Bevoegdheid
5. Het bestreden besluit van 18 juni 2012 is door Zilveren Kruis Achmea Zorgverzekeringen N.V. (verweerder 2) genomen. Vaststaat dat dit bestuursorgaan daartoe niet bevoegd was, nu het primaire besluit is genomen door verweerder 1. Dit besluit is dan ook onbevoegd genomen en dient om die reden te worden vernietigd.
6. Verweerder 1 heeft bij brief van 21 november 2012 een ‘herziene’ beslissing op bezwaar in het geding gebracht, gedateerd 21 november 2012 en genomen door Achmea Zorgkantoor N.V. In deze brief heeft verweerder 1 aangegeven dat het bestreden besluit van 18 juni 2012 is komen te vervallen. Mede gelet op hetgeen in dit kader ter zitting door verweerder is verklaard en nu enkel de ondertekening is aangepast, begrijpt de rechtbank het besluit van 21 november 2012 aldus dat verweerder 1 het bestreden besluit heeft bekrachtigd, zodat dit thans wel door het bevoegde bestuursorgaan is genomen. De rechtbank zal daarom bezien of er aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtsgevolgen van het besluit van 18 juni 2012 in stand te laten.
7. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat hij pas op 12 november 2012, een week voor de zitting, heeft vernomen dat de beslissing op bezwaar door een daartoe onbevoegd bestuursorgaan is genomen. Hij heeft hierdoor ten onrechte niet de mogelijkheid gekregen verweerder 1 in gebreke te stellen, aldus eiser. De rechtbank overweegt in dit kader dat zolang er nog geen besluit op bezwaar was genomen eiser verweerder 1 in gebreke had kunnen stellen. De omstandigheid dat eiser pas op 12 november 2012 door de brief van verweerder 1 van 8 november 2012 vernam dat de beslissing op bezwaar door een daartoe onbevoegd bestuursorgaan was genomen, maakt dit op zichzelf niet anders.
8. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
9. Het primaire besluit is conform artikel 3:41 van de Awb op de juiste wijze bekend gemaakt. In het midden kan blijven of dit besluit al dan niet twee pagina’s bevatte en of de rechtsmiddelenclausule erin stond. Het besluit van 5 november 2011, dat een vergelijkbare inhoud als die van het primaire besluit heeft, is wel met een rechtsmiddelenclausule verstuurd. Ter zitting heeft eiser verklaard dit besluit te hebben ontvangen.
10. Eiser heeft aangevoerd dat zijn brief van 12 december 2011 niet als bezwaar bedoeld was, maar dat dit een van de vele brieven was gericht tegen de brief van 20 september 2011. Eiser leest de brief van 20 september 2011 zo, dat als hij alsnog kan aantonen dat de niet-vergoede kosten wel uit het PGB zouden mogen worden betaald, hij een gecorrigeerd verantwoordingsformulier met bewijsstukken kan insturen.
11. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de brief van 20 september 2011 geen besluit is, maar een voornemen tot het nemen van een besluit. Deze brief luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Op 10 augustus 2011 hebben wij uw verantwoordingsformulier ontvangen. Helaas kunnen wij het formulier niet in behandeling nemen omdat gegevens onduidelijk.
Wij verzoeken u om (…………….)
Verantwoordingsformulier compleet maken met de opgevraagde stukken.
Het door u ingezonden verantwoordingsformulier ontvangt u hierbij retour. Wij vragen u dit formulier compleet te maken met de opgevraagde stukken. Wilt u zo vriendelijk zijn het verantwoordingsformulier voor 4 oktober 2011 aan ons te retourneren ?”
12. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de brief van 20 september 2011 geen besluit is in de zin van de Awb. Hiertegen staat dan ook geen bezwaar of beroep open. Op grond van artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb blijft niet-ontvankelijkheid op grond van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift achterwege, indien het besluit ten tijde van de indiening nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was. De rechtbank is van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn op grond waarvan eiser redelijkerwijs kon menen dat het besluit waarbij de aanvraag (deels) was afgewezen reeds tot stand was gekomen op 20 september 2011.
13. Voor zover de brief van 12 december 2011 als bezwaarschrift tegen het besluit van 4 november 2011 dient te worden aangemerkt, overweegt de rechtbank het volgende.
14. Eiser stelt dat het bezwaarschrift is gedateerd op 12 december 2011 en op 13 december 2011 of uiterlijk twee dagen later bezorgd had moeten zijn. Hij heeft geen bewijs van verzending. De postbezorging bij Post.nl laat volgens eiser vaak te wensen over en de kerstperiode zou voor vertraging hebben gezorgd. Post die is verzonden naar een postbusnummer kan er soms langer over doen en op maandag wordt er geen post bezorgd, aldus eiser.
15. Volgens artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken. In artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. In eisers geval is de bezwaartermijn dus aangevangen op 5 november 2011. In artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend, indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat bij verzending per post een bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. In het geval van eiser had het bezwaarschrift uiterlijk op 16 december 2011 moeten zijn ontvangen of ter post zijn bezorgd.
16. Vaststaat dat het bezwaarschrift op 20 december 2011 door verweerder is ontvangen. De rechtbank constateert dat de poststempel in dit geval geen uitsluitsel geeft over de vraag wanneer het bezwaarschrift ter post is bezorgd. Daarnaast is door eiser niet aannemelijk gemaakt dat het bezwaarschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat eisers beroep op artikel 6:9 van de Awb niet slaagt en het bezwaarschrift dan ook te laat is ingediend.
17. Nu het bezwaarschrift te laat is ingediend, ligt de vraag voor of de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar kan worden geacht.
18. In artikel 6:11 van de Awb is neergelegd dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift, niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijft, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
19. Verweerder heeft geconstateerd dat het bezwaarschrift buiten de zeswekentermijn is ontvangen en heeft eiser in de gelegenheid gesteld een reden te geven voor de vertraagde indiening. In deze brief staat vermeld dat het bezwaarschrift uiterlijk 16 december 2011 ter post had moeten zijn bezorgd.
20. Eiser heeft op 29 mei 2012 een reactie gegeven op de brief van verweerder en aangegeven dat hij ondanks een crisissituatie toch nog in staat was het bezwaarschrift te versturen. De crisissituatie was begin december 2011 nagenoeg voorbij, zo heeft eiser ter zitting verklaard.
21. Verweerder heeft in de reactie van eiser van 29 mei 2012 geen aanleiding gezien de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten en heeft het bezwaar bij besluit van 18 juni 2012 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
22. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de door eiser genoemde redenen geen aanleiding gaven de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar te achten. Nu de crisissituatie begin december 2011 nagenoeg voorbij was, is de rechtbank van oordeel dat niet valt in te zien waarom eiser niet tijdig een bezwaarschrift had kunnen indienen. Eiser had eventueel tijdig door een ander een pro-formabezwaarschrift kunnen laten indienen en daarbij kunnen verzoeken om uitstel voor het indienen van de gronden van het bezwaar.
23. Eiser heeft tot slot aangevoerd dat er meerdere contacten met verweerder zijn geweest waardoor bij hem de indruk werd gewekt dat het bezwaarschrift inhoudelijk zou worden behandeld en hij op zijn bezwaar zou worden gehoord.
24. Verweerder heeft in dit verband opgemerkt dat een uitnodiging voor een hoorzitting niet impliceert dat het bezwaarschrift ontvankelijk wordt verklaard. Er zijn geen toezeggingen gedaan dat het bezwaarschrift inhoudelijk zou worden behandeld. Bij een eventuele hoorzitting zouden slechts vragen omtrent de ontvankelijkheid aan de orde zijn gekomen, aldus verweerder. Het vertrouwensbeginsel gaat hierdoor volgens verweerder niet op.
25. Op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (bijvoorbeeld: LJN BY6076 van 12 december 2012) kan een beroep op het vertrouwensbeginsel slechts slagen, indien door een tot beslissen bevoegd orgaan uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd toezeggingen zijn gedaan die gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. In dit geval gaat het echter om een niet tot beslissen bevoegd bestuursorgaan. Bovendien is de vraag of een bezwaarschrift ontvankelijk is van openbare orde. Dit laatste betekent dat de rechter de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift altijd ambtshalve zal moeten beoordelen. Eisers beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt dan ook niet.
26. Gelet op rechtsoverweging 5 zal het beroep gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit van 18 juni 2012 zal worden vernietigd. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Voorts bestaat aanleiding verweerder 1 te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 147,72 (verletkosten: € 143,72 en reiskosten € 4,--).
27. Tot slot zal de rechtbank gelasten dat verweerder 1 het door eiser betaalde griffierecht van € 42,-- aan hem vergoedt.