RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Strafrecht
Parketnummer: 15/993036-08
Uitspraakdatum: 8 mei 2013
Tegenspraak ex artikel 279 Sv
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 april 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (land),
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [woonadres- en plaats].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D.E. Kruimel en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.H.J. Bals, advocaat te Kloetinge, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair:
hij op (een) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 augustus 2006 tot en met 11 oktober 2006 te Purmerend en/of elders in Nederland, als bestuurder van een rechtspersoon welke bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 21 november 2006 in staat van faillissement is verklaard, te weten [rechtspersoon A], tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten (een) der schuldeiser(s) van de rechtspersoon,
A.
lasten heeft/hebben verdicht of verdicht(en) en/of baten niet heeft/hebben verantwoord en/of niet verantwoordt/verantwoorden en/of enig(e) goederen en/of geld(en) aan de boedel van genoemde rechtspersoon heeft/hebben onttrokken en/of onttrekt/onttrekken;
B.
enig goed hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde heeft/hebben vervreemd;
C.
ter gelegenheid van het faillissement of op een tijdstip waarop hij wist dat het faillissement niet kon worden voorkomen, een van de schuldeisers op enige wijze heeft/hebben bevoordeeld en/of bevoordeelt/bevoordelen;
D.
niet heeft/hebben voldaan en/of niet voldoet/voldoen aan de op hem rustende verplichting ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 15i, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 5, eerste lid, van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in
die artikelen bedoeld,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
(ten aanzien van A/B)
-de bedrijfsvoorraad/inventaris en/of activa van [rechtspersoon A] in de periode van 19 september 2006 verkocht/vervreemd/overgedragen aan (een) ander(en), te weten [rechtspersoon B] voor een bedrag van ongeveer 127.500,-, althans voor enig geldbedrag, en dit niet aan (de boedel van) [rechtspersoon A] ten goede laten komen;
-het kasgeld van [rechtspersoon A], zijnde een bedrag van 90.745,-, althans enig geldbedrag, waarover verdachte en/of zijn mededader(s) op 22 september 2006 kwam(en) te beschikken, niet aan (de boedel van) [rechtspersoon A] ten goede laten komen;
(ten aanzien van D)
-de administratie, onder meer bestaande uit een kasboek en/of een debiteuren- en crediteurenadministratie en/of gegevensdragers, van [rechtspersoon A], waarover verdachte en/of zijn mededader(s) kwam(en) te beschikken op 22 september 2006, niet bewaard en/of aan de curator ter beschikking gesteld;
Subsidiair:
[rechtspersoon A], welke rechtspersoon bij vonnis van de arrondissementsrechtbank Haarlem van 21 november 2006 in staat van faillissement is verklaard, op (een) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 augustus 2006 tot en met 11 oktober 2006 te Purmerend en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten (een) der schuldeiser(s) van genoemde rechtspersoon,
A.
lasten heeft/hebben verdicht of verdicht(en) en/of baten niet heeft/hebben verantwoord en/of niet verantwoordt/verantwoorden en/of enig(e) goederen en/of geld(en) aan de boedel van genoemde rechtspersoon heeft/hebben onttrokken en/of onttrekt/onttrekken;
B.
enig goed hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde heeft/hebben vervreemd;
C.
ter gelegenheid van haar faillissement of op een tijdstip waarop zij wist dat het faillissement niet kon worden voorkomen, een van haar schuldeisers op enige wijze heeft/hebben bevoordeeld en/of bevoordeelt/bevoordelen;
D.
niet heeft/hebben voldaan en/of niet voldoet/voldoen aan de op hem rustende verplichting ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 15i, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 5, eerste lid, van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in die artikelen bedoeld,
immers heeft/hebben [rechtspersoon A] en/of haar mededader(s)
(ten aanzien van A/B)
-de bedrijfsvoorraad/inventaris en/of activa van [rechtspersoon A] in de periode van 19 september 2006 verkocht/vervreemd/overgedragen aan (een) ander(en), te weten [rechtspersoon B] voor een bedrag van ongeveer 127.500,-, althans voor enig geldbedrag, en dit niet aan (de boedel van) [rechtspersoon A] ten goede laten komen;
-het kasgeld van [rechtspersoon A], zijnde een bedrag van 90.745,-, althans enig geldbedrag, waarover verdachte en/of zijn mededader(s) op 22 september 2006 kwam(en) te beschikken, niet aan (de boedel van) [rechtspersoon A] ten goede laten komen;
(ten aanzien van D)
-de administratie, onder meer bestaande uit een kasboek en/of een debiteuren- en crediteurenadministratie en/of gegevensdragers, van [rechtspersoon A], waarover verdachte en/of zijn mededader(s) kwam(en) te beschikken op 22 september 2006, niet bewaard en/of aan de curator ter beschikking gesteld,
terwijl verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven tot vorengenoemd(e) feit(en) en/of aan vorengenoemde verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit.
3.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte van hetgeen hem ten laste is gelegd dient te worden vrijgesproken, omdat verdachte niet als bestuurder dan wel als feitelijk leidinggevende in onderhavige zaak kan worden beschouwd. Verdachte heeft slechts als adviseur, daartoe benaderd door en in opdracht van de heer [naam D], de middellijk bestuurder van [rechtspersoon A], werkzaamheden namens [rechtspersoon A] verricht.
3.3. Vrijspraak
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd en hij moet daarvan dan ook worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe dat op grond van de stukken in het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting feitelijk is komen vast te staan dat verdachte nimmer (middellijk) bestuurder van [rechtspersoon A] is geweest.
3.4. Redengevende feiten en omstandigheden1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Bij vonnis van de rechtbank Haarlem van 21 november 2006 is de besloten vennootschap [rechtspersoon A], gevestigd te Purmerend, op verzoek van de besloten vennootschap [rechtspersoon C] in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. K.I. Hilberts-de Jong tot rechter-commissaris en mr. M. Helmstrijd tot curator.2
Sinds 18 januari 2002 was de besloten vennootschap [rechtspersoon D] de enig aandeelhouder en bestuurder van [rechtspersoon A] Bestuurder en enig aandeelhouder van [rechtspersoon D] was de heer [naam D], die hierdoor middellijk bestuurder van [rechtspersoon A] was.
[naam D] heeft medio november 2005 geconstateerd dat er financiële problemen ontstonden bij [rechtspersoon A]: de opbrengsten vielen tegen, waardoor [rechtspersoon A] niet meer aan haar verplichtingen kon voldoen jegens de ING bank en andere schuldeisers, waaronder de inkoopcombinatie [rechtspersoon C]
[naam D] heeft de hulp van [rechtspersoon E] ingeschakeld om [rechtspersoon A] te herstructureren. De advisering van [rechtspersoon E] werd verricht door verdachte en op advies van verdachte zijn de aandelen in [rechtspersoon D] overgedragen aan medeverdachte, welke laatste daarmee middellijk bestuurder werd van [rechtspersoon A]3 De aandelenoverdracht vond plaats per notariële akte op 19 september 2006.4 Op 22 september 2006 heeft de feitelijke overdracht plaatsgevonden van het in de kluis aanwezige kasgeld ten bedrage van € 90.745,-, alsmede van de inventaris, de voorraden, de sleutels van de winkelruimte en van de kluis, de bedrijfsvoertuigen en de administratie van [rechtspersoon D] aan medeverdachte.5
Op onder meer 22, 23 en 24 september 2006 heeft er een leegverkoop plaatsgevonden in de winkelruimte van [rechtspersoon A] volgens de zogenaamde "Cash en Carry" methode. Deze methode houdt in dat tegen hoge kortingen producten worden verkocht, welke ook onmiddellijk door de klant moeten worden meegenomen. Diverse medewerkers van [rechtspersoon A] hebben verklaard dat door klanten veelal contant werd afgerekend; ook verklaarden zij dat er voorts werd betaald via een nieuw geplaatste pinautomaat.6
Op 26 september 2006 heeft medeverdachte schriftelijk toestemming gevraagd aan de ING Bank om de inventaris, de voorraden en bedrijfsauto's waar de bank pandrecht op had, voor een totaalbedrag van € 127.500,- te verkopen aan de besloten vennootschap [rechtspersoon B], gevestigd te [plaats A] aan de [adres A].7 Uit voornoemde notariële akte blijkt dat medeverdachte op datzelfde adres woonachtig was.
De ING Bank heeft op 28 september 2006 met voornoemde verkoop ingestemd, onder de voorwaarde dat de opbrengst van de verkoop op de rekening van [rechtspersoon A] zou worden gestort.8
Op 9 oktober 2006 heeft de ING Bank aan medeverdachte van [rechtspersoon A] per brief medegedeeld dat de verkoopopbrengst nog niet was ontvangen.9
Op 26 februari 2007 is door de curator, mr. Helmstrijd, aangifte gedaan van faillissementsfraude in de faillissementen van de besloten vennootschappen [rechtspersoon A] en [rechtspersoon D] (welke faillissementen respectievelijk op 21 november 2006 en op 12 december 2006 zijn uitgesproken). De aangifte richtte zich onder meer tegen verdachte en medeverdachte. De curator heeft onder meer verklaard dat er geen administratie van [rechtspersoon A] aan hem ter beschikking is gesteld. Medeverdachte heeft als formeel bestuurder niet voldaan aan de op hem rustende verplichting tot het in ongeschonden staat tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden en geschriften, waardoor hij niet heeft kunnen controleren of er (meer) baten in het faillissement zijn en meer algemeen de rechten en verplichtingen van [rechtspersoon A] niet heeft kunnen vaststellen. Verdachte is mede beleidsbepaler geweest van [rechtspersoon A].10
Uit een bij de aangifte gevoegd faillissementsverslag d.d. 18 december 2006 komt onder meer het volgende naar voren, zakelijk weergegeven:
De curator heeft ten tijde van het faillissement en gedurende de verslagperiode geen administratie en/of boekhouding aangetroffen, noch ontvangen. Tot medio 2006 heeft BDO accountants te Beverwijk de boekhouding verzorgd en deze was in orde. De administratie nadien is verdwenen. De verkoopgegevens en voorraadadministratie zijn verwijderd uit het pand waarin [rechtspersoon A] gevestigd was. Door personeel is verklaard dat na de aandelenoverdracht geen administratie meer digitaal werd verwerkt, terwijl de controle daarop onmogelijk is gemaakt doordat zowel de computers met digitale administratie als de papieren administratie is verdwenen.11
Uit onderzoek is gebleken dat de betalingen van de (leeg)verkoop via de eerdergenoemde, nieuw geplaatste, pinautomaat zijn overgeboekt naar bankrekening [nummer] ten name van de commanditaire vennootschap {bedrijfsnaam] gevestigd te [plaats B] aan [adres B], welke vennootschap door mevrouw [naam A], de partner van verdachte, is opgericht12, terwijl [rechtspersoon E], het bedrijf van verdachte, eveneens was gevestigd aan de [adres B] te [plaats B].13
Het saldo van voornoemde bankrekening was begin september 2006 nihil. Via voornoemd pinapparaat zijn in de periode van september 2006 tot en met november 2006 voor een totaal bedrag van € 64.773,14 transacties verricht. Van voornoemd bankrekeningnummer zijn op 25 september 2006 twee grote bedragen van € 22.000,- respectievelijk € 23.000,- overgemaakt aan Stichting [A] respectievelijk Stichting derdengelden [B]. Oprichter van deze Stichtingen was mevrouw [naam A], de partner van verdachte.14 Met ingang van 6 januari 2009 is Stichting [C] de bestuurder geworden van voornoemde Stichtingen, waarvan verdachte de oprichter is. Van voornoemd bankrekeningnummer zijn in september, oktober respectievelijk november 2006 eveneens drie betalingen verricht aan het CJIB ten behoeve van hetzelfde dossiernummer met onder meer de vermelding "[naam verdachte]", verdachte.15
Medeverdachte heeft bij de FIOD verklaard dat hij door [naam B] is benaderd om het bedrijf [rechtspersoon A] over te nemen en dat hij verder niets hoefde te doen, omdat verdachte alles zou regelen. Hij heeft daarom nooit in de boeken van het bedrijf gekeken. Hij heeft de administratie niet aan de curator kunnen overleggen, omdat deze met de computers uit het bedrijf waren verdwenen. Verdachte was altijd in het bedrijf en had feitelijk de leiding in het bedrijf. Bij de notaris heeft hij van verdachte geld overhandigd gekregen, dat hij aan de notaris heeft gegeven. Bij de notaris heeft hij getekend voor de overname van het bedrijf en de dag erna heeft verdachte de kluis in het bedrijf geopend en kreeg hij, [medeverdachte], € 20.000,- overhandigd, terwijl verdachte het resterende geld tot zich heeft genomen.16 17
Getuige [naam D] heeft bij de FIOD verklaard dat verdachte met medeverdachte [medeverdachte] op de proppen kwam om het bedrijf [rechtspersoon A] over te nemen. Hij heeft verklaard dat alleen verdachte in de administratie van het bedrijf heeft gekeken voor de overname van het bedrijf en dat in een later stadium verdachte dat deed met medeverdachte. Na de overdacht was verdachte altijd op het bedrijf aanwezig; hij had de feitelijke leiding binnen het bedrijf.18
Getuige [getuige 1] heeft bij de FIOD verklaard dat verdachte feitelijk de leiding had binnen [rechtspersoon A] en dat verdachte met het idee kwam om een leegverkoop te organiseren. De opbrengsten van de uitverkoop werden overhandigd aan [naam D] en verdachte en dat ging om tienduizenden euro's. Ook was er een nieuw pinapparaat geplaatst, waarover hem werd verteld dat het van de nieuwe eigenaar zou zijn.19
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij vanaf december 2005 tot aan de sluiting van het bedrijf [rechtspersoon A] als administratief medewerkster heeft gewerkt. Zij weet dat er een kasboek, een crediteuren- en debiteuren administratie was met een grootboekbalans. De administratie werd geautomatiseerd bijgehouden. Eind augustus kwam verdachte op het bedrijf en hij wilde dat getuige zich ziek zou melden. Volgens haar wilde hij van haar af. In de periode van de uitverkoop mocht zij het kantoor niet meer in. Tot aan de overname van het bedrijf was de administratie compleet bijgewerkt. Toen zij bij de uitverkoopdagen aanwezig was zag zij dat er wel bonnen werden uitgeschreven, maar dat er niets op de kassa werd aangeslagen. Ook zij denkt dat er die dagen wel voor enige duizenden euro's is omgezet. Het had de voorkeur van verdachte dat alles contant werd betaald.20
3.5. Bewijsoverweging
Anders dan de verdediging heeft betoogd, is de rechtbank op grond van bovenstaande redengevende feiten en omstandigheden van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte in de periode waar het hier om gaat ten aanzien van de ten laste gelegde gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven aan verboden gedragingen van [rechtspersoon A] Het alternatieve scenario dat door de raadsman van verdachte is geschetst, te weten dat verdachte enkel als adviseur van [naam D] is opgetreden en dat uitsluitend [naam B] de feitelijk leidinggevende was, acht de rechtbank niet aannemelijk. Uit de diverse afgelegde verklaringen blijkt immers dat verdachte ook ná de overname van [rechtspersoon A] op 19 september 2006 voor en namens [rechtspersoon A], actief is blijven optreden, dagelijks op de zaak aanwezig was en leidinggevende handelingen heeft verricht. Dat is, uitgaande van de verklaring van verdachte dat hij uitsluitend als adviseur voor [naam D] zou zijn opgetreden, volstrekt onlogisch omdat verdachte immers als adviseur na de overdracht geen rol had te vervullen. De rechtbank betrekt hierbij de omstandigheid dat verdachte zich heeft beroepen op zijn zwijgrecht wat inhoudt dat hij voor bovengenoemde feiten en omstandigheden geen redengevende, die feiten ontzenuwende verklaring heeft kunnen of willen geven. De mogelijkheid ten slotte dat [naam B] feitelijk leiding zou hebben gegeven aan verboden gedragingen van [rechtspersoon A] laat onverlet dat óók verdachte zulks heeft gedaan.
3.6. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
[rechtspersoon A], welke rechtspersoon bij vonnis van de arrondissementsrechtbank Haarlem van 21 november 2006 in staat van faillissement is verklaard, in de periode van 24 augustus 2006 tot en met 11 oktober 2006 te Purmerend en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), telkens ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van genoemde rechtspersoon,
A.
baten niet hebben verantwoord en enige goederen en gelden aan de boedel van genoemde rechtspersoon hebben onttrokken;
D.
niet hebben voldaan aan de op hem rustende verplichting ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld,
immers hebben [rechtspersoon A] en haar mededader(s)
(ten aanzien van A)
-de bedrijfsvoorraad/inventaris en activa van [rechtspersoon A] in de periode na 19 september 2006 verkocht/vervreemd/overgedragen aan een ander, te weten [rechtspersoon B] voor een bedrag van ongeveer 127.500,- euro en dit niet aan de boedel van [rechtspersoon A] ten goede laten komen;
-het kasgeld van [rechtspersoon A], zijnde een bedrag van 90.745,- euro, waarover verdachte en zijn mededader(s) op 22 september 2006 kwam(en) te beschikken, niet aan de boedel van [rechtspersoon A] ten goede laten komen;
(ten aanzien van D)
-de administratie, onder meer bestaande uit een kasboek en een debiteuren- en crediteurenadministratie en gegevensdragers, van [rechtspersoon A], waarover verdachte en zijn mededader(s) kwam(en) te beschikken op 22 september 2006, niet bewaard en aan de curator ter beschikking gesteld,
terwijl verdachte opdracht heeft gegeven tot vorengenoemde feiten en/of aan vorengenoemde verboden gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van feitelijk leidinggeven aan bedrieglijke bankbreuk door een rechtspersoon.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sancties
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht (8) maanden. Daarnaast heeft zij gevorderd dat het vonnis tegen verdachte openbaar zal worden gemaakt door middel van publicatie daarvan in De Telegraaf op kosten van de verdachte thans begroot op een bedrag van € 2.500,- bij niet betaling daarvan te vervangen door 35 dagen hechtenis.
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
6.3. Hoofdstraffen
Verdachte heeft zich samen met (een) ander(en) schuldig gemaakt aan het feitelijk leiding geven aan bedrieglijke bankbreuk. Hij heeft op berekenende en geraffineerde wijze aanzienlijke bedragen buiten de boedel van het zich in staat van faillissement verkerende bedrijf [rechtspersoon A] gehouden, onder meer door het verkopen van voorraden aan een aan hem en/of één van zijn mededaders gelieerde besloten vennootschap, het wegnemen en verdelen van kasgeld uit de kluis van het bedrijf en het onttrekken van geldbedragen uit de opbrengsten van een leegverkoop van dit bedrijf. Hij en zijn mededader(s) hebben de contante opbrengsten van de leegverkoop onder zich gehouden en het geld dat door middel van een speciaal daartoe geïnstalleerde pinautomaat werd betaald is op een bankrekening terechtgekomen, die via constructies van besloten vennootschappen eveneens naar verdachte was te herleiden. Hierdoor heeft verdachte het naderende faillissement van de onderneming bespoedigd en zijn de schuldeisers van [rechtspersoon A] in ernstige mate benadeeld. De kans op verhaal is mede door het handelen van verdachte vrijwel nihil.
Om hun sporen uit te wissen hebben verdachte en zijn mededader(s) de administratie van het bedrijf, zowel de papieren- als digitale versie, uit het bedrijf gehaald. Door het niet ter beschikking stellen van de administratie konden de rechten en plichten van [rechtspersoon A] niet te allen tijde worden gekend, hetgeen met name de curator van de failliet in een lastig parket heeft gebracht. Het belang van een goed gevoerde administratie is in het kader van een faillissement immers dat de curator goed inzicht heeft in de vermogenspositie van de gefailleerde alsmede van de rechten en plichten van de schuldeisers en schuldenaren, ten behoeve van een zo gunstig mogelijke afwikkeling van de boedel.
Dit handelen is buitengewoon kwalijk te noemen. Niet alleen omdat de gedupeerde schuldeisers financiële schade leiden, maar ook omdat dergelijke vormen van fraude het vertrouwen tussen ondernemers onderling, dat van essentieel belang is voor een goed functionerend handelsverkeer, aantasten. Bovendien zullen kredietverstrekkers door het plegen van dit soort feiten ook terughoudender zijn in het ter beschikking stellen van krediet aan ondernemers en daarvoor steeds hogere vergoedingen bedingen, hetgeen eveneens schadelijk is voor de economie.
Hier komt bij dat verdachte geen enkel inzicht heeft getoond in het laakbare van zijn handelen. Verdachte ziet zichzelf uitsluitend als adviseur van [naam D] en miskent daarmee volledig zijn rol in het gebeuren. Verder houdt de rechtbank er ten nadele van verdachte rekening mee dat hij eerder is veroordeeld voor soortgelijke (frauduleuze) feiten. Wel houdt de rechtbank rekening met de straf die op 21 december 2006 aan verdachte is opgelegd in verband met valsheid in geschrift, zodat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Ook is van belang wat in soortgelijke zaken met een vergelijkbaar benadelingsbedrag aan straf pleegt te worden opgelegd, mede - gezien de frauduleuze context waarin de gedragingen hebben plaatsgevonden - afgezet tegen de oriëntatiepunten die door het LOVS inzake fraude worden gehanteerd.
De rechtbank is, gelet hierop, van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en dat dit (mede) gelet op de persoon van verdachte meebrengt dat ook een andere straf in de vorm van een geldboete op haar plaats is dan enkel de vrijheidsbeneming die door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd en dat tevens een geldboete moet worden opgelegd. Bij de bepaling van de hoogte van die geldboete heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte alsmede met de omstandigheid dat verdachte aan de curator een schikkingsbedrag heeft aangeboden van € 50.000,- tegen finale kwijting over en weer (welk bod door de curator niet is aanvaard). Kennelijk heeft verdachte de beschikking over een dergelijk geldbedrag (gehad).
6.4. Bijkomende straf
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het van belang is om deze uitspraak te publiceren in een landelijk dagblad, ten einde te voorkomen dat verdachte wederom bedrieglijke bankbreuk pleegt. De rechtbank zal de openbaarmaking van dit vonnis in dagblad De Telegraaf gelasten, nu uit het dossier is gebleken dat verdachte in deze zaak zichzelf ook door middel van advertenties heeft aangeboden als bedrijfsadviseur en De Telegraaf een dagblad is dat veelal in de zakelijke wereld gelezen wordt. De kosten van een dergelijke publicatie komen voor rekening van verdachte en worden door de rechtbank vooralsnog geschat op een bedrag van € 2.500,-.
De publicatie dient de tekst te bevatten: bekendmaking (in hoofdletters), alsmede: De rechtbank Noord-Holland heeft bij vonnis van 8 mei 2013 [verdachte], geboren op [geboortedatum en –plaats] in verband met faillissementsfraude veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden en een geldboete van € 50.000,-.
De advertentie dient een gebruikelijke opmaak te hebben en omstreeks 100 cm2 groot te zijn.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
23, 24, 24c, 36, 51, 63, 341 en 349 van het Wetboek van Strafrecht.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het subsidiair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ACHT (8) MAANDEN.
Veroordeelt verdachte tot het betalen van een geldboete van € 50.000,- (zegge vijftigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 285 dagen hechtenis.
Gelast dat deze uitspraak openbaar wordt gemaakt in het dagblad De Telegraaf, op de volgende wijze:
plaatsing van een advertentie die de volgende tekst dient te bevatten: "bekendmaking" (in hoofdletters), alsmede: "De rechtbank Noord-Holland heeft bij vonnis van 8 mei 2013 [verdachte], geboren op [geboortedatum en –plaats] in verband met faillissementsfraude veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden en een geldboete van € 50.000,-.".
De advertentie dient een gebruikelijke opmaak te hebben en omstreeks 100 cm2 groot te zijn.
Veroordeelt verdachte tot het betalen van de kosten van de publicatie, vooralsnog begroot op een bedrag van € 2.500,- (zegge: vijfentwintighonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 35 dagen hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C.M. Rutten, voorzitter,
mr. W.J. van Andel en mr. E.J. Bellaart, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.P. van Os,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 mei 2013.
Mr. Van Andel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2 Vonnis van de rechtbank Haarlem d.d. 21 november 2006 (bijlage D-02).
3 Het algemeen proces-verbaal d.d. 27 november 2008 (OPV-1, pagina 2 en 3 van 11).
4 Een notariële akte d.d. 19 september 2006 (bijlage D-013, 10/40 tot en met 14/40).
5 Een schriftelijk stuk, inhoudende een bewijs van ontvangst d.d. 22 september 2006 (bijlage D-013, 18/40).
6 Het algemeen proces-verbaal d.d. 27 november 2008 (OPV-1, pagina 3 van 11); het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 31 oktober 2008 (bijlage G-04, pagina 2 en 3 van 3); het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 17 november 2008 (bijlage G-05, pagina 2 en 3 van 3).
7 Een schriftelijk stuk, inhoudende een brief van [medeverdachte] aan de ING bank d.d. 26 september 2006 met bijlagen (bijlage D-013, 20/40 tot en met 26/40).
8 Een schriftelijk stuk, inhoudende een brief van de ING bank aan [medeverdachte] d.d. 28 september 2006 (bijlage D-013, 35/40).
9 Een schriftelijk stuk, inhoudende een brief van de ING bank aan [medeverdachte] d.d. 9 oktober 2006 (bijlage D-013, 36/40).
10 Aangifte Faillissementsfraude door curator mr. M. Helmstrijd d.d. 26 februari 2007 (bijlage D-017), met o.a. verwijzing naar de concept-dagvaarding jegens [medeverdachte] (bijlage D-018, 1/5).
11 Een schriftelijk stuk, inhoudende een faillissementsverslag d.d. 18 december 2006 (bijlage D-019, 3/4).
12 Een schriftelijk stuk, inhoudende een handelsregisterhistorie (aanvullend proces-verbaal, AH-14-5).
13 Algemeen proces-verbaal d.d. 27 november 2008 (OPV-1, pagina 4 van 11).
14 Een schriftelijk stuk, inhoudende een handelsregisterhistorie (aanvullend proces-verbaal, OPV-2-6 en OPV-2-7).
15 Het aanvullend proces-verbaal d.d. 14 oktober 2009 met bijlagen (OPV-2, pagina's 4 tot en met 6 van 7).
16 Processen-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte] d.d. 12 november 2008 (V-02-01 en V-02-02).
17 Een schriftelijk stuk, inhoudende een bewijs van overdracht d.d. 22 september 2006 (bijlage D-013, 18/40).
18 Proces-verbaal van verhoor getuige [naam D] d.d. 1 oktober 2008 (G-02).
19 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 31 oktober 2008 (G-04).
20 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 17 november 2008 (G-05).