ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ9311

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
15/700785-12
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een scherp voorwerp in Haarlem

Op 6 november 2012 vond er een incident plaats in Haarlem waarbij de verdachte, na herhaaldelijk gepest te zijn door de aangever, besloot om geweld te gebruiken. De verdachte gaf de aangever een klap met een scherp voorwerp, wat resulteerde in een ernstige steekwond aan de hals van de aangever. De aangever werd onmiddellijk naar het ziekenhuis gebracht, waar de ernst van de verwondingen werd vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling, maar sprak hem vrij van de zwaardere aanklacht van poging tot doodslag. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte onder invloed van alcohol verkeerde en dat de klap niet opzettelijk gericht was op de hals van de aangever. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van twintig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast werd de verdachte verplicht om contact te houden met de reclassering. De aangever diende een vordering in voor schadevergoeding, die gedeeltelijk werd toegewezen, met een totaalbedrag van € 2.250,- voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank benadrukte de impact van dergelijke geweldsdelicten op de samenleving en de getuigen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Sectie Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700785-12
Uitspraakdatum: 7 maart 2013
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 februari 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Turkije),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ten lande,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.J. van Bree en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. K.C. van Hoogmoed, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na ter terechtzitting toegelaten wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 06 november 2012 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes, in elk geval een scherp voorwerp, in de hals heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Subsidiair
hij op of omstreeks 06 november 2012 te Haarlem aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een snee in de hals) heeft toegebracht, door hem opzettelijk met een mes, in elk geval een scherp voorwerp, in de hals te steken (waardoor een zenuw is doorgesneden).
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 06 november 2012 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes, in elk geval een scherp voorwerp, in de hals heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder primair aan verdachte ten laste gelegde feit.
3.2. Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de officier van justitie vanuit het gevolg ten onrechte heeft beredeneerd dat verdachte de aangever [slachtoffer] (hierna te noemen: de aangever) wel gestoken moet hebben, terwijl alle getuigen enkel een vuistslag hebben gezien. Daarbij komt dat de aangever noch de getuigen een mes of ander scherp voorwerp hebben gezien. Dat komt overeen met de verklaring van verdachte dat hij geen mes of ander scherp voorwerp bij zich had of in zijn handen had op het moment dat hij aangever heeft geslagen. De verklaringen van getuige [getuige 1] en de heer [getuige 2] (hierna te noemen: [getuige 2]) kunnen niet bijdragen aan het bewijs, omdat deze ongeloofwaardig overkomen. Als juist is dat zowel [getuige 1] als [getuige 2] verdachte hebben horen zeggen dat deze zojuist iemand heeft neergestoken, valt niet in te zien dat [getuige 1] verdachte in de bus heeft meegenomen en dat [getuige 2] na zijn gesprek met verdachte rustig verder is gelopen. Al met al heeft de raadsvrouw geconcludeerd dat er geen bewijs is voor de aanwezigheid van een voorwerp.
Voorts heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte bij het geven van de vuistslag niet het opzet heeft gehad aangever van het leven te beroven.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte aangever wel in de nek heeft gestoken, hij daarmee nog niet welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever op een vitale plaats zou worden geraakt en levensbedreigend letsel zou oplopen. Aldus is ook in dat geval nog geen sprake van opzet op doodslag. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft de raadsvrouw verwezen naar uitspraken van de rechtbank Utrecht van 3 augustus 2011 (LJN: BV7642), van de rechtbank Breda van 2 april 2010 (LJN: BL9927) en van het gerechtshof Den Haag van 30 september 2010 (LJN: BO2943).
Op basis van het voorgaande heeft de raadsvrouw geconcludeerd tot vrijspraak van al hetgeen verdachte ten laste is gelegd.
3.3. Vrijspraak ten aanzien van primair en subsidiair1
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder primair en subsidiair ten laste is gelegd en moet hij daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Uit de hierna onder 3.4. weer te geven redengevende feiten en omstandigheden volgt dat aangever de irritatie van verdachte heeft gewekt door op de avond van 6 november 2012 telkens het petje van verdachte van zijn hoofd te trekken. Verdachte heeft verklaard2 dat hij er na een tijd genoeg van had gekregen en aangever heeft verzocht daarmee op te houden. Volgens verdachte hielp dat echter niet en heeft aangever nogmaals het petje van zijn hoofd getrokken. Daarop heeft verdachte aangever naar eigen zeggen een vuistslag gegeven. Zoals hieronder in 3.4. uiteen zal worden gezet, is de rechtbank van oordeel dat verdachte daarbij tevens een scherp voorwerp heeft gebruikt.
Ten aanzien van de ten laste gelegde opzet van verdachte om aangever aldus van het leven te beroven, neemt de rechtbank in aanmerking dat getuige [getuige 3] (hierna te noemen: [getuige 3]) heeft verklaard3 dat verdachte een stuk kleiner is dan aangever en dat verdachte zelfs een beetje moest springen om aangever een klap te kunnen geven. Het feit dat de klap uiteindelijk in de hals van aangever terecht is gekomen, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook veeleer het gevolg van toeval dan dat verdachte bewust heeft gemikt op de hals van aangever. Ook het feit dat verdachte naar eigen zeggen op dat moment onder invloed verkeerde van een flinke hoeveelheid alcohol en de gevolgen van het roken van een joint4, en aannemelijk is dat zijn vermogen tot het precies bepalen van de plaats waar de klap terecht had moeten komen daardoor in grote mate is aangetast, draagt bij aan het oordeel van de rechtbank dat de klap die verdachte heeft gegeven niet bewust op de hals van aangever terecht is gekomen. Met het geven van een klap met een scherp voorwerp in de hand in de buurt van het gezicht en de hals van een slachtoffer heeft verdachte niet welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever op een vitale plaats zou worden geraakt en levensbedreigend letsel zou oplopen. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat verdachte het opzet heeft gehad om aangever van het leven te beroven en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Ten aanzien van hetgeen subsidiair ten laste is gelegd, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Uit de medische verklaring van 7 november 20125 die is opgemaakt naar aanleiding van het bezoek van aangever aan de eerste hulp, blijkt dat is geconstateerd dat aangever links in de hals net onder de kaakhoek een wond had van ongeveer vier centimeter lang en drie centimeter diep. Uit de brief van 22 januari 2013 van de neuroloog die aangever nadien behandeld heeft6, blijkt dat deze wond gehecht is. Aangever is niet opgenomen geweest in het ziekenhuis. Uit voornoemde brief blijkt voorts dat de conclusie van de neuroloog luidt dat sprake is van nervus accessorius letsel links. De conclusie van de neurochirurg van het Leids Universitair Medisch Centrum die aangever nadien bezocht heeft7, luidt dat er waarschijnlijk sprake is van scherp letsel aan de nervus accessorius links en dat het beleid is: "Exploratie en zo mogelijk zenuwreconstructie". Uit het enkele feit dat twee artsen hebben geconstateerd dat aangever letsel heeft opgelopen aan een zenuw en dat mogelijk een zenuwreconstructie noodzakelijk is, kan echter niet worden afgeleid of aangever als gevolg daarvan thans medische beperkingen heeft, dan wel deze in de toekomst zal krijgen en zo ja, welke dat zijn. Enige medische verklaring ten aanzien van die vraag ontbreekt. Er kan dan ook niet worden vastgesteld dat aangever als gevolg van de klap van verdachte medische beperkingen heeft opgelopen die ertoe hebben geleid dat sprake is van een ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat dan wel van voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van zijn ambts- of beroepsbezigheden (artikel 82 van het Wetboek van strafrecht). Ook overigens zijn daarvoor geen aanwijzingen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het ten laste gelegde toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet bewezen kan worden geacht, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
3.4. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder meer subsidiair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 6 november 2012 zijn verdachte, aangever, de vriendin van aangever [getuige 3] en [getuige 4] (hierna te noemen: [getuige 4]) samen in de woning van [getuige 4] geweest. Daarna zijn zij aan het begin van de avond met zijn allen in de auto van [getuige 3] naar het centrum van Haarlem gereden om een joint te kopen en vervolgens zijn zij naar winkelcentrum Schalkwijk gereden. Daar hebben zij op de parkeerplaats wodka en Jägermeister gedronken, samen met nog drie onbekend gebleven jongens.8 Verdachte droeg die avond een petje en aangever heeft dat petje verschillende keren van het hoofd van verdachte getrokken9 om hem te pesten met zijn kapsel.10 Verdachte heeft aangever meermaals gevraagd om daarmee op te houden, omdat hij dat vervelend vond. Ongeveer om 23.00 uur11 heeft verdachte aangever met zijn rechterhand een klap gegeven op zijn nek.12 Een onbekend gebleven derde heeft toen tegen aangever gezegd dat hij was gestoken.13 14 Daarop heeft aangever aan zijn gezicht gevoeld en gezien dat er allemaal bloed van de linkerzijde van zijn gezicht kwam.
Aangever is in de auto van [getuige 3] gesprongen en [getuige 3] heeft hem naar de Eerste Hulp-afdeling van het Kennemer Gasthuis, locatie Haarlem-Zuid gereden. [getuige 4] had ook nog in de auto willen stappen, maar heeft daar de kans niet voor gekregen, omdat aangever de deur al had dicht gedaan. [getuige 4] is toen rennend naar het ziekenhuis gekomen.15
Toen hij werd gestoken, heeft aangever - achteraf gezien - verdachte zien lopen met een zilverkleurig mes in zijn rechterhand. Aangever heeft het handvat niet gezien, alleen het puntje van het mes.16 [getuige 3] heeft verklaard dat verdachte het eerder had over een aardappelschilmesje dat hij bij zich had en dat zij dat mesje zelf niet gezien heeft.17 [getuige 4] heeft verklaard dat hij gezien heeft dat verdachte iets zilverkleurigs in zijn handen had, maar dat hij niet weet wat dat was.18
Op 6 november 2012 om 23.03 uur heeft de regionale meldkamer van de regiopolitie Kennemerland een melding uitgegeven via de mobilofoon dat er een noodhulp-eenheid van de regiopolitie Kennemerland gestuurd werd naar het Kennemer Gasthuis, locatie Haarlem-Zuid. Aldaar zou namelijk iemand met een steekwond zijn binnengekomen.19 Om 23.05 uur zijn twee verbalisanten naar het Kennemer Gasthuis, locatie Haarlem-Zuid, gegaan alwaar zij op de eerste hulp drie personen in een kamer hebben aangetroffen. Het slachtoffer was aangever en hij werd behandeld door de artsen. Een van de verbalisanten heeft gezien dat aangever een diepe snijwond had aan de linkerzijde van de hals en dat de broek en het shirt van aangever bebloed waren. Deze verbalisant heeft aangever horen zeggen dat hij geen aangifte wilde doen en geen politie erbij wilde.
De verbalisant heeft de behandelend arts vervolgens horen zeggen dat aangever geluk had gehad en dat de wond op een klein stukje van de halsslagader zat. De andere verbalisant heeft [getuige 4] in de kamer herkend. [getuige 4] heeft verklaard dat ze met een groepje jongeren bij winkelcentrum Schalkwijk hadden staan drinken, dat een van de jongens een slaande beweging had gemaakt naar aangever en dat ze vervolgens zagen dat er bloed uit zijn hals kwam. De derde persoon in de kamer bleek [getuige 3] te zijn en zij heeft verklaard dat ze bij aangever was geweest op het moment dat hij was gestoken, dat een jongen aangever een klap gaf en dat ze op het volgende moment bloed zagen uit de hals van aangever. Volgens [getuige 3] heeft zij daarop haar auto gehaald en aangever naar het ziekenhuis gebracht. [getuige 4] en [getuige 3] hebben niet willen verklaren wie de jongen was die de klap had gegeven.20
Uit de medische verklaring van 7 november 201221 die is opgemaakt naar aanleiding van het bezoek van aangever aan de eerste hulp blijkt dat aangever links in de hals net onder de kaakhoek een wond had van ongeveer vier centimeter lang en drie centimeter diep, net langs de halsslagader. Onder de kop "Bijzondere mededelingen" heeft de arts geschreven: "Bij deze steekwond had mogelijk letsel van halsslagader met zeer verstrekkende gevolgen".
Nadat verdachte aangever de klap had gegeven, is hij weggerend richting de halte van de Zuidtangent bij het winkelcentrum.22 De drie onbekend gebleven jongens zijn hem achterna gerend. Bij de halte van de Zuidtangent stonden vijf controleurs van Connexxion. Een van de controleurs, [getuige 1] (hierna te noemen: [getuige 1]), heeft verdachte horen roepen: "Help me, help me, ze willen me pakken.". Ook heeft [getuige 1] de drie jongens horen roepen: "Pak hem, hij heeft iemand neergestoken". Samen met collega's heeft [getuige 1] de drie jongens meegenomen naar een stukje verderop en verdachte is blijven staan. De drie jongens hebben toen verteld dat verdachte net een vriend van hen had neergestoken. [getuige 1] heeft verdachte vervolgens met de bus meegenomen naar het centrum van Haarlem.23 In het centrum van Haarlem heeft verdachte een hem onbekende man aangesproken en om hulp gevraagd, omdat hij bang was dat hij nog steeds achterna werd gezeten en hij niet naar huis durfde gaan. Deze man, naar later is gebleken de heer [getuige 2], heeft toen op verzoek van verdachte de politie gebeld.24 [getuige 2] heeft hierover verklaard dat hij op dat moment in de Korte Veerstraat in Haarlem liep en werd aangesproken door een Turkse jongeman (verdachte) die erg angstig was. Verdachte heeft [getuige 2] daarbij verteld dat hij zojuist per ongeluk iemand gestoken had.25 Na de melding van [getuige 2] bij de politie hebben twee verbalisanten verdachte aangetroffen op de Korte Veerstraat. Verdachte heeft daarbij verklaard dat hij bij het winkelcentrum in Schalkwijk ruzie had gehad met een aantal Marokkaanse jongens en een Joegoslavische jongen en dat hij nu niet meer naar het huis van zijn moeder durfde. Ook heeft verdachte verklaard dat hij van zijn broertje zou hebben gehoord dat die jongens naar hem op zoek waren en dat hij de Joegoslavische jongen een vuistslag in zijn gezicht heeft gegeven. Nadat de verbalisanten met verdachte hebben gesproken, hebben zij hem naar de woning van zijn moeder gebracht.26
3.5. Bewijsoverweging
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat uit het feit dat aangever een steekwond heeft opgelopen en verdachte hem voordien een klap heeft gegeven niet noodzakelijkerwijs volgt dat verdachte aangever met een voorwerp heeft gestoken. Alle hiervoor onder 3.4 opgesomde gebeurtenissen hangen zodanig met elkaar samen dat het ingetreden gevolg, de door aangever opgelopen steekwond, veroorzaakt is doordat verdachte aangever een klap in zijn nek heeft gegeven. Gegeven het feit dat de arts op de eerste hulp heeft geconstateerd dat aangever een steekwond had van de genoemde afmetingen kan het niet anders dan dat verdachte die klap heeft gegeven met gebruikmaking van een scherp voorwerp. Een enkele vuistslag heeft immers niet een dergelijke wond tot gevolg.
De rechtbank wijst er daarbij op dat verdachte heeft erkend dat hij op 6 november 2012 aangever een klap heeft gegeven, dat [getuige 3] heeft verklaard dat dit ongeveer om 23.00 uur gebeurd is, dat [getuige 4] verklaard heeft dat de klap aan de linkerzijde van de hals van aangever terecht is gekomen, dat aangever vrijwel direct daarna bloed heeft gevoeld aan de linkerzijde van zijn gezicht en naar het ziekenhuis is gereden waar hij in ieder geval om 23.03 uur (het tijdstip waarop bij de politie is gemeld dat aangever op de eerste hulp zat) aanwezig was op de eerste hulpafdeling en waarbij door een arts is geconstateerd dat aangever een steekwond van aanzienlijke afmeting en diepte had opgelopen. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat de drie onbekend gebleven jongens direct na de klap achter verdachte zijn aangerend en dat [getuige 1] heeft verklaard dat zij daarbij riepen dat verdachte iemand had neergestoken en dat zij vervolgens ook aan [getuige 1] en zijn collega's hebben verteld dat verdachte een vriend van hen had neergestoken. Voorts is van belang dat [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte zelf tegen hem heeft gezegd dat hij per ongeluk iemand had neergestoken.
De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar stelling dat de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] ongeloofwaardig zijn. Het feit dat [getuige 1] verdachte heeft meegenomen in de bus in de wetenschap dat hij mogelijk iemand had neergestoken, valt immers te verklaren doordat verdachte [getuige 1] om hulp had gevraagd en [getuige 1] bovendien niet alleen was, maar samen met nog vier collega's. Het is zeer wel voorstelbaar dat verdachte voor [getuige 1] onder die omstandigheden geen bedreiging vormde. Daarbij komt dat niet valt in te zien welk belang [getuige 1] zou hebben om in deze zaak een valse verklaring af te leggen. Dat geldt evenzeer voor de verklaring van [getuige 2].
De rechtbank gaat voorts voorbij aan het door verdachte opgeworpen verweer dat aangever en de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] hun verklaringen op elkaar zouden hebben afgestemd en dat de steekwond die aangever heeft opgelopen is veroorzaakt door een andere persoon dan verdachte. Er is geen enkele aanwijzing dat in het korte tijdsbestek tussen de door verdachte gegeven klap en het moment dat aangever met de steekwond in het ziekenhuis is gearriveerd, te weten enkele minuten later, ook een ander persoon aangever precies op die plaats met een scherp voorwerp heeft geraakt als gevolg waarvan de steekwond zou zijn ontstaan.
De mogelijkheid dat aangever en [getuige 3] en [getuige 4] hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd met als mogelijke doel om, zo begrijpt de rechtbank dit verweer, te proberen verdachte verantwoordelijk te houden voor het gebeuren om de volgens verdachte een ander te ontlasten, verwerpt de rechtbank eveneens. Aangever heeft in de door hem opgestelde slachtofferverklaring verklaard dat hij probeerde het gat met zijn hand dicht te drukken, maar dat het bloed bleef stromen en dat hij bang was dat hij al zou zijn doodgebloed voordat ze bij het ziekenhuis zouden aankomen. Gegeven de medische verklaring dat de wond vier centimeter breed en drie centimeter diep was en vlakbij een halsslagader zat, acht de rechtbank deze verklaring van aangever dat hij bang was dood te gaan zeer aannemelijk. Onder die omstandigheden valt niet in te zien dat aangever intussen bezig zou zijn geweest met het verzinnen van een andere toedracht dan de ware om de schuld van het oplopen van de steekwond bij verdachte te leggen. Daarbij komt dat zowel aangever als [getuige 3] en [getuige 4] reeds in het ziekenhuis om 23.05 uur, dus zeer kort na het incident, hebben verklaard dat aangever is gestoken door een jongen, terwijl aangever op dat moment nog geen aangifte wilde doen en aan de verbalisanten heeft aangegeven dat hij het zelf wel op zou lossen.27
Alles in aanmerking genomen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever op 6 november 2012 aan de linkerkant van zijn hals een klap heeft gegeven met een onbekend gebleven scherp voorwerp, zodat aangever daar een steekwond heeft opgelopen.
3.6. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
Meer subsidiair
hij op 6 november 2012 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een scherp voorwerp, in de hals heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte onder meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
T.a.v. meer subsidiair
poging tot zware mishandeling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig (24) maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan zes (6) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie (3) jaren onder de bijzondere voorwaarden dat verdachte zich zal houden aan een meldplicht en verplicht wordt deel te nemen aan een intake bij een instelling voor begeleid wonen. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] (hierna te noemen: [slachtoffer]) heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de materiële schade het gevorderde bedrag van € 350,- geheel voor toewijzing vatbaar is en ten aanzien van de immateriële schade een bedrag van € 5.000,- aan de benadeelde partij [slachtoffer] dient te worden toegekend, onder oplegging van de gevorderde wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
6.2. Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. De raadsvrouw heeft daarbij verwezen naar de reeds onder 3.2. genoemde uitspraken en tevens naar uitspraken van deze rechtbank van 5 december 2008 (LJN: BG6640) en van het gerechtshof Den Haag van 19 april 2012 (LJN: BW3475).
6.3. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en het aldaar vanwege Reclassering Nederland uitgebrachte reclasseringsadvies d.d. 6 februari 2013 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich over de pesterijen van aangever kennelijk zodanig opgewonden, dat hij in plaats van weg te lopen aanleiding heeft gezien om met gebruikmaking van een daartoe door hem ter hand genomen scherp voorwerp aangever een forse klap te geven met een zeer diepe en ernstige steekwond in de hals van aangever tot gevolg. Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan een poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever. Verdachte heeft door zijn handelen pijn en letsel bij aangever veroorzaakt en diens lichamelijke integriteit zeer ernstig aangetast. Deze steekpartij had voor aangever veel ernstiger kunnen aflopen. De relatief gunstige afloop is een toevallige omstandigheid en geen verdienste van verdachte. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke delicten hiervan (langdurig) nadelige psychische en lichamelijke gevolgen kunnen ondervinden. De psychische en lichamelijke gevolgen voor de aangever zijn nader tot uitdrukking gebracht in de door hem ingediende vordering benadeelde partij en de slachtofferverklaring.
Verdachte heeft dit feit bovendien op de openbare weg gepleegd, onder de ogen van een aantal personen. Dergelijke zeer ernstige strafbare feiten plegen grote indruk te maken op getuigen. Daarnaast veroorzaken die feiten vaak onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank wijkt daarbij af van de eis van de officier van justitie, omdat verdachte wordt vrijgesproken van hetgeen hem onder primair en subsidiair ten laste is gelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte van de op te leggen straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met en begeleiding door de Reclassering Nederland noodzakelijk. Een dergelijke verplichting zal als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
7. Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
7.1. Vordering benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 8.850,- ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1. ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde schade bestaat uit een bedrag van € 350,- aan materiële schade en een bedrag van € 8.500,- aan immateriële schade.
Voor wat betreft de materiële schade heeft [slachtoffer] onder meer de aankoopkosten van een overhemd gevorderd en zich op het standpunt gesteld dat dit een overhemd van het merk Ralph Lauren betreft dat € 200,- heeft gekost. De rechtbank volgt het betoog van de raadsvrouw van verdachte dat de door [slachtoffer] overgelegde foto onvoldoende scherp is om te kunnen vaststellen van welk merk het overhemd is. Bij gebreke van enige nadere onderbouwing ten aanzien van het merk, neemt de rechtbank voor het bepalen van de schade tot uitgangspunt dat een bedrag van € 100,- een redelijk bedrag is voor een overhemd. Het gevorderde bedrag van € 150,- voor de beschadigde spijkerbroek is onbetwist en zal geheel worden toegewezen. Het voorgaande in aanmerking genomen is de rechtbank van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 250,- rechtstreeks voortvloeit uit het onder 3.4 bewezen verklaarde feit.
Ten aanzien van de immateriële schade komt de rechtbank vergoeding van een voorschot op de gestelde immateriële schade ten bedrage van € 2.000,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat er mogelijk geen sprake is van een eindtoestand en dat er thans nog onzekerheid bestaat over de medische toestand van [slachtoffer] als gevolg van het onder 3.4 bewezen verklaarde feit. Het zou tot een onevenredige belasting van het strafgeding leiden indien de benadeelde partij alsnog de gelegenheid zou worden geboden om zijn medische situatie nader te onderbouwen. [slachtoffer] zal om die reden voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 2.250,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 november 2012 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij wordt verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
7.2. Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder meer subsidiair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 14a, 14b, 14c, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWINTIG (20) MAANDEN.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot ZES (6) MAANDEN niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie (3) jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich moet melden bij de reclassering als hij daartoe uitgenodigd wordt bij het ingaan van de proeftijd. Hierna zal verdachte zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- op eerste uitnodiging daartoe van de reclassering meewerkt aan een intake in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van € 2.250, bestaande uit € 250,- voor de materiële en € 2.000,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 november 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] voornoemd, rekeningnummer [rekeningnummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.250,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 november 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 32 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.M. Kruithof, voorzitter,
mr. A.C.M. Rutten en mr. L.C. Bannink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.V. Ramdharie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van donderdag 7 maart 2013.
Mr. L.C. Bannink en mr. S.V. Ramdharie zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 De door de rechtbank in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2 Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 21 februari 2013.
3 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3] d.d. 8 november 2012, dossierpagina 35.
4 Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 21 februari 2013.
5 Medische verklaring behorend bij proces-verbaal van bevindingen van 29 januari 2013, los bijgevoegd.
6 Bijlage 4 bij het Voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces.
7 Brief dr. [dokter] d.d. 5 februari 2013, bijlage 4 bij het Voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces.
8 Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 21 februari 2013.
9 Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 21 februari 2013.
10 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 7 november 2012, dossierpagina 30.
11 Proces-verbaal verhoor [getuige 3] d.d. 8 november 2012, dossierpagina 35.
12 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 4] d.d 7 november 2012, dossierpagina 37-38.
13 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 7 november 2012, dossierpagina 30.
14 Proces-verbaal verhoor [getuige 3] d.d. 8 november 2012, dossierpagina 35.
15 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 7 november 2012, dossierpagina 30.
16 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 7 november 2012, dossierpagina 30.
17 Proces-verbaal verhoor [getuige 3] d.d. 8 november 2012, dossierpagina 35.
18 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 4] d.d 7 november 2012, dossierpagina 38.
19 Proces-verbaal van bevindingen van 9 november 2012, dossierpagina 48.
20 Proces-verbaal van bevindingen van 8 november 2012, dossierpagina 46.
21 Medische verklaring behorend bij proces-verbaal van bevindingen van 29 januari 2013, los bijgevoegd.
22 Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 21 februari 2013.
23 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] d.d. 8 november 2012, dossierpagina 39.
24 Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 21 februari 2013.
25 Proces-verbaal van bevindingen van 9 november 2012, dossierpagina 61.
26 Proces-verbaal van bevindingen van 9 november 2012, dossierpagina 48-49.
27 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 november 2012, dossierpagina 48.