ECLI:NL:RBNHO:2014:218

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 januari 2014
Publicatiedatum
15 januari 2014
Zaaknummer
151222
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.M. Jongkind-Jonker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis na expiratie van een voorwaardelijke machtiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 januari 2014 uitspraak gedaan over een verzoek tot verlening van een machtiging tot voortgezet verblijf van een betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. De betrokkene had eerder een voorwaardelijke machtiging die op 17 december 2013 was geëxpireerd. De officier van justitie diende op 3 januari 2014 een verzoek in voor een nieuwe machtiging, nadat de geneesheer-directeur van GGZ Noord-Holland Noord had besloten tot opname van de betrokkene. De rechtbank oordeelde dat het verzoek tijdig was ingediend, aangezien het verzoek en de beslissing binnen vier weken na de expiratiedatum van de eerdere machtiging plaatsvonden.

De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman van de betrokkene gehoord, die stelde dat er geen geldige machtiging meer was na de expiratiedatum en dat de rechtbank niet tijdig had beslist. De rechtbank weerlegde deze argumenten door te stellen dat de geneesheer-directeur bevoegd was om een besluit tot opname te nemen, zelfs na de expiratie van de machtiging, mits er een verzoek was ingediend voor een aansluitende machtiging. De rechtbank concludeerde dat de betrokkene nog steeds leed aan een geestelijke stoornis, wat gevaar voor de algemene veiligheid met zich meebracht.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot machtiging tot voortgezet verblijf toegewezen, maar de geldigheidsduur van de machtiging beperkt tot zes maanden. Het verzoek van de betrokkene om schadevergoeding werd afgewezen, omdat er geen sprake was van schending van wettelijke bepalingen door de rechter of de officier van justitie. De beschikking werd openbaar uitgesproken door rechter S.M. Jongkind-Jonker, met griffier C.K.C. Diederich-Paternotte aanwezig.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Familie & Jeugd
machtiging voortgezet verblijf
zaak-/rekestnr.: 151222
beschikking van de enkelvoudige kamer van 8 januari 2014,
van de rechtbank Noord-Holland naar aanleiding van het door de officier van justitie
op 3 januari 2014 ingediende verzoek tot verlening van een machtiging om te doen voortduren het verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis van:
[betrokkene],
geboren op [datum],
wonende te [plaats],
thans verblijvende in GGZ Noord-Holland Noord locatie Olvendijk Links te Heiloo,
hierna: betrokkene.

1.Procedure

Bij het verzoek is overgelegd een geneeskundige verklaring.
Tevens is overgelegd een behandelingsplan en een bericht over de staat van uitvoering daarvan.
Ter zitting heeft de raadsman een verweerschrift ingediend en daarbij een zelfstandig verzoek om schadevergoeding gedaan.
De rechtbank heeft op 8 januari 2014 de volgende personen gehoord:
- betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat mr. F.J.J. Baars,
- dhr. [K], psychiater in opleiding,
- mevr. [T], sociaal psychiatrisch verpleegkundige,
- dhr. [H], verpleegkundige.
Verder aanwezig is:
- Dhr.[B], stagiaire.

2.Beoordeling

2.1.
Uit de stukken in het dossier is het volgende gebleken.
2.1.1.
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland, uitgesproken op 17 juni 2013, is ten aanzien van betrokkene een voorwaardelijke machtiging verleend als bedoeld in artikel 14a Wet Bopz, welke machtiging geldig was tot 17 december 2013. Als voorwaarde is gesteld dat betrokkene zich onder behandeling stelt van de behandelaar overeenkomstig het aan de beschikking van de rechtbank gehechte behandelingsplan.
2.1.2.
Op 21 november 2013 heeft de officier van justitie bij de rechtbank een verzoek ingediend, strekkende tot het verlenen van een opvolgende voorwaardelijke machtiging.
2.1.3.
Op 31 december 2013 heeft de geneesheer-directeur van GGZ Noord-Holland Noord, de heer H.N. Koetsier, schriftelijk en met vermelding van de redenen aan betrokkene laten weten te hebben besloten tot diens opname per 31 december 2013. Daarbij is aan betrokkene meegedeeld dat de voorwaardelijke machtiging voor de resterende looptijd als een voorlopige machtiging geldt.
2.1.4.
Vervolgens heeft de officier van justitie op 3 januari 2014 onderhavig verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf ingediend.
2.2.
De raadsman heeft namens betrokkene naar voren gebracht dat vanaf 17 december 2013, de datum waarop de hiervoor onder 2.1.1. genoemde voorwaardelijke machtiging expireerde, geen sprake meer was van een geldende machtiging en dat om die reden op 31 december 2013 geen beslissing tot omzetting meer kon worden genomen, althans niet zonder schending van het bepaalde in artikel 14f onder b van de Wet Bopz. De raadsman stelt dat de rechtbank binnen vier weken na het indienen van het verzoek tot het verlenen van een nieuwe voorwaardelijke machtiging op dat verzoek had moeten beslissen, wat niet is gebeurd. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat door het intrekken van laatstgenoemd verzoek in ieder geval vanaf dat moment geen sprake meer was van enige geldende maatregel in de zin van de Wet Bopz. Het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf dient, zo stelt de raadsman, te worden afgewezen omdat van een eerder verblijf als bedoeld in artikel 15, lid 1 van de Wet Bopz geen sprake is.
2.3.
De raadsman concludeert tot afwijzing van het verzoek, niet alleen op de door hem genoemde formele grond, maar ook omdat er – kort gezegd – geen sprake zou zijn van gevaar en betrokkene bovendien bereid is in het kader van een voorwaardelijke machtiging mee te werken aan het voorkomen van escalatie. Betrokkene zelf heeft naar voren gebracht dat van medicatie-ontrouw geen sprake is geweest en dat hij meewerkt aan een andere manier van medicijngebruik.
2.4.
De psychiater heeft ter zitting naar voren gebracht dat er mogelijk sprake is geweest van een verminderde werking van de medicatie, onder meer door de combinatie met veelvuldig gebruik van koffie.
2.5.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.5.1.
Op 25 oktober 2013 heeft de Hoge Raad zich in een onder nummer ECLI:NL:PHR:2013:1075 gepubliceerde uitspraak in een overweging ten overvloede uitgelaten over de vraag gedurende welke termijn de geneesheer-directeur na het verstrijken van de geldigheidsduur van de voorwaardelijke machtiging nog een besluit tot opneming in het psychiatrisch ziekenhuis kan nemen. De desbetreffende overweging luidt als volgt:
“4.2.3 Ingevolge art. 14d lid 1 in verbinding met art. 14f, aanhef en onder b, Wet Bopz is de geneesheer-directeur niet alleen tijdens de geldigheidsduur van de voorwaardelijke machtiging bevoegd een besluit tot opneming van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis te nemen, maar onder omstandigheden ook nog daarna. Dit laatste is het geval zolang niet afwijzend is beschikt op een – voor het einde van de termijn ingediend – verzoekschrift tot het verlenen van een aansluitende machtiging en de termijn voor het geven van de beschikking niet is verstreken. In een geval als het onderhavige echter, waarin het verzoek tot het verlenen van een aansluitende machtiging wordt gedaan op een tijdstip waarop betrokkene nog niet in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft, bepaalt de wet slechts dat de rechter “zo spoedig mogelijk” beslist, zonder een uiterste beslistermijn te bepalen (zie hiervoor in 4.2.2.). Dit kan tot het uit een oogpunt van rechtsbescherming onaanvaardbare gevolg leiden dat de geneesheer-directeur nog gebruik zou kunnen maken van zijn bevoegdheid op grond van artikel 14d lid 1 Wet Bopz, nadat de geldigheidsduur van de eerdere voorwaardelijke machtiging al (zeer) geruime tijd is verstreken. Mede gelet op het in art. 5 lid 1, aanhef en onder e, EVRM opgenomen vereiste dat een “rechtmatige” vrijheidsbeneming van geesteszieken moet plaatsvinden “overeenkomstig een wettelijk voorgeschreven procedure”, moet art. 14d lid 1 Wet Bopz aldus worden uitgelegd dat de aan de geneesheer-directeur gegeven bevoegdheid aan een termijn is gebonden. De geneesheer-directeur kan daarom een besluit tot opneming in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in art. 14d lid 1 Wet Bopz niet alleen nemen gedurende de geldigheidsduur van de voorwaardelijke machtiging, maar ook nog daarna gedurende een termijn van vier weken na afloop van de geldigheidsduur, mits vóór het verstrijken van de voorwaardelijke machtiging een verzoek is ingediend tot het verlenen van een aansluitende rechterlijke machtiging”.
2.5.2.
In onderhavige zaak heeft de geneesheer-directeur het besluit tot opneming van betrokkene binnen de door de Hoge Raad genoemde termijn genomen. Bovendien is op 21 november 2013, dus vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van de voorwaardelijke machtiging, door de officier van justitie een verzoek ingediend tot het verlenen van een aansluitende rechterlijke machtiging. Wat de eventuele gevolgen zouden zijn van een intrekking van dat verzoek kan buiten beschouwing worden gelaten, nu een dergelijke intrekking niet is gevolgd. Bij de stukken bevindt zich weliswaar een brief van GGZ Noord-Holland-Noord, gedateerd 2 januari 2014 en gericht aan de officier van justitie, waarin de GGZ laat weten haar verzoek d.d. 20 november 2013 tot het instellen van een vordering tot het verlenen van een nieuwe voorwaardelijke machtiging in te trekken, maar aan dat verzoek is geen gevolg gegeven. Van een intrekking van het door de officier van justitie bij de rechtbank ingediende verzoek is niet gebleken.
2.5.3.
Het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf kon vanzelfsprekend eerst worden gedaan nadat tot een opname van betrokkene was besloten. Aan het feit dat dit verzoek daarmee is gedaan na de expiratiedatum van de voorwaardelijke machtiging verbindt de rechtbank niet de consequentie dat het verzoek niet meer gedaan kon worden. In dit verband verwijst de rechtbank overigens ook naar de bestaande jurisprudentie, inhoudende dat de officier van justitie ook na expiratie van de machtiging nog een verzoek kan doen.
2.5.4.
Door het besluit van de geneesheer-directeur tot omzetting van de voorwaardelijke machtiging geldt deze voor de rest van de looptijd als een voorlopige machtiging. De rechtbank onderschrijft dan ook niet de conclusie van de raadsman dat een voortgezet verblijf niet mogelijk zou zijn omdat van een eerder verblijf van betrokkene op grond van de Bopz geen sprake zou zijn.
2.5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank staat niet ter discussie dat betrokkene ook na het einde van de geldigheidsduur van de lopende machtiging zal lijden aan een stoornis van de geestvermogens, te weten schizofrenie.
2.5.6.
Op grond van de inhoud van de geneeskundige verklaring, de staat van uitvoering van 2 januari 2014 en de ter zitting gegeven informatie is de rechtbank voorts van oordeel dat de stoornis betrokkene ook thans nog gevaar doet veroorzaken voor de algemene veiligheid van personen of goederen. Dit gevaar zal pas (weer) in voldoende mate door de tussenkomst van personen of instellingen buiten het psychiatrisch ziekenhuis kunnen worden afgewend als daartoe de condities zijn geschapen. Dat geldt met name ten aanzien van de medicatie.
2.5.7.
Betrokkene heeft weliswaar naar voren gebracht dat hij bereid is nog enige tijd in het ziekenhuis te blijven, maar die mededeling vormt onvoldoende basis om ervan uit te gaan dat betrokkene in het ziekenhuis zal blijven zolang dat door de behandelaars noodzakelijk wordt geacht.
2.5.8.
Het verzoek van de officier van justitie zal worden toegewezen. In het feit dat ter zitting is meegedeeld dat ernaar wordt gestreefd zo spoedig mogelijk weer te komen tot een ambulante behandeling in het kader van een voorwaardelijke machtiging ziet de rechtbank wel aanleiding de geldigheidsduur van de machtiging te beperken tot zes maanden.
2.5.9.
Het op artikel 35 van de Wet Bopz gebaseerde verzoek van betrokkene om toekenning van een schadevergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking nu naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van schending van een van de in dat artikel genoemde bepalingen door de rechter of de officier van justitie. Het desbetreffende verzoek zal dan ook worden afgewezen.

3.Beslissing

De rechtbank:
verleent een machtiging tot voortgezet verblijf als bedoeld in artikel 15 Wet Bopz, welke machtiging de bevoegdheid geeft om betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis te doen verblijven tot en met
31 juni 2014;
wijst af het verzoek om toekenning van een schadevergoeding.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.M. Jongkind-Jonker, rechter, in tegenwoordigheid van C.K.C. Diederich-Paternotte, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2014. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.