ECLI:NL:RBNHO:2013:CA0283

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
15/700258-12 en 99-00082-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing tot achterwege laten van voorwaardelijke invrijheidstelling na ernstige misdragingen in detentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 mei 2013 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot het achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is om over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vordering. De veroordeelde heeft in de periode van 6 september 2012 tot en met 7 februari 2013 diverse disciplinaire straffen ondergaan, waaronder het negeren van aanwijzingen van personeel tijdens een alarmsituatie, het in bezit hebben van een mobiele telefoon in zijn cel, en het moedwillig vernielen van een voorwerp van een klant op de arbeidsafdeling. Deze incidenten hebben geleid tot meerdere disciplinaire straffen en waarschuwingen.

De Reclassering heeft een rapport opgesteld waarin grote zorgen worden geuit over het gedrag van de veroordeelde in detentie. Ondanks dat de veroordeelde heeft aangegeven bereid te zijn om mee te werken aan begeleiding, concludeert de Reclassering dat er geen mogelijkheden zijn voor toezicht en begeleiding, gezien het verleden van de veroordeelde en zijn ongewenste gedrag in detentie. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman van de veroordeelde, die stelde dat de incidenten niet als ernstige misdragingen kunnen worden gekwalificeerd, verworpen. De rechtbank oordeelt dat de veroordeelde zich ernstig heeft misdragen, wat voldoende grond biedt om de voorwaardelijke invrijheidstelling achterwege te laten.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en bepaald dat de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde achterwege blijft. De rechtbank heeft geen noodzaak gezien om de opsteller van het Reclasseringsrapport te horen, aangezien de inhoud van het rapport niet in twijfel werd getrokken. De beslissing is genomen met inachtneming van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de veroordeelde op 11 oktober 2013 in vrijheid zal worden gesteld, maar niet onder voorwaarden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700258-12
V.I.-zaaknummer: 99-00082-14
Uitspraakdatum: 13 mei 2013
BESLISSING ACHTERWEGE LATEN VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSTELLING
1. Ontstaan en loop van de procedure
Ter griffie van voormelde rechtbank is ontvangen de vordering van de officier van justitie van 11 maart 2013, strekkende tot het achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling van:
[veroordeelde], hierna: veroordeelde,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Amsterdam, locatie Havenstraat, te Amsterdam.
Op 29 april 2013 is deze vordering op een openbare terechtzitting behandeld.
Veroordeelde is met zijn raadsman, mr. T.H. Kapinga, advocaat te Haarlem, verschenen.
Voorts was aanwezig de officier van justitie.
Van het verhandelde ter terechtzitting is afzonderlijk proces-verbaal gemaakt. De inhoud daarvan wordt als hier ingelast beschouwd.
2. Beoordeling
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 21 december 2012 in de zaak met parketnummer 15/700258-12 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank Haarlem veroordeelde ter zake van medeplichtigheid aan afpersing en opzetheling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden met aftrek van de tijd die veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting geconstateerd dat zij bevoegd is om over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie in zijn vordering ontvankelijk is.
Uit het advies voorwaardelijke invrijheidstelling van de vestigingsdirecteur van de Penitentiaire Inrichting van 22 februari 2013 blijkt dat veroordeelde in de periode van 6 september 2012 tot en met 7 februari 2013 diverse disciplinaire straffen heeft gekregen. Allereerst heeft betrokkene tijdens een alarmsituatie de aanwijzingen van het personeel genegeerd en een personeelslid uitgescholden. Hiervoor heeft hij een waarschuwing gekregen. Enkele dagen later is opnieuw een rapport opgemaakt ten aanzien van veroordeelde. Dit rapport hield verband met het feit dat in de cel van veroordeelde een mobiele telefoon met adapter is aangetroffen. Veroordeelde heeft hiervoor als straf twee weken opsluiting in zijn cel gekregen. Vervolgens heeft veroordeelde een rapport opgelopen omdat in zijn cel diverse kapotte voorwerpen zijn aangetroffen. Ongeveer tien dagen later heeft veroordeelde een waarschuwing gekregen omdat hij op de arbeidsafdeling moedwillig een voorwerp van een klant zou hebben vernield en zijn werktempo bovendien onder de maat was. Een week na het vorige incident is betrokkene als straf elf dagen uitgesloten van de arbeid vanwege een incident dat zich bij de toiletten heeft voorgedaan. Tenslotte is kort hierna bij veroordeelde een hoeveelheid contrabande aangetroffen. Veroordeelde heeft hiervoor opnieuw een straf gekregen.
In verband met de aanstaande voorwaardelijke invrijheidstelling is door de Reclassering van het Leger des Heils een rapport opgesteld over de mogelijkheden tot begeleiding van veroordeelde. Uit dit rapport volgt dat bij de Reclassering grote zorgen bestaan over het gedrag van betrokkene in detentie, geconstateerd wordt dat hij aldaar zijn ongewenste gedrag voortzet. Bovendien wordt door de Reclassering opgemerkt dat in het verleden is getracht door middel van gedragsinterventies veroordeelde tot ander gedrag te bewegen. De diverse opgelegde vormen van toezicht zijn negatief beëindigd. Hoewel veroordeelde te kennen heeft gegeven nu wel mee te willen werken aan begeleiding door de Reclassering, ziet de Reclassering geen mogelijkheden om te werken aan een toezicht met als doel het gevaar voor recidive te verminderen. De thans bij veroordeelde bestaande motivatie zou worden ingegeven door de mogelijkheid van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Veroordeelde heeft in het verleden laten zien dat hij zich niet aan afspraken houdt en is bovendien niet gemotiveerd voor begeleiding. Door de Reclassering is geadviseerd om veroordeelde niet in aanmerking te laten komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling.
Veroordeelde heeft ter zitting verklaard dat hij enkele malen een straf heeft gekregen voor gedrag zoals staat beschreven in het advies van de Penitentiaire Inrichting. Zo heeft veroordeelde toegegeven dat hij zich op de afdeling wel eens heeft misdragen en brutaal is geweest richting personeel en klopt het ook dat hij een mobiele telefoon op zijn cel heeft gehad. Een aantal van de in het advies genoemde meldingen is volgens veroordeelde echter onjuist of heeft geen betrekking op hem. Zo zeggen incidenten op de arbeid hem helemaal niets en zijn de zakjes met verdovende middelen aangetroffen in een cel waarin hij net nieuw was. Bovendien heeft verdachte aangegeven dat hij de opsteller van het Reclasseringsrapport nooit heeft gesproken.
De raadsman van veroordeelde heeft opgemerkt dat de voorvallen zoals deze genoemd worden in het advies van de Penitentiaire Inrichtingen niet als ernstige misdragingen van veroordeelde kunnen worden aangemerkt. Zo is het niet opvolgen van aanwijzingen van het personeel bij een alarmsituatie geen ernstige misdraging, nu hiervan niet eens een rapport is opgemaakt. Het in bezit hebben van een mobiele telefoon kan ook niet als ernstige misdraging worden gekwalificeerd en bovendien heeft veroordeelde hier al een straf voor gekregen. Dat veroordeelde op de arbeid niet een werktempo heeft als andere gedetineerden houdt verband met zijn fysieke beperkingen en is daarom ook geen ernstige misdraging. Voor deze gedraging en voor het kapot maken van spullen van een klant heeft veroordeelde bovendien slechts een waarschuwing gehad. Tenslotte bestaat ten aanzien van het incident bij de toiletten slechts het vermoeden dat veroordeelde hierbij betrokken is. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat geen sprake is van ernstige misdragingen, zo heeft de raadsman betoogd.
Voorts heeft de raadsman betoogd dat de conclusies van de Reclassering, inhoudende dat veroordeelde onvoldoende gemotiveerd is voor begeleiding, voorbarig zijn. Deze informatie is mede gebaseerd op eerdere rapporten waar veroordeelde niet aan meewerkte. Daarnaast is het zo dat veroordeelde mondig is en vragen stelt alvorens hij toezegt ergens aan mee te werken. Dit wordt echter uitgelegd alsof veroordeelde niet mee wil werken, aldus de raadsman. De raadsman heeft primair geconcludeerd tot afwijzing van de vordering en subsidiair verzocht om de opsteller van het Reclasseringsrapport als getuige te horen.
De rechtbank overweegt het volgende:
Op grond van artikel 15d lid 1 van het Wetboek van Strafrecht kan de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde onder meer achterwege blijven, als gebleken is dat veroordeelde zich na aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf ernstig heeft misdragen of indien door het stellen van voorwaarden het recidiverisico onvoldoende kan worden ingeperkt.
De rechtbank stelt vast dat veroordeelde in ieder geval tijdens de tenuitvoerlegging van zijn straf meermalen een disciplinaire straf opgelegd heeft gekregen, overigens nog naast diverse waarschuwingen en rapporten aangaande allerhande incidenten. Het verweer van de raadsman dat inhoudt dat de in het advies van de Penitentiaire Inrichting genoemde incidenten geen ernstige misdragingen zijn verwerpt de rechtbank. Nog daargelaten dat tenminste enkele van de incidenten naar hun aard zonder meer als ernstig betiteld kunnen worden, - waaronder met name het negeren van aanwijzingen van het personeel in een alarmsitutatie -, is reeds met de constatering dat er meermalen een disciplinaire straf is opgelegd vast komen te staan dat veroordeelde zich ernstig heeft misdragen. Immers, uit artikel 15d lid 1 sub b onder 2 van het Wetboek van Strafrecht volgt dat van ernstige misdragingen kan blijken uit gedrag dat tijdens de tenuitvoerlegging van de straf meermalen heeft geleid tot het opleggen van een disciplinaire straf. Voorts heeft de rechtbank geen enkele reden om te twijfelen aan de juistheid van genoemd advies van de vestigingsdirecteur van de Penitentiaire Inrichting en de daarin opgenomen weergave van de disciplinaire straffen.
Bij het voorgaande komt nog dat tevens is voldaan aan de in artikel 15d lid 1 sub d van het Wetboek van Strafrecht genoemde mogelijkheid om de voorwaardelijke invrijheidstelling achterwege te laten. Uit het rapport van de Reclassering blijkt immers dat geen heil wordt gezien in begeleiding van veroordeelde in het kader van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat veroordeelde in het verleden niet meewerkte aan diverse vormen van toezicht, hij in detentie opnieuw ongewenst gedrag laat zien en zijn bereidheid om mee te werken aan het toezicht vooral wordt ingegeven door het vooruitzicht van voorwaardelijke invrijheidstelling en daadwerkelijke motivatie voor begeleiding ontbreekt.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank voldoende grond om de voorwaardelijke invrijheidstelling achterwege te laten. De vordering wordt derhalve toegewezen.
Op grond van het voorgaande ziet de rechtbank geen noodzaak om de opsteller van het Reclasseringsrapport te horen zoals door de raadsman van veroordeelde is verzocht. Allereerst heeft de rechtbank geen enkele reden de inhoud van het rapport in twijfel te trekken. Daarnaast kan de verklaring van deze getuige niet van belang zijn voor enig in deze zaak te nemen beslissing. Immers, zelfs als komt vast te staan dat de conclusie dat begeleiding van veroordeelde niet mogelijk is, op onjuiste gronden zou zijn getrokken, dan neemt dat niet weg dat veroordeelde zich gedurende zijn detentie ernstig heeft misdragen. Deze ernstige misdragingen zijn reeds voldoende om de voorwaardelijke invrijheidstelling achterwege te laten. Het verzoek wordt afgewezen.
Met inachtneming van de artikelen 15d,15e en 15f van het Wetboek van Strafrecht zal worden beslist als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank:
wijst de vordering tot achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe;
bepaalt dat de voorwaardelijke invrijheidstelling van [veroordeelde] achterwege blijft;
bepaalt dat de veroordeelde op 11 oktober 2013 in vrijheid wordt gesteld.
4. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Deze beslissing is gegeven door
mr. J.C.M. Swinkels, voorzitter,
mr. M.P.J. Ruijpers en mr. M.M. Kruithof, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. A.P. de Klerk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 mei 2013.