In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu. De eiser had verzocht om handhavend op te treden tegen TUI Airlines Nederland BV, h.o.d.n. ArkeFly, wegens vermeende overtredingen van de Europese verordening (EG) nr. 261/2004. De staatssecretaris had het verzoek van de eiser op goede gronden buiten behandeling gesteld, omdat de eiser niet tijdig de gevraagde documenten, zoals een (e-)ticket of boarding pass, had overgelegd.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gevraagd om deze documenten, aangezien de verordening vereist dat passagiers een bevestigde boeking voor de vlucht hebben. De eiser had aangevoerd dat hij niet over de gevraagde documenten beschikte, maar de rechtbank oordeelde dat het aan de eiser was om feiten en omstandigheden te onderbouwen waarom hij deze documenten niet kon overleggen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris op goede gronden het verzoek van de eiser buiten behandeling had kunnen stellen.
De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.