ECLI:NL:RBNHO:2014:10328

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 oktober 2014
Publicatiedatum
5 november 2014
Zaaknummer
HAA 14/389
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd op grond van de Werkloosheidswet wegens schending van de inlichtingenplicht met gedeeltelijke verwijtbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 oktober 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. L.E. Gilden, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. M.H.A.H. Smithuysen. Eiseres ontving sinds 1 augustus 2012 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en kreeg op 20 september 2013 een boete opgelegd van € 1.339,88 wegens het niet tijdig doorgeven van haar gewerkte uren. Het bestreden besluit van 19 december 2013, waarin het bezwaar van eiseres ongegrond werd verklaard, leidde tot beroep bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat zij in de weken 6 en 7 had gewerkt. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres geen verwijt kon worden gemaakt voor het niet melden van de betaling over week 7, omdat deze pas in april 2013 was gedaan en pas later duidelijk werd dat het om loon over de opzegtermijn ging. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en legde een boete op van € 669,94 voor de schending van de inlichtingenverplichting in week 6, waarbij rekening werd gehouden met de omstandigheden van de zaak.

De rechtbank oordeelde dat de boete passend en evenredig was, ondanks de persoonlijke omstandigheden van eiseres, en dat er geen dringende redenen waren om van het opleggen van de boete af te zien. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 44,- moet vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van eiseres moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 1.461,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 14/389

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 oktober 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: mr. L.E. Gilden),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.H.A.H. Smithuysen).

Procesverloop

Bij besluit van 20 september 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 1.339,88 op grond van de Werkloosheidswet (WW).
Bij besluit van 19 december 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiseres ontvangt sinds 1 augustus 2012 een uitkering op grond van de WW. Eiseres heeft via de zogenaamde Werkmap op 28 januari 2013 doorgegeven dat zij per vrijdag 1 februari 2013 zou gaan werken via een uitzendbureau. De werkcoach heeft eiseres daarop op 31 januari 2013 (telefonisch) laten weten dat zij de gewerkte uren via een wijzigingsformulier moest opgeven. Eiseres heeft op 16 april 2013 een wijzigingsformulier ingevuld en daarop doorgegeven dat zij per 17 april 2013 volledig is gaan werken bij [bedrijf] B.V.
Verweerder heeft vervolgens bij een controle vastgesteld dat eiseres heeft gewerkt bij Randstad Uitzendbureau in de periode van 4 februari 2013 tot en met 17 februari 2013 (de weken 6 en 7). Bij besluit van 19 september 2013 is verweerder overgegaan tot herziening van de WW-uitkering over de periode van 4 februari 2013 tot en met 17 februari 2013 en terugvordering van een bedrag van (bruto) € 1.339,88.
2. Het bestreden besluit is gebaseerd op het standpunt dat eiseres zich niet heeft gehouden aan haar informatieplicht omdat zij niet juist heeft doorgegeven dat zij heeft gewerkt in de periode van 4 februari 2013 tot en met 17 februari 2013. De boete is even hoog als het brutobedrag dat eiseres moet terugbetalen. Verweerder acht de gedraging volledig verwijtbaar.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat voor de betreffende wijziging geen mededelingsplicht geldt omdat de gegevens over haar inkomen bij verweerder bekend waren uit officiële systemen. Voorts heeft zij aangevoerd dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt dan wel dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Eiseres stelt dat zij op 28 januari 2013 via de Werkmap heeft doorgegeven te gaan werken en dat zij later met haar brief van 9 april 2013 nog nadere informatie heeft gegeven. Eiseres stelt verder dat zij alleen in week 6 werkzaamheden heeft verricht. In april 2013 heeft zij nog een betaling van Randstad ontvangen over week 7, maar die zag niet op verrichte werkzaamheden. Nu de betaling over week 7 eerst in april 2013 is gedaan, is het feit dat zij over die week teveel WW-uitkering kreeg in elk geval geen gevolg van een onjuiste melding. Ook heeft eiseres gewezen op haar persoonlijke situatie in die tijd (echtscheiding, rechtszaak en verhuizingen). Gelet op alle omstandigheden acht eiseres de boete onevenredig hoog. Eiseres heeft ten slotte gewezen op de grote financiële problemen die de oplegging van de boete heeft veroorzaakt. Eiseres betoogt dat gelet hierop wegens dringende redenen van het opleggen van een boete moet worden afgezien.
4. Wettelijk kader
4.1
Omdat sprake is van een beboetbare overtreding, die niet is opgeheven of geconstateerd voor 31 januari 2013, is op grond van artikel XXV, tweede lid, van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving de met ingang van 1 januari 2013 in werking getreden nieuwe boetewetgeving van toepassing.
4.2
Op grond van artikel 27a, eerste lid, van de WW legt verweerder een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van de verplichting, bedoeld in artikel 25. De bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van het derde lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was van een benadelingsbedrag.
Op grond van het tweede lid, wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 25, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen
Op grond van het achtste lid van dit artikel kan verweerder:
a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid;
b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Op grond van het tiende lid worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
4.3
Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten (het Boetebesluit), zoals dit sinds 1 januari 2013 luidt, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op de hoogte van het benadelingsbedrag, met dien verstande dat zij op ten minste € 150 wordt vastgesteld. Bij verminderde verwijtbaarheid wordt de bestuurlijke boete verlaagd.
4.4
Artikel 2a luidt, voor zover van belang, als volgt:
‘1. Bij de bepaling van de hoogte van de bestuurlijke boete wordt de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten beoordeeld naar de omstandigheden waarin betrokkene verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenverplichting had moeten nakomen.
2. Bij de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten, leiden in ieder geval de volgende criteria tot verminderde verwijtbaarheid:
a. de betrokkene verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan de inlichtingenverplichting te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt;
b. de betrokkene verkeerde in een zodanige geestelijke toestand dat hem de overtreding niet volledig valt aan te rekenen (…)’.
4.5
Op grond van artikel 3, eerste lid, van verweerders Beleidsregel boete werknemer 2013 (de Beleidsregel) is het basisboetebedrag gelijk aan 100% van het benadelingsbedrag.
Op grond van artikel 4 van de Beleidsregel hanteert verweerder bij de afstemming van de boete, als bedoeld in artikel 5:46, tweede en derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het Boetebesluit. Bij de afstemming wordt de boete aangepast aan de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid. Hierbij worden de criteria zoals genoemd in artikel 2a van het Boetebesluit in acht genomen. Daarnaast wordt ook nagegaan of sprake is van een samenloop van omstandigheden die elk op zich niet, maar in hun onderlinge samenhang beschouwd wel leiden tot verminderde verwijtbaarheid.
4.6
Op grond van artikel 5:46, eerste lid, van de Awb bepaalt de wet de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd. Op grond van het tweede lid stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, tenzij de hoogte bij wettelijk voorschrift is vastgesteld. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Op grond van het derde lid legt het bestuursorgaan, indien de hoogte van de boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, niettemin een lagere boete op, indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.1
Vaststaat dat eiseres de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet eigener beweging melding te maken van haar werkzaamheden en inkomsten/vergoedingen over week 6 en week 7. De melding via de Werkmap in januari 2013 is niet concreet genoeg en de door eiseres genoemde latere melding, via de Werkmap of schriftelijk, is niet aangetroffen. Dat de informatie ook via officiële bronnen beschikbaar is, ontslaat eiseres niet van haar verplichting tot mededeling. Voor zover eiseres daarbij doelt op de in artikel 25 van de WW genoemde ministeriële regeling, stelt de rechtbank vast dat deze regeling (nog) niet tot stand is gekomen.
5.2
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt echter dat het enkele feit dat eiseres de inlichtingenplicht van artikel 25 van de WW heeft geschonden niet voldoende is voor het opleggen van een boete. Bij het opleggen van een boete is van belang of de betrokkene van het niet voldoen aan de informatieverplichting een verwijt kan worden gemaakt. Het gaat bij het opleggen van een boete wegens schending van de inlichtingenverplichting om een punitieve sanctie en een criminal charge als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarbij is tevens van betekenis dat het gaat om een voorschrift waarbij aan een betrokkene een actieve verplichting tot het verstrekken van informatie wordt opgelegd. In dat verband is van essentieel belang of eiseres naast een objectief verwijt ook subjectief een verwijt te maken valt van dat niet-nakomen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 11 maart 2009, ECLI:CRVB:2009:BH7780).
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank valt eiseres niet te verwijten dat zij de betaling over week 7 niet direct heeft gemeld. Die betaling is immers pas in april 2013 gedaan en eerst in september 2013 is aan eiseres duidelijk geworden dat het hier loon over de opzegtermijn (schadevergoeding) betrof. Verweerder heeft de mail van 17 september 2013 van de werkgever hierover aanvankelijk verkeerd begrepen. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting ook erkend dat eiseres ten aanzien van week 7 geen verwijt valt te maken. Dit betekent dat over deze periode ten onrechte een boete is opgelegd.
5.4
Uit het vorenstaande volgt dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72a van de Awb zelf in de zaak voorzien.
5.5
Naar het oordeel van de rechtbank valt eiseres wel, objectief en subjectief, een verwijt te maken van het niet nakomen van haar informatieverplichting ten aanzien van de gewerkte uren in week 6. Eiseres kon en moest begrijpen dat zij alle gewerkte uren en inkomsten moest melden en haar is ook door de werkcoach nog nader uitgelegd wat de daartoe geëigende weg was. Dat zij niet het oogmerk had om informatie te verzwijgen doet niet af aan de verwijtbaarheid. In hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen dringende redenen die aanleiding vormen om van het opleggen van een boete af te zien. Dit betekent dat verweerder op grond van artikel 27a, eerste lid, van de WW gehouden was eiseres ten aanzien van week 6 een boete op te leggen.
5.6
Bij de bepaling van de hoogte van de boete moet op grond van artikel 5:46 van de Awb niet alleen rekening worden gehouden met de ernst van de overtreding van de inlichtingenverplichting en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, maar ook met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het aannemen van verminderde verwijtbaarheid. Dat sprake zou zijn geweest van dusdanig ontwrichtende omstandigheden dat de overtreding van de mededelingsplicht eiseres niet kan worden verweten blijkt niet uit de stukken en is ook niet nader onderbouwd. Ook de financiële omstandigheden waar eiseres zich op beroept zijn niet nader onderbouwd en geven geen aanleiding tot matiging van de boete. Gelet op alle hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang beschouwd, acht de rechtbank in dit geval een op te leggen boete van € 669,94 passend en evenredig.
5.7
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder tevens in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.461,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 19 december 2013;
- herroept het primaire besluit van 20 september 2013;
- legt aan eiseres een boete op van € 669,94;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.461,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W van de Ven, voorzitter, en mr. I. de Greef en mr. L. Beijen, leden, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.