ECLI:NL:RBNHO:2014:10445

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 oktober 2014
Publicatiedatum
6 november 2014
Zaaknummer
14 _ 4090
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om voorlopige voorziening voor opvang van moeder met kinderen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 28 oktober 2014 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, een moeder met twee Nederlandse kinderen, had een aanvraag ingediend voor opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), nadat haar eerdere aanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Haarlem was afgewezen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster sinds januari 2011 in Nederland verblijft, maar geen verblijfsvergunning heeft. Ondanks het ontbreken van rechtmatig verblijf, oordeelde de voorzieningenrechter dat op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) de gemeente verplicht is opvang te bieden aan verzoekster en haar kinderen. De voorzieningenrechter benadrukte dat de kinderen, gezien hun kwetsbare leeftijd, recht hebben op bescherming van hun privéleven en dat het weigeren van opvang in strijd is met dit artikel. De voorzieningenrechter heeft de gemeente Haarlem opgedragen om opvang te realiseren voor verzoekster en haar kinderen, tot zes weken na de beslissing op bezwaar. De uitspraak is gedaan in het openbaar en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 14/4090
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 oktober 2014 in de zaak tussen

[verzoekster], te [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. W.G. Fischer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 oktober 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoeksters aanvraag om opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 16 oktober 2014. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Braeken en H.J. Knotnerus-Sanstra.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Het verzoek is opnieuw behandeld ter zitting van 28 oktober 2014. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Braeken en T.A. van den Hoff.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- bepaalt dat verweerder, zodra verzoekster het Blijf van mijn lijf huis dient te verlaten, ten behoeve van verzoekster en haar twee kinderen opvang dient te realiseren, ofwel door deze zelf beschikbaar te stellen, dan wel te organiseren dat een andere gemeente deze aan verzoekster beschikbaar stelt, tot zes weken na de datum van de beslissing op bezwaar.

Overwegingen

1. Verzoekster verblijft sinds januari 2011 in Nederland. Zij had een verblijfsvergunning op grond van verblijf bij partner (te [plaats]). Deze relatie is door haar beëindigd omdat de partner geweld tegen haar gebruikte. Verzoekster vermoedde ook seksueel geweld met betrekking tot hun zoon[naam 1] (geboren[geboortedatum 1]). Verzoekster heeft vanaf 2011 enige tijd verbleven in het Blijfhuis te [woonplaats]. Vervolgens heeft zij verbleven bij haar nieuwe partner (te [plaats 2]). Uit deze relatie is een dochter geboren ([naam 2], geboren [geboortedatum 2]). Ook die relatie heeft verzoekster beëindigd vanwege geweld van de kant van de partner. Daarna is ze opnieuw in het Blijfhuis terecht gekomen. Het verblijf in het Blijfhuis eindigt op 28 oktober 2014.
2. Verzoekster heeft een nieuwe aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend. Daarnaast is beroep aangetekend tegen een eerdere afwijzing. Verzoekster mag de procedure in Nederland afwachten. Haar beide kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat verzoekster en haar kinderen het Blijfhuis moeten verlaten en vervolgens geen onderdak hebben. Tussen partijen is evenmin in geschil dat verzoekster geen aanspraak kan maken op opvang op grond van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Er is dus sprake van dreigende dakloosheid.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er op hem geen plicht rust opvang te verlenen, omdat verzoekster op grond van artikel 8 van de Wmo is uitgesloten van opvang.
5. Verzoekster heeft aangevoerd dat artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) wordt geschonden indien haar met haar kinderen geen opvang wordt geboden.
6. Artikel 8, tweede lid, van de Wmo bepaalt, voor zover hier van belang, dat een vreemdeling voor het verlenen van maatschappelijke opvang slechts in aanmerking kan komen indien hij rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vw. Tussen partijen is niet in geschil dat verzoekster geen rechtmatig verblijf houdt als hier bedoeld. Daaruit volgt echter nog niet dat verweerder niet desondanks gehouden kan zijn opvang te realiseren.
7. Het in artikel 8 van het EVRM besloten liggende recht op respect voor het privéleven van een persoon omvat mede de fysieke en psychische integriteit van die persoon en is er primair op gericht, zonder inmenging van buitenaf, de ontwikkeling van de persoonlijkheid van elke persoon in zijn betrekkingen tot anderen te waarborgen. Dit artikel beoogt niet alleen de staten tot onthouding van inmenging in het privéleven te dwingen, maar kan onder omstandigheden ook aan het recht op eerbiediging van het privéleven inherente positieve verplichtingen meebrengen die noodzakelijk zijn voor een effectieve waarborging daarvan. Deze positieve verplichting kan volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof van de rechten van de Mens (EHRM) er toe leiden dat publieke middelen moeten worden besteed ter waarborging van genoemde rechten. Daarbij is wel van belang dat in een dergelijk geval aan de Staat een extra ruime “margin of appreciation” toekomt, terwijl het EHRM bij de bepaling van de bescherming die betrokkenen genieten onder het EVRM (ook) belang toekent aan de al dan niet legale status van het verblijf van betrokkenen (CRvB 22 december 2008,
ECLI:NL:CRVB:2008:BG8776).
8. Gezien de leeftijd van de kinderen van verzoekster (5 en nog geen 1 jaar) is de voorzieningenrechter van oordeel dat zij behoren tot de categorie kwetsbare personen die op grond van artikel 8 van het EVRM in het bijzonder recht hebben op bescherming van hun privéleven. Het weigeren van opvang aan de kinderen komt dan ook in strijd met artikel 8 van het EVRM. Nu verzoekster haar kinderen verzorgt, zal de opvang ook aan haar verstrekt dienen te worden, zodat zij in staat gesteld wordt die zorg te blijven verrichten.
9. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat verzoekster niet aan de regio gebonden is, omdat het verblijf in het Blijfhuis op grond van afspraken tussen gemeenten niet meeweegt voor binding aan de regio.
10. De voorzieningenrechter overweegt dat afspraken met betrekking tot regiobinding in verband met de verdeling van aanvragers tussen centrumgemeenten op zichzelf beschouwd niet onredelijk zijn te achten. Wel zal daarbij altijd moeten worden bezien of verwijzing naar een andere centrumgemeente zal leiden tot inhoudelijke beoordeling van het verzoek tot opvang door die andere gemeente. In dit geval is nog niet gebleken van enig contact van verweerder met een andere gemeente waar verzoekster haar aanvraag zou kunnen doen. Nu verder is gebleken dat het zoontje van eiseres in [woonplaats] naar school gaat en in [plaats 3] wordt behandeld, is de voorzieningenrechter van oordeel dat geen sprake is van het ontbreken van regiobinding.
11. Het vorenstaande leidt tot de voorlopige conclusie dat verweerder gehouden is opvang te realiseren, omdat de gemeente Haarlem centrumgemeente is. Naar verwachting zal het besluit in bezwaar dan ook niet in stand kunnen blijven. De voorzieningenrechter zal het verzoek voor het treffen van een voorlopige voorziening dan ook toewijzen.
12. De voorzieningenrechter merkt hierbij nog wel op dat van verzoekster uiteraard verwacht mag worden dat zij alles in het werk stelt huisvesting te vinden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. de Feijter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.