijkt uit de uitspraak van 2 november 2005 van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, LJN AU5402 (de Afdeling).
12.
Of de overtreding aan eiser kan worden verweten of dat hem daarvan schuld treft, doet niet ter zake. De omstandigheid dat de hefinrichting niet beschikbaar was omdat daarop een auto stond met een technisch mankement, komt voor rekening en risico van eiser, ook als hem daarvan geen verwijt valt te maken. Deze beroepsgrond faalt.
13.
Eiser voert verder aan dat verweerder het voorval ten onrechte als een overtreding van categorie III heeft aangemerkt en dat de opgelegde sanctie niet in verhouding staat tot wat er is gebeurd. Niet de apparatuur, maar de auto op de brug weigerde dienst. Dit komt het dichtst in de buurt bij een overtreding van ‘weigerende apparatuur’, hetgeen een overtreding van categorie I oplevert. Die overtreding wordt afgedaan met een waarschuwing of, in het zwaarste geval, een voorwaardelijke intrekking.
14.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de overtreding ‘vereiste apparatuur niet beschikbaar gesteld tijdens de steekproef’ als een overtreding categorie III wordt aangemerkt. De overtreding ‘weigerende apparatuur’ is hier niet aan de orde, omdat de hefinrichting niet defect was.
15.
De situatie waarvan hier sprake is, namelijk een hefbrug die functioneert maar waarvan tijdens de steekproef blijkt dat de auto die erop staat niet meer van de brug af kan, komt overeen met de situatie waarbij apparatuur tijdens de steekproef stuk gaat. In beide gevallen is immers sprake van werkende apparatuur waarvan eerst tijdens de steekproef blijkt dat de apparatuur niet kan worden gebruikt voor het uitvoeren van de steekproef. Dit is wel een overtreding, maar het betreft geen ernstige overtreding. Ter zitting is bovendien gebleken dat het gebruikelijk is dat andere auto’s worden gekeurd of gerepareerd in de periode waarin moet worden gewacht op de komst van de steekproefcontroleur. Eiser loopt daarmee het risico dat een andere auto die op de brug staat kapot gaat en niet meer van de brug is af te halen. Dat is een kwestie van tegenslag en, zoals ook de steekproefcontroleur heeft verklaard, ‘
geen kwade wil’.Verweerder heeft de overtreding ten onrechte als categorie III aangemerkt. Deze beroepsgrond slaagt. Omdat de kwalificatie van de overtreding van belang is in geval eiser binnen dertig maanden nogmaals een overtreding pleegt, zal de voorzieningenrechter in het dictum bepalen dat de overtreding van eiser wordt gekwalificeerd als een overtreding van categorie I.
16.
Tot slot voert eiser aan dat de opgelegde sanctie buitenproportioneel is. Uit het cusum-verloop van de keurmeester blijkt dat eiser op score 0.0 uitkomt. Daaruit moet de conclusie worden getrokken dat eiser de bevoegdheid altijd goed heeft uitgevoerd. Intrekking gedurende zes maanden is de zwaarste sanctie. De financiële gevolgen zijn voor eisers niet te overzien. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de bedrijfseconomische belangen. De verkeersveiligheid is niet in het geding geweest en het is een geringe overtreding.
17.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser en de garagehouder hun werkzaamheden zodanig moeten inrichten dat aan alle verplichtingen wordt voldaan. De financiële gevolgen van het bestreden besluit zijn volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling als normale gevolgen te beschouwen. Gelet op de ernst van de overtreding, de afwezigheid van bijzondere feiten en omstandigheden en na afweging van het algemeen belang van de verkeersveiligheid tegenover het economisch belang van eisers, is de opgelegde sanctie evenredig en gerechtvaardigd. De sanctie is in overeenstemming met het bekendgemaakte beleid.
18.
Verweerder heeft het sanctiebeleid toegepast, waarbij de hoogte van de opgelegde sanctie verband houdt met een eerdere overtreding. De Afdeling heeft geoordeeld dat het sanctiebeleid niet onredelijk is. Er is geen grond voor het oordeel dat de opgelegde sanctie buitenproportioneel is.
19.
Het beroep is gegrond en de voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit. De voorzieningenrechter ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Gelet op het door verweerder gehanteerde sanctiebeleid en twee eerdere overtredingen die eiser heeft begaan, wordt de sanctie die aan eiser wordt opgelegd niet anders bij een overtreding categorie I. De voorzieningenrechter bepaalt dat de intrekking in werking zal treden vijf werkdagen na de dag van verzending van de uitspraak.
20.
Gelet op het voorgaande, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening dan ook af.
21.
Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan eisers het door hem betaalde griffierecht voor het beroep vergoedt. Omdat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht voor het verzoek om voorlopige voorziening vergoedt.
22.
De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Vanwege de uitkomst van de zaak heeft die proceskostenveroordeling geen betrekking op het verzoek om voorlopige voorziening. Omdat verweerder in het primaire besluit de overtreding ten onrechte in categorie III heeft ingedeeld, zal verweerder wel worden veroordeeld in de kosten van de bezwaarschriftprocedure. De proceskosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.888,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • bepaalt dat eiser op 25 september 2012 de overtreding categorie I heeft begaan;
  • bepaalt dat de intrekking van de keuringsbevoegdheid van eiser in werking treedt vijf werkdagen na verzending van deze uitspraak;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht voor de voorlopige voorziening en voor het beroep van in totaal € 160,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.888,- te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Brussel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. drs. I. Helmich, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarmee is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Voor zover bij deze uitspraak is beslist op het verzoek om voorlopige voorziening staat daartegen geen rechtsmiddel open.