ECLI:NL:RBNHO:2014:326

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 januari 2014
Publicatiedatum
16 januari 2014
Zaaknummer
AWB-13_3446
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke zaak over publicatie van besluitenlijsten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 januari 2014 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heemstede. De eiser had verzocht om de besluitenlijsten van raadscommissievergaderingen te publiceren in het huis-aan-huisblad De Heemsteder, in plaats van op de gemeentelijke website. Het college heeft dit verzoek afgewezen, met als argument dat de openbaarmakingsregeling in de Gemeentewet een bijzondere regeling is die de toepassing van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) uitsluit. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om van het beroep van eiser kennis te nemen, omdat het verzoek niet onder de Wob valt. De rechtbank oordeelde dat de wijze van openbaarmaking van besluitenlijsten geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat alleen de burgerlijke rechter bevoegd is om hierover te oordelen. De rechtbank heeft de overige stellingen van eiser onbesproken gelaten en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 13/3446

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 januari 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heemstede, verweerder
(gemachtigde: mr. J.C. Binnerts).

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek van 18 januari 2013 op grond van artikel 3 van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) afgewezen. In dit verzoek heeft eiser verweerder gevraagd de besluitenlijsten van de raadscommissievergaderingen die vanaf 1 december 2012 zijn gehouden te publiceren op de wettelijk voorgeschreven wijze in het gebruikelijke medium: het huis-aan-huisweekblad De Heemsteder.
Bij besluit van 2 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2013.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Bij brief van 18 januari 2013 heeft eiser verweerder verzocht de besluitenlijsten van de raadscommissievergaderingen die vanaf 1 december 2012 zijn gehouden te publiceren op de wettelijk voorgeschreven wijze in het gebruikelijke medium: het huis-aan-huisweekblad De Heemsteder (hierna: De Heemsteder). Verweerder heeft dit verzoek bij het primaire besluit afgewezen. Eiser heeft hiertegen op 13 maart 2013 bezwaar gemaakt. Op 1 mei 2013 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld. Bij brief van 7 mei 2013 heeft verweerder op deze ingebrekestelling geantwoord. Verweerder heeft bij brief van 31 mei 2013 aan eiser medegedeeld dat de beslissing op bezwaar met ingang van 7 juni 2013 met zes weken is verdaagd. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op het advies van de commissie voor bezwaarschriften. De commissie verwijst in haar advies naar artikel 23, vijfde lid, en artikel 82, vijfde lid, van de Gemeentewet, alsmede naar artikel 17, derde lid, van de Verordening op de raadscommissies 2010. De openbaarmakingsregeling van voormelde artikelen van de Gemeentewet is een bijzondere openbaarmakingsregeling, zodat de Wob niet van toepassing is, aldus verweerder. De wijze waarop verweerder feitelijk uitvoering geeft aan bedoelde regeling is een feitelijk handelen. Bij gebreke van een besluit, kan hiertegen geen bezwaar worden gemaakt. Eisers bezwaar is volgens verweerder dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 19 december 2012 (
ECLI:NL:RVS:2012:BY6661). Ook wijst verweerder erop dat de plicht tot openbaarmaking ingevolge de Wob geen betrekking heeft op informatie die al openbaar is. Het verzoek van eiser heeft dus betrekking op een feitelijke handeling. Dat is geen besluit. Voor zover er toch sprake zou zijn van een besluit, dan stelt verweerder dat niet van hem gevergd kan worden dat hij, gelet op de hoge kosten, overgaat tot openbaarmaking op de door eiser voorgestelde wijze. De Verordening op de raadscommissies is niet onverbindend. Tot slot stelt verweerder dat er geen dwangsommen zijn verbeurd. Ter zitting heeft verweerder zijn standpunt nader toegelicht.
3.
Eiser stelt zich – verkort weergegeven – op het standpunt dat de gemeentelijke website niet het gebruikelijke medium is voor het publiceren van de besluitenlijsten van de raadscommissievergaderingen. Aangezien de besluitenlijsten van de (voltallige) raadsvergaderingen in De Heemsteder worden gepubliceerd, dient dit volgens eiser ook te gelden voor de besluitenlijsten van de raadscommissievergaderingen. De Heemsteder is daarmee aan te merken als het “gebruikelijke medium” in de zin van artikel 23, vijfde lid, van de Gemeentewet. Door de besluitenlijsten van de raadscommissievergaderingen enkel op de gemeentelijke website te publiceren, handelt verweerder in strijd met de publicatievoorschriften zoals neergelegd in artikel 82, vijfde lid, en artikel 23, vijfde lid, van de Gemeentewet, aldus eiser.
Eiser stelt voorts dat verweerder er ten onrechte van uitgaat dat de Wob toepassing mist. Kostenoverwegingen moeten worden geacht door de wetgever verdisconteerd te zijn in het publicatievoorschrift dat in de Gemeentewet is opgenomen. Het door eiser ingediende verzoek valt wel degelijk onder artikel 7, eerste lid, sub a, van de Wob. De Verordening op de raadscommissie 2010 is volgens eiser in strijd met het publicatievoorschrift in de Gemeentewet en met artikel 20, derde lid, van het Reglement van orde gemeenteraad en is om die reden onverbindend. Dit brengt ook met zich dat de commissie voor bezwaarschriften illegaal is, aldus eiser.
Voorts verwijst verweerder naar de mening van eiser ten onrechte naar de uitspraak van de Afdeling van 19 december 2012. In die uitspraak ging het immers niet om openbaarmaking van documenten die ten tijde van het verzoek al bestonden. Het nu afgewezen verzoek ziet wel op al bestaande documenten, zodat niet kan worden gezegd dat het ziet op het verrichten van een feitelijke handeling.
Tot slot wijst eiser erop dat hij verweerder in gebreke heeft gesteld, omdat de termijn om op het bezwaar te beslissen was verlopen. Hierdoor heeft verweerder dwangsommen verbeurd, aldus eiser.
In zijn aanvullende beroepsgronden wijst eiser op de uitspraken van de Afdeling van 14 augustus 2013 en 18 september 2013. Hieruit volgt dat krachtens bepalingen zoals artikel 55 en 86 van de Gemeentewet niet meer geheimhouding mag worden opgelegd dan artikel 10 van de Wob toestaat, aldus eiser.
Ter zitting heeft eiser zijn beroep nader toegelicht.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van eiser geen verzoek is waarop de Wob ziet. Verweerder heeft er in dit verband terecht op gewezen dat de openbaarmakingsregeling in de artikelen 23 en 82 van de Gemeentewet een bijzondere openbaarmakingsregeling is, die meebrengt dat de Wob niet van toepassing is. In dit verband heeft verweerder terecht verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 11 september 2002 (
ECLI:NL:RVS:2002:AE7453).
5.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft overwogen dat de wijze waarop feitelijk uitvoering wordt gegeven aan artikel 23, vijfde lid, en artikel 82, vijfde lid, van de Gemeentewet feitelijk handelen betreft. Er is dan ook geen sprake van een besluit, zoals bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In dit verband heeft verweerder terecht gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 19 december 2012 (
ECLI:NL:RVS:2012:BY6661). In deze uitspraak overweegt de Afdeling voorts onder meer dat, voor zover eiser betoogt dat verweerder in strijd handelt met de artikelen 23, vijfde lid, en 82, vijfde lid, van de Gemeentewet, omdat hij de besluitenlijsten van de raadscommissievergaderingen op de website publiceert in plaats van in het huis-aan-huisblad, geldt, dat uitsluitend de burgerlijke rechter bevoegd is hierover een oordeel te geven. Dit is precies waar het nu voorliggende beroep zich op richt.
6.
De stelling van eiser dat voornoemde uitspraak van de Afdeling toepassing mist omdat deze betrekking heeft op een verzoek tot openbaarmaking van toekomstige stukken, gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. Immers, hoewel aan eiser kan worden toegegeven dat de feitelijke constellatie in dat opzicht anders is dan in het onderhavige geval, maakt dat naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de overwegingen van de Afdeling, geen verschil. De Afdeling overweegt immers, in algemene bewoordingen:
‘In de artikelen 23, vijfde lid, en 82, vijfde lid, van de Gemeentewet is voor besluitenlijsten bepaald dat deze op de “gebruikelijke wijze” openbaar worden gemaakt. De manier waarop feitelijk uitvoering wordt gegeven aan deze openbaarmakingsplicht levert geen besluit op in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank heeft derhalve terecht (…) overwogen dat het verzoek van [appellant] niet is aan te merken als een aanvraag een besluit te nemen als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. (…) Voor zover [appellant] betoogt dat het college in strijd handelt met de artikelen 23, vijfde lid, en 82, vijfde lid, van de Gemeentewet, omdat het de besluitenlijsten op de website publiceert in plaats van in het huis-aan-huisblad, geldt dat alleen de burgerlijke rechter bevoegd is hierover een oordeel te geven’.
Ook in de zaak die aan de Afdeling voorlag, zag het verzoek van eiser op de wijze waarop verweerder besluitenlijsten openbaar moet maken. Dat is in de onderhavige zaak niet anders.
7.
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank onbevoegd is om van het beroep van eiser kennis te nemen. De overige stellingen van eiser kunnen onbesproken blijven.
8.
Nu geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, behoefde verweerder niet binnen een wettelijke of redelijke beslistermijn een besluit te nemen. Gelet hierop was eisers ingebrekestelling van 1 mei 2013 onterecht. Er zijn dan ook geen dwangsommen verbeurd.
9.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
Verklaart zich onbevoegd om van het beroep van eiser kennis te nemen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. de Greef, rechter, in aanwezigheid van
P.M. van der Pol, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.