ECLI:NL:RBNHO:2014:2525

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 maart 2014
Publicatiedatum
20 maart 2014
Zaaknummer
AWB-12_2645
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na mislopen voorwaardelijk pensioen na eervol ontslag wegens reorganisatie

In deze zaak heeft eiseres, een ambtenaar van de gemeente Bergen, een beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar verzoek om schadevergoeding door het college van burgemeester en wethouders. Eiseres verzocht om erkenning van de aansprakelijkheid voor de schade die zij lijdt als gevolg van het mislopen van haar voorwaardelijk pensioen na een eervol ontslag wegens reorganisatie. Het ontslag vond plaats op 1 mei 2011, maar eiseres was zich niet bewust van de gevolgen voor haar pensioen. De rechtbank heeft de bevoegdheid om het beroep te behandelen vastgesteld en het verzoek van eiseres om schadevergoeding afgewezen. Eiseres stelde dat zij niet goed was geïnformeerd over de gevolgen van het ontslag voor haar pensioen en dat verweerder haar had moeten wijzen op de mogelijkheid om zich juridisch te laten bijstaan. Verweerder betwistte de aansprakelijkheid en stelde dat eiseres zelf verantwoordelijk was voor het inwinnen van informatie over haar pensioenaanspraken.

De rechtbank overwoog dat eiseres het ontslagbesluit niet had aangevochten en dat de formele rechtskracht van het besluit van 5 april 2011 niet doorbroken kon worden. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om de formele rechtskracht te doorbreken. Eiseres had zelf de verantwoordelijkheid om navraag te doen over de gevolgen van haar ontslag voor haar pensioen. De rechtbank oordeelde dat het verzoek om schadevergoeding terecht was afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 maart 2014.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: ALK 12/2645

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 maart 2014 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: mr. C. Sesver),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen, verweerder
(gemachtigde: mr. R. Visser).

Procesverloop

Bij brief van 6 februari 2012 heeft eiseres verweerder verzocht de aansprakelijkheid te erkennen voor de schade die zij lijdt als gevolg van het mislopen van haar voorwaardelijk pensioen en te bepalen dat deze financiële schade zal worden vergoed.
Bij besluit van 23 februari 2012 heeft verweerder de aansprakelijkheid afgewezen.
Bij besluit op bezwaar (het bestreden besluit) van 25 september 2012 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens is de partner van eiseres [naam partner] verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tevens zijn verschenen [naam 1] (voormalig teamleider van eiseres) en [naam 2] (personeelsadviseur bij de gemeente Bergen).

Overwegingen

1.1. De rechtbank dient allereerst - ambtshalve - haar bevoegdheid om het onderhavige beroep te behandelen te beoordelen.
1.2. Het bestreden besluit betreft de afwijzing van een verzoek om vergoeding van de schade die het gevolg is van het besluit van verweerder van 5 april 2011 waarbij eiseres per 1 mei 2011 eervol ontslag is verleend wegens reorganisatie (de materiele connexiteit). De rechtbank die bevoegd is te oordelen over het beweerdelijk schadeveroorzakend besluit is tevens bevoegd tot kennisneming van het besluit dat betrekking heeft op de (eventuele) schade die het gevolg is van zo’n besluit. Aangezien eiseres tegen het besluit van 5 april 2011 bezwaar had kunnen maken en vervolgens beroep had kunnen instellen bij de bestuursrechter van deze rechtbank, is de bestuursrechter bevoegd het onderhavige beroep te behandelen (de processuele connexiteit). Eiseres kan derhalve in haar beroep worden ontvangen.
2.
Eiseres stelt dat zij weliswaar heeft ingestemd met het reorganisatieontslag maar dat verweerder haar voorafgaande aan het ontslag niet heeft geïnformeerd over de gevolgen daarvan voor haar (voorwaardelijke) pensioen. Eiseres wist dat ze door het ontslag een gedeelte van haar pensioenopbouw zou missen vanwege verminderde premieafdracht maar wist niet dat het voorwaardelijk pensioen geheel verloren zou gaan. Zij lijdt hierdoor schade voor ten minste € 22.500,00. Verweerder heeft zich niet als een goed werkgever gedragen en onzorgvuldig gehandeld. Daar komt bij dat verweerder haar destijds had moeten wijzen op de mogelijkheid om zich tijdens de ontslagprocedure juridisch te laten bijstaan. Tenslotte voert eiseres aan dat zij zich op 13 januari 2011 ziek heeft gemeld wegens psychische klachten. In een gesprek op 29 maart 2011 heeft verweerder haar het aanbod van eervol ontslag gedaan, haar verzocht zich beter te melden en haar gevraagd de ontslagbrief binnen één week te tekenen. Gezien haar gemoedstoestand was eiseres niet in staat de consequenties grondig te onderzoeken. Als zij geweten had dat zij hierdoor haar aanspraken op voorwaardelijk pensioen zou verliezen had zij nooit ingestemd met het ontslag. Ter zitting heeft eiseres nog een beroep gedaan op nadeelscompensatie, inhoudende dat verweerder, nu het ontslagbesluit rechtens onaantastbaar is en dus voor rechtmatig moet worden gehouden, het nadeel dat zij als gevolg van dit besluit lijdt dient te vergoeden.
3.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat op hem geen informatieplicht heeft gerust ten aanzien van de mogelijke gevolgen van de aangeboden ontslagregeling voor de pensioenaanspraken van eiseres. De verantwoordelijkheid om daarnaar onderzoek te doen lag volgens verweerder bij eiseres. De relatie tussen eiseres en het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) onttrekt zich immers aan het zicht van verweerder. Voorts weegt verweerder mee dat eiseres zich al eerder tijdens de besprekingen in 2010 en 2011 bewust was van mogelijke consequenties voor haar pensioen(opbouw). Het had volgens verweerder op de weg van eiseres gelegen om bij het ABP een berekening te laten maken van het pensioen zoals dat zou gelden na het af te spreken ontslag. Eiseres had vervolgens de afweging kunnen maken om of verweerders aanbod tot eervol ontslag te accepteren dan wel de aangeboden passende functie. Voor het mislopen van het (voorwaardelijk) pensioen acht verweerder zich dan ook niet aansprakelijk en hij heeft daarom het verzoek tot schadevergoeding afgewezen. Ook is er geen grond voor nadeelscompensatie.
4.1.
De rechtbank overweegt dat eiseres het in feite niet eens is met het ontslagbesluit van 5 april 2012 aangezien dit besluit voor haar leidt tot verlies van pensioenaanspraken. Op grond van de leer van de formele rechtskracht moet van de rechtmatigheid van een besluit worden uitgegaan, zowel wat betreft de wijze van totstandkoming als wat zijn inhoud betreft, als daartegen bezwaar en beroep heeft opengestaan en daarvan geen of niet tijdig gebruik is gemaakt. Dit beginsel geldt ook dan, indien zou moeten worden aangenomen dat het besluit, als daartegen tijdig rechtsmiddelen zouden zijn aangewend, zou zijn vernietigd. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kan de formele rechtskracht slechts worden doorbroken in uitzonderlijke gevallen indien het bestuursorgaan de onrechtmatigheid van het besluit (uitdrukkelijk) heeft erkend dan wel wanneer sprake zou zijn van bijzondere omstandigheden (ECLI:NL:CRVB:2002:AF1900).
4.2.
De rechtbank is niet gebleken dat zich een bijzonder geval voordoet op grond waarvan de formele rechtskracht van het besluit van 5 april 2012 doorbroken zou moeten worden. De omstandigheid dat verweerder eiseres voorafgaande aan haar ontslag niet heeft geïnformeerd over haar voorwaardelijke pensioenaanspraken bij het ABP en eiseres eerst na ommekomst van de bezwaartermijn op de hoogte is geraakt van dit gevolg van het ontslag maakt niet dat sprake is van een bijzonder geval. De rechtbank overweegt hierbij dat het eiseres bekend was dat het ABP is belast met de uitvoering van haar pensioenregeling. Eiseres, en niet verweerder, krijgt van het ABP pensioenoverzichten waarop de (voorwaardelijke) pensioenaanspraken vermeld staan. Het had dan ook op haar weg gelegen om navraag te doen naar de gevolgen van een eventueel ontslag alvorens hiermee in te stemmen. Dat zij vanwege psychische klachten daartoe niet in staat kon worden geacht is niet medisch onderbouwd. Dat verweerder tegenwoordig volgens eiseres de ambtenaren wel attent maakt op mogelijk gewijzigde pensioenaanspraken na ontslag maakt dit niet anders.
4.3.
In aansluiting op de vaste jurisprudentie van de CRvB (ECLI:NL:CRVB:2013:1806) overweegt de rechtbank voorts dat bestuursorganen op grond van het beginsel van ‘égalité devant les charges publiques’ (gelijkheid voor de openbare lasten) gehouden zijn tot compensatie van onevenredige - buiten het normale maatschappelijke risico vallende en op een beperkte groep burgers of instellingen drukkende - schade als gevolg van hun op de behartiging van het openbaar belang gerichte optreden. Het door eiseres als oorzaak van haar financiële nadeel ingeroepen ontslagbesluit heeft op eiseres strikt persoonlijk betrekking, terwijl met dit besluit direct noch indirect een breder algemeen belang is gemoeid. Het ter zitting gedane beroep van eiseres op het égalité-beginsel slaagt dan ook niet.
5.
Geconcludeerd moet dan ook worden dat verweerder terecht de aanvraag tot schadevergoeding heeft afgewezen. Het beroep is ongegrond.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.J.B. Corbey, voorzitter, en mr. drs. C.M. van Wechem,
en mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, leden, in aanwezigheid van D.M.M. Luijckx, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2014.
griffier voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Afschrift verzonden aan partijen op: