Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 januari 2014 in de zaak tussen
Procesverloop
Overwegingen
ECLI:NL:CRVB:2013:280) stelt eiseres dat het initiatief tot haar ontslag voornamelijk van de werkgever is uitgegaan. Eiseres wijst ook nog op de Beleidsregels van verweerder, die betrekking hebben op onder meer artikel 24 van de WW. Volgens eiseres is haar ontslag door de werkgever geïnitieerd. De werkgever had een bedrijfseconomische reden: er lag een bezuinigingstaakstelling van 35%. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat de bedreigde status van haar functie betekende dat zij met ontslag werd bedreigd. Er was immers sprake van boventalligheid. Van verwijtbare werkloosheid kan dus geen sprake zijn. In het kader van de vaststellingsovereenkomst is geen aandacht besteed aan haar WW-rechten, aldus eiseres.
‘De werknemer is verwijtbaar werkloos geworden indien (…) de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de werknemer zonder dat aan de voortzetting daarvan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd.’. In artikel 24, zesde lid, van de WW is onder meer bepaald dat het instemmen van de werknemer met een beëindiging van de dienstbetrekking door of op verzoek van de werkgever niet leidt tot overtreding van de verplichting van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW.
‘Wanneer een dienstbetrekking eindigt als gevolg van een bedrijfseconomische reden, zal UWV in alle gevallen ervan uitgaan dat dit op initiatief van de werkgever gebeurt.’.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend.