ECLI:NL:RBNHO:2013:7208

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 augustus 2013
Publicatiedatum
15 augustus 2013
Zaaknummer
ALK 13/384
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging omgevingsvergunning voor de bouw van seniorenappartementen te Hoogwoud na beroep van omwonenden

Op 1 augustus 2013 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen omwonenden en het college van burgemeester en wethouders van Opmeer over de omgevingsvergunning voor de sloop van vier woningen en de bouw van 11 seniorenappartementen in Hoogwoud. De rechtbank heeft het beroep van de omwonenden gegrond verklaard en de omgevingsvergunning vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de appartementen ten onrechte als aanleunwoningen of serviceflats waren aangemerkt, wat leidde tot een onjuiste berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen. Verweerder had 11 parkeerplaatsen aangelegd, maar de rechtbank stelde vast dat de parkeernorm voor de appartementen niet correct was toegepast.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de omwonenden belanghebbenden zijn, terwijl de Dorpsraad niet als zodanig werd erkend. De rechtbank oordeelde dat de bezwaren van de omwonenden, waaronder het verlies van uitzicht, bezonning en privacy, niet onterecht waren. De rechtbank concludeerde dat de omgevingsvergunning niet in overeenstemming was met het bestemmingsplan en dat de rechtsgevolgen van de vernietigde vergunning in stand konden blijven, omdat de nieuwe onderbouwing van verweerder voldeed aan de Bouwverordening.

De rechtbank heeft ook de proceskosten en het griffierecht aan de eisers toegewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/384

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 augustus 2013 in de zaak tussen

[eisers],te [woonplaats], eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Opmeer,verweerder
(gemachtigde: mr. W. de Vis).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde belanghebbende],te [vestigingsplaats]
hierna te noemen: Woningbedrijf
(gemachtigde: mr. W. de Vis).

Procesverloop

Verweerder heeft bij besluit van 17 januari 2013 (het bestreden besluit) aan Woningbedrijf een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten slopen, bouwen, aanleggen en planologisch strijdig gebruik.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2013. De zaak is gezamenlijk behandeld met de zaak 13/382. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door M. Burger. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 1].

Overwegingen

1.
Verweerder heeft op 28 juni 2012 het voornemen bekend gemaakt om medewerking te verlenen aan de sloop van vier woningen, de bouw van 11 seniorenappartementen (inclusief bergingen, een gemeenschappelijke ruimte, een vijver en een terras) en de aanleg van 11 parkeerplaatsen op het perceel Graaf Florisstraat 2, 4, 6 en 8 te Hoogwoud. Het appartementencomplex bestaat uit drie bouwlagen met een kapdak. De maximale nokhoogte bedraagt 10,9 meter.
Eisers hebben een zienswijze ingediend. Zij wonen aan de [adres]. Door de beoogde bouw van de appartementen verdwijnt hun uitzicht op de hertenweide en zullen eisers uitzicht krijgen op het bouwblok. Verder zullen de woningen van eisers minder bezonningsuren hebben.
Het bouwplan is in strijd met voorschriften van de bestemming ‘Woondoeleinden’ van het geldende bestemmingsplan “Hoogwoud, Opmeer en Spanbroek” (hierna: het bestemmingsplan) vanwege:
  • overschrijding van het bouwvlak (artikel 3, tweede lid, onder a, sub 1);
  • een groter aantal woningen dan vier (artikel 3, tweede lid, onder a, sub 3);
  • overschrijding van de goothoogte (artikel 3, tweede lid, onder a, sub 4).
Verder zijn de vijver en het terras in strijd met de bestemming ‘Groenvoorziening’ (artikel 13 van het bestemmingsplan).
De welstandscommissie heeft positief geadviseerd over het bouwplan, met dien verstande dat deze heeft geadviseerd het bouwblok meer naar achteren te plaatsen en meer groen aan de voorzijde tussen de parkeerplaatsen en de voorgevel te introduceren. Verweerder heeft dit advies niet opgevolgd omdat dit volgens verweerder ten koste gaat van de hertenweide die achter het bouwblok ligt.
2.
Verweerder heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) aan Woningbedrijf een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten planologisch strijdig gebruik, slopen van een bouwwerk en bouwen van een bouwwerk. Volgens verweerder is het project ruimtelijk aanvaardbaar, omdat het bouwplan past binnen de provinciale en gemeentelijke beleidsdoelstellingen om meer woningen in het bestaand bebouwd gebied te realiseren en gezien de groeiende behoefte aan ouderenhuisvesting. Eisers kunnen zich hiermee niet verenigen.
3.
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning te bouwen en gronden of bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan.
Artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, Wabo bepaalt dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid en onder c Wabo, bij strijd met het bestemmingsplan slechts een omgevingsvergunning worden verleend met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking (sub 1), in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen (sub 2) of indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat (sub 3).
Belanghebbende
4.
Verweerder werpt de vraag op of eisers wel belanghebbend zijn. In het bijzonder moet worden beoordeeld wat de rechtspersoonlijkheid is van de Dorpsraad, wat het doel is dat in de statuten staat omschreven en de feitelijke werkzaamheden die de Dorpsraad verricht. Verweerder beschikt niet over de statuten en een beschrijving van de werkzaamheden, zodat kan worden betwijfeld of de Dorpsraad belanghebbend is.
5.
Artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
6.
In het procesdossier zijn geen statuten van de Dorpsraad aanwezig, zodat de rechtbank niet kan vaststellen wat de statutaire doelstellingen zijn van de Dorpsraad. Ter zitting is gebleken dat de Dorpsraad haar bestaansrecht ontleent aan een convenant met verweerder. Dat is onvoldoende om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt. Omdat de Dorpsraad geen belanghebbende is bij het bestreden besluit, is het beroep, voor zover ingesteld door de Dorpsraad, niet-ontvankelijk.
7.
Alle overige eisers hebben vanuit hun woningen zicht op het project en zijn om die reden belanghebbend.
Toezegging
8.
Eisers voeren aan dat verweerder een toezegging heeft gedaan dat het plan zou worden aangepast. Eisers verwijzen naar een passage uit een brief van 19 juli 2011 van [naam 1], werkzaam bij Woningbedrijf, en naar een mondelinge mededeling van[naam 2], wethouder, tijdens de vergadering van de raadscommissie Ruimte van 20 september 2011. Ondanks deze toezeggingen is het plan niet gewijzigd.
9.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de brief van[naam 1] geen toezegging is die is gedaan door het bevoegde orgaan. Verder valt hieruit alleen af te leiden dat er onderzocht zal worden op welke wijze het plan wordt aangepast. Dat is ook gebeurd, en de raampartijen zijn aangepast. Wat betreft de mededeling van [naam 2] blijkt hieruit alleen dat de wethouder nog in beraad heeft of er alternatieven worden ontwikkeld.
10.
Als medewerker van het Woningbedrijf was [naam 1] niet bevoegd om een toezegging te doen die de gemeente zou bindend. De uitlatingen van de wethouder in het beginstadium van het beraad over veranderingen aan het plan zijn niet zo concreet dat daaruit een toezegging kan worden afgeleid dat het bouwplan zal worden aangepast. Die uitlatingen moeten naar het oordeel van de rechtbank zo worden gezien dat de wethouder de argumenten die bij de inspraak naar voren zijn gebracht nader zou bekijken. Daaruit valt echter geen concrete toezegging uit af te leiden dat het plan zal worden aangepast. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Advies Dorpsraad
11.
Eisers voeren verder aan dat verweerder in strijd met de beginselen van zorgvuldigheid, vertrouwen en rechtszekerheid heeft gehandeld, omdat verweerder ten onrechte geen advies heeft gevraagd aan de Dorpsraad. Verder heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld, omdat de adviezen van de Wmo-raad en Seniorenraad in het besluit onjuist zijn weergegeven door verweerder.
12.
Verweerder stelt zich op het standpunt aan dat hij op grond van het convenant niet verplicht is om advies te vragen aan de Dorpsraad. Evenmin bestaat een wettelijke verplichting daartoe. Bovendien is in het convenant niet vastgelegd in welke gevallen verweerder advies zal vragen. De Dorpsraad had ook zelf ongevraagd advies kunnen geven. Verweerder heeft het convenant dan ook niet geschonden. Bovendien gaat het om een privaatrechtelijk convenant dat in deze procedure niet kan worden getoetst.
Wat betreft de Wmo-raad en de Seniorenraad heeft verweerder aan hen advies gevraagd en hebben zij positief gereageerd op het bouwplan.
13.
Er is geen wettelijke verplichting op grond waarvan verweerder de Dorpsraad om advies had moeten vragen. Ook het convenant kent een dergelijke verplichting niet. Eisers hebben niet concreet onderbouwd in welke zin, waar en wanneer verweerder de adviezen van de Seniorenraad en de Wmo-adviesraad onjuist zou hebben weergegeven. Het betoog faalt.
Financiën
14.
Eisers voeren aan dat aan het besluit financieel onjuiste gegevens ten grondslag zijn gelegd. Verweerder heeft berekeningen gemaakt over de financiële gevolgen indien niet 11, maar slechts 8 appartementen zouden worden gebouwd. De berekeningen over de onrendabele top zijn onjuist en de berekende besparingen op de bouwkosten zijn onaannemelijk. Nu de bij het besluit gehanteerde cijfers onjuist zijn, is het besluit onzorgvuldig, onbetrouwbaar en onjuist.
15.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de financiële gegevens voor het onderhavige besluit niet van belang zijn. Deze gegevens waren van belang, omdat de gemeenteraad op grond van haar budgetrecht financiële middelen ter beschikking heeft gesteld voor de bouw. Het is echter een bevoegdheid van verweerder om te besluiten op de omgevingsvergunningaanvraag zoals die voorligt.
16.
De rechtbank is van oordeel dat financiële situatie zoals door eisers naar voren gebracht niet van belang is voor toetsing van het bestreden besluit. Die financiële situatie gaat over de beslissing van het gemeentebestuur over het doen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning, terwijl in deze procedure voorligt of de beslissing op deze aanvraag in overeenstemming is met relevante wet- en regelgeving. Niet is gesteld of gebleken dat het bouwplan financieel niet uitvoerbaar is. Deze beroepsgrond faalt.
Zonlicht
17.
Eisers voeren aan dat de door verweerder gehanteerde TNO-norm voor bezonning geen wettelijke basis heeft en dat er wisselend wordt omgegaan met deze norm. Ten tweede richt deze norm zich op gevels van gebouwen, en wordt niet gekeken naar de tuinen die voor eisers juist belangrijker zijn dan een gevel. Door minder zon in de woningen, zullen eisers met hogere stookkosten worden geconfronteerd. Eisers bestrijden dat de bomen in de omgeving voor veel schaduw zorgen, zoals verweerder stelt.
18.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat alle gevels van de beschouwde woningen (waaronder die van eisers) voldoen aan de ‘lichte’ TNO-richtlijn, die inhoudt dat in de periode van 19 februari en 21 oktober tenminste twee uur zonlicht op de gevel van de woning schijnt. Verweerder verwijst daarvoor naar paragraaf 3.2. en bijlage 1 van de ruimtelijke onderbouwing.
19.
In de jurisprudentie wordt de lichte TNO-norm als uitgangspunt gehanteerd in die zin dat als aan de norm wordt voldaan er nog voldoende zonlicht is op een woning. Gesteld noch gebleken is dat er sprake is van omstandigheden waaronder verweerder niet van deze norm voor bezonning had mogen uitgaan. Verweerder heeft uit de schaduwstudie, die onderdeel uitmaakt van de ruimtelijke onderbouwing, de conclusie mogen trekken dat aan de lichte TNO-norm wordt voldaan in die zin dat in de winter tenminste twee uur per dag zon op de woning schijnt voor de woningen aan van eisers. Eisers hebben niet onderbouwd bestreden dat hieraan wordt voldaan. Dat leidt tot de conclusie dat er nog voldoende zonlicht is op de woningen van eisers, zodat deze beroepsgrond faalt.
Privacy
20.
Eisers voeren aan dat hun privacy door het bouwplan ernstig wordt aangetast. Door het dakterras en de balkons aan de achterzijde van de appartementen, zal er zicht zijn in de woningen en tuinen van eisers. Verweerder heeft hier ten onrechte geen rekening mee gehouden.
21.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het privacyverlies niet onacceptabel of onevenredig is, omdat de nieuwbouw van het wooncomplex plaatsvindt in behoorlijk verstedelijkt gebied waar overgangen van hogere en lagere bouwmassa’s voorkomen. Verder is in het ontwerp rekening gehouden met de privacy van omwonenden; beperkt aantal raampartijen aan de zijkant, en aan de zijgevel zijn hoofdzakelijk slaapkamers en badkamers gelegen. In een verstedelijkt gebied als het onderhavige moet met een dergelijke ontwikkeling rekening worden gehouden. Verweerder verwijst naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:2012:RVS:BY3737. Verder wordt voldaan aan de afstand van tenminste 2 meter tussen balkon en nabijgelegen perceel, zoals neergelegd in artikel 5:50 BW.
22.
Niet in geschil is het bouwplan leidt tot privacyverlies. De privacy van de omwonenden wordt door dit gebouw aangetast vanwege balkons aan de achterzijde van het gebouw, balkons en ramen aan de zijgevel van het gebouw en het dakterras. Het bouwplan leidt naar het oordeel van de rechtbank echter niet tot een dusdanige verslechtering van de privacy dat de omgevingsvergunning op deze grond had moeten worden geweigerd. Het dakterras heeft een beperkte omvang en de ramen aan de zijgevel zijn hoofdzakelijk van slaap- en badkamers. De afstand van het bouwwerk tot de tuinen is beperkt, maar vanwege de diepte van de tuinen is de afstand tot de woningen (met name bij de balkons aan de achterzijde) toch behoorlijk. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het verlies van privacy niet onacceptabel of onevenredig is, omdat in een verstedelijkt gebied hogere en lagere bouwmassa’s naast elkaar kunnen voorkomen. De beroepsgrond faalt.
Parkeren
23.
Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte de parkeernorm voor aanleunwoningen heeft gehanteerd.
24.
Artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening bepaalt, voor zover relevant, dat indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
25.
Verweerder stelt in de ruimtelijke onderbouwing (op bladzijde 40) en in de reactie op de zienswijzen dat er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd, uitgaande van de ASVV-norm van 0,6 (serviceflats) voor 11 appartementen. Volgens verweerder kan de parkeernorm voor aanleunwoningen/serviceflats worden gehanteerd, omdat het hier gaat om seniorenwoningen die zullen worden bewoond door mensen van 65 jaar en ouder die een zorgvraag kunnen krijgen.
26.
De beroepsgrond slaagt voor wat betreft de parkeernorm van 0,6 parkeerplaats per woning, omdat geen sprake is van serviceflats/aanleunwoningen. Uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt dat het gaat om zelfstandige woningen waarbij geen service of ondersteuning voor de bewoners is inbegrepen. Dat bewoners eventueel gebruik kunnen maken van een nabijgelegen centrum maakt nog niet dat er sprake is van serviceflats/aanleunwoningen. Het bestreden besluit is op dit punt niet deugdelijk gemotiveerd.
27.
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
28.
Beoordeeld moet worden of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen worden gelaten.
29.
In beroep heeft verweerder verklaard dat het beleid van verweerder is dat de richtlijnen van de CROW worden toegepast. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de appartementen gelet op de huurprijs kunnen worden ingedeeld in de categorie ‘huur, etage, midden/goedkoop’ en gelet op de ligging in de categorie ‘rest bebouwde kom niet stedelijk’, waarvoor een parkeernorm geldt van 1,0. Aangezien er 11 parkeerplaatsen worden aangelegd voldoet het project daarmee aan de norm in de Bouwverordening.
30.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich aldus in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat wordt voldaan aan de norm in de Bouwverordening. Het betoog van eisers dat het standpunt van verweerder niet in overeenstemming is met het Gemeentelijk Vervoersplan 2013-2017 kan niet tot een ander oordeel leiden. Het Gemeentelijk Vervoersplan bevat immers geen concrete normen die bij de toepassing van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening kunnen worden gehanteerd. De rechtbank ziet daarom aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
31.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
32.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 33,60 aan reis- en verblijfkosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van de Dorpsraad, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep van de overige eisers gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 33,60 te betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, rechter, in aanwezigheid van mr.drs. I. Helmich, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2013.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.