In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 13 februari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die niet voldaan had aan de inschrijvingsplicht van zijn dochter op een school die voldoet aan de Leerplichtwet 1969. De kern van de zaak draait om de vraag of De Koers, een particuliere school, als een school in de zin van de Leerplichtwet kan worden aangemerkt. De kantonrechter is in beginsel gebonden aan de eerdere uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, die had geoordeeld dat De Koers niet als school erkend wordt. De verdediging voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op deze regel rechtvaardigden, maar de kantonrechter oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om van de eerdere uitspraak af te wijken.
De vader had zijn dochter ingeschreven op De Koers, die niet erkend was als school volgens de Leerplichtwet. De kantonrechter concludeerde dat de vader, als gezaghebbende ouder, niet had voldaan aan zijn verplichting om ervoor te zorgen dat zijn dochter op een erkende school was ingeschreven. De verdediging stelde dat De Koers voldeed aan de wettelijke eisen en dat de inspectie fouten had gemaakt, maar de kantonrechter oordeelde dat de inspectie op juiste wijze had vastgesteld dat De Koers niet voldeed aan de criteria van de Leerplichtwet.
De kantonrechter legde de vader een geldboete op van €500,-, subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis. De uitspraak benadrukt het belang van de Leerplichtwet en de verantwoordelijkheden van ouders in het waarborgen van onderwijs voor hun kinderen. De kantonrechter nam in zijn overwegingen ook de persoonlijke omstandigheden van de vader mee, maar concludeerde dat de wettelijke verplichtingen niet konden worden genegeerd.