ECLI:NL:RBNHO:2013:6766

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 augustus 2013
Publicatiedatum
1 augustus 2013
Zaaknummer
AWB-11_2824
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor jaarrond exploitatie van strandpaviljoens in Castricum

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 augustus 2013 uitspraak gedaan over een projectbesluit dat betrekking heeft op de jaarrond exploitatie van vier strandpaviljoens in Castricum aan Zee. Eiseres, een besloten vennootschap, heeft beroep ingesteld tegen dit projectbesluit, dat door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Castricum was genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bouwaanvraag voor strandpaviljoen A vóór de verlening van de bouwvergunning was ingediend, waardoor het beroep tegen het projectbesluit voor strandpaviljoen A niet-ontvankelijk is verklaard.

Voor de strandpaviljoens B, C en D zijn na 1 oktober 2010 omgevingsvergunningen aangevraagd en verleend, waarbij de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing is. De rechtbank oordeelt dat het projectbesluit voor deze paviljoens gelijkgesteld kan worden met een eerste fase omgevingsvergunning. Eiseres heeft aangevoerd dat haar concurrentiepositie door het besluit zal verslechteren, maar de rechtbank oordeelt dat er geen duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau zal plaatsvinden.

Het beroep van eiseres tegen het projectbesluit voor de jaarrond exploitatie van de strandpaviljoens B, C en D is ongegrond verklaard. Eiseres had ook verzocht om schadevergoeding van € 2.400.000,-, maar dit verzoek is afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: ALK 11/2824

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 augustus 2013 in de zaak tussen

de besloten vennootschap [naam 1], te [vestigingsplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. L.P.W. Mensink),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Castricum,verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 september 2011 heeft verweerder een projectbesluit (het bestreden besluit) genomen voor het jaarrond exploiteren van vier strandpaviljoens en het overnachten in strandhuisjes gedurende het zomerseizoen op het strand in Castricum aan Zee.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2013. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2], bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden E. Groot-van Eederen, R. van den Haak en A.H. Zwaan.
Na de zitting heeft verweerder desgevraagd nadere stukken ingezonden waarop eiseres heeft gereageerd. Met toestemming van partijen is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Het onderzoek is gesloten op 27 mei 2013. De termijn voor het doen van uitspraak is verlengd.

Overwegingen

1.
De rechtbank stelt vast dat het beroep enkel is gericht tegen het projectbesluit voor zover daarbij toestemming is verleend om de strandpaviljoens [A], [B], [C] en [D] jaarrond te exploiteren.
2.1
Op 1 oktober 2010 zijn de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo) en de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Invoeringswet) in werking getreden.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Invoeringswet wordt een vergunning of ontheffing als bedoeld in artikel 40 van de Woningwet die onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo van kracht en onherroepelijk is, voor zover voor de betrokken activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1 van die wet is vereist, gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor de betrokken activiteit.
Op grond van artikel 1.2, tweede lid, onder a, van de Invoeringswet blijft het recht zoals dat gold onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1 van de Wabo van toepassing op de voorbereiding en vaststelling van de beschikking op een aanvraag om een vergunning of ontheffing als bedoeld in het eerste lid of een aanvraag om een beschikking tot wijziging of intrekking daarvan, indien voor dat tijdstip een aanvraag is ingediend.
2.2
Uit de stukken die op verzoek van de rechtbank door verweerder zijn ingezonden blijkt dat VOF [A] op 4 maart 2010 een aanvraag om bouwvergunning heeft ingediend voor het plaatsen van een niet-seizoensgebonden paviljoen .
Gelet op het hiervoor aangehaalde overgangsrecht is op deze voor 1 oktober 2010 ingediende aanvraag om een bouwvergunning, het recht van toepassing zoals dat luidde voor 1 oktober 2010.
2.3
Op grond van artikel 46, derde lid van de Woningwet wordt een aanvraag om een bouwvergunning, indien dat bouwen in strijd is met een bestemmingsplan tevens aangemerkt als een aanvraag om een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
De rechtbank stelt vast, hetgeen tussen partijen ook niet in geschil is, dat voor het project waarvoor bouwvergunning is gevraagd op 4 maart 2010 tevens een projectbesluit is vereist. De jaarrond exploitatie en het daartoe aanwezig hebben van een bouwwerk is namelijk in strijd met het bestemmingsplan.
2.4
Op grond van artikel 46, zesde lid, van de Woningwet worden de beslissing omtrent een aanvraag om bouwvergunning en een beslissing omtrent een aanvraag om een ontheffing, een projectbesluit of een besluit als bedoeld in artikel 3.40 , 3.41 of 3.42 van de Wro, voor zover deze beslissing ziet op het bouwen waarop de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft, voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht als één besluit aangemerkt.
De rechtbank overweegt dat de wetgever met artikel 46, zesde lid, van de Woningwet een concentratie van rechtsbescherming heeft beoogd ter voorkoming van herhaalde procedures over hetzelfde bouwplan. Indien, zoals in dit geval, een projectbesluit is vereist om een bouwvergunning te kunnen verlenen, kan daarom tegen dat projectbesluit eerst worden opgekomen in het kader van de beslissing op een voor het desbetreffende project ingediende aanvraag om verlening van een bouwvergunning. In dit geval is gebleken dat eiseres beroep heeft ingesteld tegen het projectbesluit voor zover dat ziet op strandpaviljoen [A], vóórdat de door [A] gevraagde bouwvergunning was verleend. Daarbij is gebleken dat zij tegen de bij besluit van 7 november 2011 verleende bouwvergunning geen beroep heeft ingesteld.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep, voor zover dit is gericht tegen het projectbesluit voor zover daarbij toestemming is verleend voor jaarrond exploitatie van strandpaviljoen [A], niet-ontvankelijk is.
3.1
Uit de door verweerder aan de rechtbank toegezonden stukken blijkt verder dat verweerder op 5 september 2011 is verzocht om omgevingsvergunning voor het oprichten en permanent in werking hebben van strandpaviljoen [D]. Voor [C] en [B] is op
21 oktober 2011 een dergelijke omgevingsvergunning gevraagd. Nu de aanvragen dateren van na 1 oktober 2010 is daarop de Wabo van toepassing. Bij afzonderlijke besluiten van
7 november 2011 zijn de gevraagde omgevingsvergunningen verleend.
3.2
Op grond van artikel 1.5a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Invoeringswet – voor zover hier van belang – wordt, in afwijking van artikel 1.2, tweede lid, onder c, een beslissing omtrent een aanvraag om een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid,van de Wro, die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1 van de Wabo is genomen, maar nog niet onherroepelijk is, voor zover die beslissing ziet op een bouwactiviteit waarvoor onmiddellijk voor dat tijdstip nog geen aanvraag om bouwvergunning als bedoeld in artikel 40 van de Woningwet is ingediend, gelijkgesteld met een beschikking van het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wabo, met betrekking tot de eerste fase van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.5 van die wet voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van die wet.
Op grond van artikel 1.5a, tweede lid, van de Invoeringswet is het eerste lid van overeenkomstige toepassing op een beslissing als bedoeld in dat lid die voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1 van de Wabo is aangevraagd, maar nog niet is genomen, op het moment dat die beslissing wordt genomen.
3.3
De rechtbank is van oordeel dat het projectbesluit voor zover dit ziet op de jaarrond exploitatie van de strandpaviljoens [D], [C] en [B] is gelijk te stellen met een projectbesluit op aanvraag als bedoeld in artikel 1.5a van de Invoeringswet. Daartoe is van belang dat er op 4 maart 2010, dus voor de inwerkingtreding van de Wabo, in elk geval sprake was van de concrete aanvraag om een bouwvergunning van [A] ten behoeve van de jaarrond exploitatie van dit strandpaviljoen aan het strand in Castricum aan Zee. Ook waren de raad van de gemeente Castricum en verweerder op de hoogte van de intentie van de exploitanten van [D], [C] en [B] om tot jaarrond exploitatie over te gaan, getuige de besluiten van de raad van 18 februari 2010 en 23 september 2010 en de andere stukken die aan het projectbesluit ten grondslag liggen. Uit die stukken blijkt verder ook dat door zowel de gemeenteraad als verweerder is beoogd een integraal besluit te nemen ten aanzien van de jaarrond exploitatie van strandpaviljoens op het strand in Castricum aan Zee. Gelet op het voorgaande en de omstandigheid dat de aanvragen om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen voor de strandpaviljoens [D], [C] en [B] dateren van na de inwerkingtreding van de Wabo, stelt de rechtbank het projectbesluit voor zover daarbij voor de paviljoens [D], [C] en [B] jaarrond exploitatie is toegestaan, gelijk met een eerste fase omgevingsvergunning (als bedoeld in artikel 2.5 van de Wabo) voor het met het bestemmingsplan strijdig gebruik.
3.4
De bij afzonderlijke besluiten van 7 november 2011 voor de paviljoens [D], [C] en [B] verleende bouwtoestemmingen betreffen de tweede fase omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.5 van de Wabo. Uit artikel 6.3 van de Wabo volgt dat de beschikkingen met betrekking tot de eerste fase en tweede fase gelijktijdig in werking treden en alleen tezamen een omgevingsvergunning vormen. Gelet op de gelijktijdige inwerkingtreding van de beschikkingen waarbij de eerste fase omgevingsvergunning en de tweede fase omgevingsvergunning zijn verleend, heeft eiseres - ondanks dat alle voor de verwezenlijking van het project benodigde bouwtoestemmingen zijn verleend (inclusief de voor strandpaviljoen [A] verleende bouwvergunning) en zij daartegen geen afzonderlijke rechtsmiddelen heeft ingesteld - belang bij de beoordeling van het bestreden besluit voor zover daarbij de jaarrond exploitatie van de strandpaviljoens [D], [C] en [B] is toegestaan.
4.1
In haar stelling dat de motivering van het besluit van 6 september 2011 niet ziet op vier strandpaviljoens en om die reden gebrekkig is, kan eiseres niet worden gevolgd. Weliswaar was in eerste instantie, ten tijde van het raadsbesluit van 18 februari 2010, nog sprake van het instemmen met jaarrond exploitatie van twee strandpaviljoens, in het raadsbesluit van 23 september 2010 is ingestemd met het jaarrond exploiteren van vier strandpaviljoens, waarvan tevens blijk wordt gegeven in de ruimtelijke onderbouwing en het ontwerpbesluit.
4.2
Voor zover eiseres betoogt dat verweerder in plaats van een projectbesluit te nemen een nieuw bestemmingsplan had moeten vaststellen kan zij daarin niet worden gevolgd. Het staat verweerder vrij uit de hem beschikbare planologische instrumenten te kiezen. Van een rangorde tussen de procedure tot het herzien van een bestemmingsplan en de procedure tot het verlenen van een projectbesluit is geen sprake.
4.3
Naar aanleiding van de stelling van eiseres dat het nemen van een projectbesluit voor haar vergaande gevolgen kan hebben omdat het risico bestaat dat er geen verdere ruimte zal zijn voor nieuwe ontwikkelingen op het strand, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank begrijpt deze stelling aldus dat zij vreest dat haar concurrentiepositie als gevolg van het besluit zal verslechteren. Niet is aannemelijk dat als gevolg van de realisatie van het project een duurzame ontwrichting van het ter plaatse geldende voorzieningenniveau zal plaatsvinden. Daarbij geldt dat voor de vraag of sprake is van een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in een bepaalde sector geen doorslaggevende betekenis toekomt aan de vraag of er sprake is van overaanbod en mogelijke sluiting van bestaande ondernemingen, maar aan de vraag of een voldoende voorzieningenniveau behouden blijft. Dat daarvan geen sprake zal zijn, is gesteld noch gebleken.
5.
Het beroep van eiseres, voor zover het is gericht tegen het projectbesluit waarbij jaarrond exploitatie voor de strandpaviljoens [D], [C] en [B] is toegestaan, is ongegrond.
6.
Eiseres heeft verzocht om toekenning van een schadevergoeding van € 2.400.000,-. Gelet op de uitkomst van de beroepsprocedure komt het verzoek om schadevergoeding niet voor toewijzing in aanmerking.
7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover het is gericht tegen het projectbesluit voor zover daarbij jaarrond exploitatie voor het strandpalviljoen [A] is toegestaan, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep, voor zover het is gericht tegen het projectbesluit voor zover daarbij jaarrond exploitatie voor de strandpaviljoens [D], [C] en [B] is toegestaan, ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, voorzitter, mr. M. Kraefft en mr. D.M. de Feijter, leden, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2013.
griffier voorzitter
w.g. Van der Vlugt w.g. Lauryssen
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.