Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Procedure
2.Beoordeling
3.Beslissing
31 juni 2014;
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 januari 2014 uitspraak gedaan over een verzoek tot verlening van een machtiging tot voortgezet verblijf van een betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. De betrokkene had eerder een voorwaardelijke machtiging die op 17 december 2013 was geëxpireerd. De officier van justitie diende op 3 januari 2014 een verzoek in voor een nieuwe machtiging, nadat de geneesheer-directeur van GGZ Noord-Holland Noord had besloten tot opname van de betrokkene. De rechtbank oordeelde dat het verzoek tijdig was ingediend, aangezien het verzoek en de beslissing binnen vier weken na de expiratiedatum van de eerdere machtiging plaatsvonden.
De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman van de betrokkene gehoord, die stelde dat er geen geldige machtiging meer was na de expiratiedatum en dat de rechtbank niet tijdig had beslist. De rechtbank weerlegde deze argumenten door te stellen dat de geneesheer-directeur bevoegd was om een besluit tot opname te nemen, zelfs na de expiratie van de machtiging, mits er een verzoek was ingediend voor een aansluitende machtiging. De rechtbank concludeerde dat de betrokkene nog steeds leed aan een geestelijke stoornis, wat gevaar voor de algemene veiligheid met zich meebracht.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot machtiging tot voortgezet verblijf toegewezen, maar de geldigheidsduur van de machtiging beperkt tot zes maanden. Het verzoek van de betrokkene om schadevergoeding werd afgewezen, omdat er geen sprake was van schending van wettelijke bepalingen door de rechter of de officier van justitie. De beschikking werd openbaar uitgesproken door rechter S.M. Jongkind-Jonker, met griffier C.K.C. Diederich-Paternotte aanwezig.