ECLI:NL:RBNHO:2013:9455

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 oktober 2013
Publicatiedatum
15 oktober 2013
Zaaknummer
HAA 12/4247
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om handhavend optreden tegen luchtvaartmaatschappij TUI Airlines Nederland BV in verband met overtredingen van de verordening (EG) nr. 261/2004

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu. De eiser had verzocht om handhavend op te treden tegen TUI Airlines Nederland BV, h.o.d.n. ArkeFly, wegens vermeende overtredingen van de Europese verordening (EG) nr. 261/2004. De staatssecretaris had het verzoek van de eiser op goede gronden buiten behandeling gesteld, omdat de eiser niet tijdig de gevraagde documenten, zoals een (e-)ticket of boarding pass, had overgelegd.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gevraagd om deze documenten, aangezien de verordening vereist dat passagiers een bevestigde boeking voor de vlucht hebben. De eiser had aangevoerd dat hij niet over de gevraagde documenten beschikte, maar de rechtbank oordeelde dat het aan de eiser was om feiten en omstandigheden te onderbouwen waarom hij deze documenten niet kon overleggen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris op goede gronden het verzoek van de eiser buiten behandeling had kunnen stellen.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 12/4247

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 oktober 2013 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: drs. M.S.J. Hoorntje),
en

de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, verweerder

(gemachtigde: mr. M.J. Lemmers).

Procesverloop

Bij besluit van 11 april 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om handhavend op te treden tegen luchtvaartmaatschappij TUI Airlines Nederland BV, h.o.d.n. ArkeFly, in verband met (vermeende) overtredingen van de verordening (EG) nr. 261/2004 (hierna: de Verordening), buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 20 augustus 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2013.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Hendriks, als waarnemer van zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig J.F.G. Hesse.

Overwegingen

1.
Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het besluit waarop het verzoek betrekking heeft is namelijk bekendgemaakt vóór 1 januari 2013.
2.
Namens eiser is verweerder op 28 februari 2012 verzocht om een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te nemen, strekkende tot oplegging van een last onder dwangsom, ten einde de overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Verordening ongedaan te maken. Bij zijn verzoek heeft eiser een gegevensformulier, de vertragingsverklaring en een ondertekende volmacht gevoegd.
3.
Bij brief van 1 maart 2012 heeft verweerder eiser verzocht binnen vier weken na dagtekening van die brief nadere informatie te verstrekken, te weten (e)vliegtickets, boarding passes en de correspondentie tussen eiser en Arke Fly. Daarbij is eiser erop gewezen dat de aanvraag ingevolge artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling kan worden gesteld indien de gevraagde informatie niet of niet volledig binnen de gestelde termijn is ontvangen.
4.
Bij brief van 3 maart 2012 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de brief van verweerder van 1 maart 2012. Eiser heeft daarbij aangegeven dat hij alle gegevens die hij in zijn bezit heeft, heeft verstrekt en dat hem niet kan worden gevraagd informatie te verstrekken waarover hij niet beschikt. Verweerder heeft bij besluit van 23 mei 2012 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat de brief van 1 maart 2012 een beslissing is inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit, en daarom niet vatbaar voor bezwaar of beroep. Tegen het besluit van 23 mei 2012 zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
5.
Het verzoek om handhaving van 28 februari 2012 heeft verweerder bij besluit van 11 april 2012 met toepassing van artikel 4:5, vierde lid, van de Awb afgewezen omdat de door eiser verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende waren. Dit besluit is in bezwaar gehandhaafd, waarbij verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat hij het verzoek van eiser terecht buiten behandeling heeft gesteld.
6.
Eiser heeft aangevoerd dat de gevraagde gegevens niet bij hem in het bezit zijn. Deze kunnen niet, en hoeven dus ook niet, te worden overgelegd. Eiser heeft betoogd dat uit de vertragingsverklaring blijkt dat de vlucht van eiser vertraagd was, en dat verweerder op grond daarvan kan nagaan of eiser op de vlucht aanwezig was. Eiser meent dat verweerder de aanvraag dan ook ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld.
7.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat voordat een onderzoek naar een vermeende overtreding van de Verordening wordt opgestart ondubbelzinnig dient vast te staan dat degene die een verzoek om handhaving indient daadwerkelijk een bevestigde boeking had voor de betreffende vlucht. Van de passagier mag worden verwacht dat hij samenhangende documenten en bescheiden hieromtrent bewaart. Verweerder heeft in redelijkheid hierom mogen vragen. Dat eiser deze niet kan overleggen komt voor zijn rekening en risico. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat de vertragingsverklaring niet volstaat als bewijs van een geboekte vlucht omdat luchtvaartmaatschappijen aan de hand daarvan niet altijd kunnen verifiëren wie gebruik heeft gemaakt van een (vertraagde) vlucht, aangezien touroperators soms een vast aandeel van de stoelen (niet op naam) inkopen.
8.
In artikel 3, tweede lid aanhef en onder a, van de Verordening is, voor zover van belang, bepaald dat de Verordening van toepassing is op voorwaarde dat de passagiers een bevestigde boeking voor de vlucht in kwestie hebben.
9.
Teneinde te kunnen vaststellen of sprake is van een overtreding van de Verordening op grond waarvan handhavend kan worden opgetreden, dient allereerst te worden vastgesteld of de Verordening in het geval van eiser van toepassing is. Daartoe is het, gelet op de werkingssfeer zoals omschreven in artikel 3 van de verordening, onder meer van belang of eisers een bevestigde boeking voor de vlucht in kwestie had. Onder boeking wordt blijkens artikel 2, aanhef en onder g, van de Verordening verstaan een ticket of een ander bewijs dat de boeking is aanvaard en geregistreerd door de luchtvaartmaatschappij of de touroperator
.Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook op goede gronden van eiser verlangd dat hij zijn (e-)ticket of boarding pass overlegde. Anders dan eiser meent volstaat de vertragingsverklaring niet, omdat deze niet op naam van eiser is gesteld. Uit deze vertragingsverklaring kan dus niet worden opgemaakt dat eiser een bevestigde boeking had voor de vertraagde vlucht.
10.
Voor zover eiser heeft aangevoerd dat hij niet (meer) over een ticket of boardingpass beschikt en daar ook redelijkerwijs niet meer aan kan komen, had het op zijn weg gelegen feiten en omstandigheden te stellen en waar mogelijk te onderbouwen waarom hij niet (langer) kon beschikken over de gevraagde reisbescheiden. Ook dat heeft eiser niet gedaan, zodat niet is komen vast te staan dat verweerder heeft gevraagd om gegevens waar eiser in redelijkheid niet de beschikking over kon krijgen.
11.
De slotsom is dat verweerder op goede gronden eiser heeft gevraagd zijn (e-)ticket of boarding pass over te leggen. Het enkele feit dat eiser dit zonder gegronde reden niet binnen de gestelde termijn heeft gedaan, maakt dat verweerder het verzoek buiten behandeling mocht stellen op de grond dat de verstrekte gegevens onvoldoende waren voor de beoordeling van het verzoek.
12.
De overige gronden die eiser in het kader van het beroep heeft aangevoerd, behoeven geen nadere bespreking.
13.
Het beroep is ongegrond. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, voorzitter, mr. I.M. Ludwig en mr. A.C. Terwiel-Kuneman, leden, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.