ECLI:NL:RBNHO:2014:4021

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 mei 2014
Publicatiedatum
1 mei 2014
Zaaknummer
AWB-14_1451 bz
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening omgevingsvergunning dakopbouw in Haarlemmermeer

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 1 mei 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor een dakopbouw. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer aan een derde belanghebbende voor het plaatsen van een dakopbouw met terras op zijn woning. Verzoeker, die bezwaar had gemaakt tegen het primaire besluit, verzocht de voorzieningenrechter om het besluit te schorsen of een andere passende maatregel te nemen, omdat hij meende dat de dakopbouw zijn woongenot zou aantasten en niet voldeed aan de stedenbouwkundige eisen.

De voorzieningenrechter overwoog dat de belangen van de vergunninghouder bij het vergroten van zijn woning zwaarder wogen dan de belangen van verzoeker. De rechter oordeelde dat de invloed van het bouwplan op de belangen van verzoeker niet van zodanige omvang was dat hij daardoor onevenredig in zijn belangen zou worden geschaad. De voorzieningenrechter nam daarbij in aanmerking dat de woningen op het eiland op ruime kavels staan en dat een bepaalde mate van zicht op elkaars erf in de stedelijke omgeving niet onaanvaardbaar is.

De rechter concludeerde dat de vergunning terecht was verleend, omdat de bouwhoogte binnen de toegestane grenzen viel en de dakopbouw als een uitbreiding van het gebouw kon worden aangemerkt. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en stelde vast dat er geen aanleiding was om het bestreden besluit in heroverweging niet in stand te laten. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 14/1451
uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 mei 2014 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker
(gemachtigde: mr.drs. C.R. Jansen),
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer, verweerder
(gemachtigde: C.J.M. Minck).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde belanghebbende], te [woonplaats]

(gemachtigde: [naam]).

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [derde belanghebbende] omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een dakopbouw met terras op de woning en het wijzigen van de bestaande vergunning nr. 2013-[#], op de locatie [locatie].
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Verzocht wordt het primaire besluit te schorsen of een andere passende maatregel te nemen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2014. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door J.M. Metselaar, beiden werkzaam bij de gemeente Haarlemmermeer. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het verzoek is ter zitting gezamenlijk behandeld met het verzoek met zaaknummer 14/1380, gericht tegen hetzelfde besluit.

Overwegingen

1.
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij komt aan de orde de vraag of het besluit in bezwaar al dan niet in stand zal blijven.
2.
Het bouwwerk voorziet in de aanvulling van de op 12 april 2013 verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een woning, met een dakopbouw (derde bouwlaag). De betreffende woning is gesitueerd op ‘Eiland 5’ (hierna: het eiland), bestaande uit een zogeheten binnenring en een buitenring met percelen met vrijstaande woningen, alwaar een welstandsvrij regime geldt.
Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Hoofddorp Floriande Zuid 2007” rust op de gronden waarop het bouwwerk is voorzien de bestemming “Wonen”. Ingevolge artikel 14 van de planvoorschriften en de aanwijzingen op de plankaart bedraagt de maximaal toegestane goothoogte 7 meter. Vast staat dat deze wordt overschreden. De bouwhoogte van de woning is 9.90 meter. Op grond van het bestemmingsplan mag de bouwhoogte 10 meter zijn. De bouwhoogte is in dit geval de goothoogte.
Verweerder heeft hierop omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en strijdig planologisch gebruik en daarbij gebruik gemaakt van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gelezen in samenhang met artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor), alsmede de ‘Beleidsregels afwijking bestemmingsplan 2012’. Aan het besluit ligt voorts een positief ruimtelijke advies ten grondslag. Hierin wordt overwogen dat in de directe omgeving een beperkt aantal woningen met een plat dak en drie bouwlagen zijn gerealiseerd en dat de ruime kavels in een groene setting woningen met deze hoogten ruimtelijk aanvaardbaar maken.
3.
Verzoeker voert aan dat het bouwwerk niet voldoet aan de stedenbouwkundige eisen die zijn gesteld nu het tot gevolg heeft dat een derde woonlaag op de woning wordt gebouwd in plaats van een kap. Daarbij komt dat de oorspronkelijk vergunde woning al afweek van de stedenbouwkundige eisen, omdat deze hoger was dan 7 meter en volledig was bebouwd.
3.1
Verweerder merkt op dat er op het eiland meerdere woningen zijn gerealiseerd met drie bouwlagen. Op het gehele eiland is het bovendien toegestaan om een nokhoogte van 10 meter te realiseren. De dakopbouw beslaat niet het gehele dak, zodat de dakopbouw qua volume en hoogte vergelijkbaar is met andere woningen met twee bouwlagen en een kap. Verweerder stelt voorts dat er geen ruimtelijk verschil is tussen woningen met drie bouwlagen gelegen aan de buitenring en woningen met drie bouwlagen gelegen aan de binnenring.
3.2
De voorzieningenrechter ziet, gelet op de toelichting van verweerder, geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich voor wat betreft de stedenbouwkundige beoordeling in het ruimtelijk advies op onjuiste feiten heeft gebaseerd. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat het bestemmingsplan uitsluitend de goot- en nokhoogte bepaalt, doch niet voorziet in de verplichting tot realisering van een kap als derde bouwlaag. Er is voorts geen grond voor het oordeel dat de eerder verleende vergunning voor de woning niet is betrokken bij de opstelling van de stedenbouwkundige beoordeling. Het betoog faalt.
4.
Verzoeker voert aan dat de woning met de opbouw te massaal wordt en daardoor niet in de buurt past. Het ruimtelijke idee van de wijk wordt hierdoor aangetast. Verweerder heeft nagelaten dit te betrekken in een ruimtelijke onderbouwing.
4.1
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1º met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening
opgenomen regels inzake afwijking,
2º in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3º indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de
motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Ingevolge artikel 2.7 van het Bor worden als categorieën van gevallen, als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 2, aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Ingevolge artikel 4, aanhef en onder 4, van de bij het Bor behorende bijlage II komen voor verlening van een omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 2, van de wet van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw.
4.2
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft geoordeeld (o.a. de uitspraak van 12 maart 2014 ECLI:NL:RVS:2014:812) is in het Bor geen nadere beschrijving opgenomen van hetgeen onder een dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw moet worden verstaan. Voorts blijkt uit de tekst van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 2, van de Wabo niet dat is beoogd de toepassing van deze bevoegdheid te beperken tot planologisch ondergeschikte gevallen. Nu het bouwplan voorziet in een opbouw op het dak heeft verweerder het terecht aangemerkt als een dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw zoals bedoeld in artikel 4, aanhef en onder vier, van bijlage II bij het Bor.
Omdat geen sprake is van een geval als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel 3, van de Wabo is in het onderhavige geval geen ruimtelijke onderbouwing vereist.
Uit de ‘Beleidsregels afwijking bestemmingsplan 2012’ volgt dat in een geval als het onderhavige per geval wordt beoordeeld of wordt afgeweken van het bestemmingsplan. Verweerder heeft, na een positief ruimtelijk advies, besloten af te wijken van het bestemmingsplan en omgevingsvergunning te verlenen. Verweerder heeft hierbij overwogen dat in de directe omgeving een beperkt aantal woningen met een plat dak en drie bouwlagen zijn gerealiseerd en dat de ruime kavels in een groene setting woningen met deze hoogten ruimtelijk aanvaardbaar maken.
Er is, gelet op de stedenbouwkundige beoordeling in het ruimtelijk advies, geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid heeft mogen besluiten af te wijken van het bestemmingsplan.
5.
Verzoeker voert aan dat verweerder in de belangenafweging niet de gevolgen van het bouwplan voor het woongenot van verzoeker heeft betrokken. Hij stelt dat de dakopbouw, welk geheel is voorzien van ramen en een dakterras, een ernstige inbreuk op zijn privacy zal vormen nu sprake zal zijn van direct zicht in de woning en tuin van verzoeker. De toename van de hoogte zal voorts leiden tot grote beperking van inval van zonlicht, alsmede tot ernstige beperking van zijn uitzicht.
5.1
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het welstandsvrije regime op het eiland de eigenaars van de woningen veel vrijheid geeft bij het ontwikkelen van de woningen. Gevolg is dat de woningen zeer verschillend van bouw zijn. In het bestemmingsplan is een keuze gemaakt waarbij maximaal woongenot voor bewoners is afgewogen tegen het waarborgen van de bestaande ruimtelijke kwaliteit. De ruime kavels in een groene setting maken, aldus verweerder, woningen met drie bouwlagen ruimtelijk aanvaardbaar. Het feit dat het in dit geval gaat om een woning met drie bouwlagen in plaats van een woning met twee bouwlagen en een kap, maakt voor het gestelde verlies aan uitzicht geen wezenlijk verschil. Verweerder heeft voorts ter zitting een bezonningsstudie overgelegd, opgesteld door de architect van vergunninghouder, waaruit blijkt dat de schaduwwerking van de dakopbouw niet onevenredig nadelig is voor verzoeker.
5.2
De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort in dit geval tot de bevoegdheid van verweerder, waarbij verweerder beleidsvrijheid heeft. De rechter moet de beslissing van verweerder terughoudend toetsen, dat wil zeggen moet zich beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan de belangen van de vergunninghouder bij het vergroten van zijn woning meer gewicht toekomt dan aan de belangen van verzoeker. De invloed van het bouwplan op de gestelde belangen van verzoeker acht de voorzieningenrechter niet van zodanige omvang en betekenis dat verzoeker daardoor onevenredig in zijn belangen zal worden geschaad. Verweerder heeft bij de belangenafweging kunnen betrekken dat de woningen op het eiland enerzijds op ruime kavels staan en anderzijds in een stedelijke omgeving staan waarin een bepaalde mate van zicht op elkaars erf niet onaanvaardbaar is.
6.
Onder verwijzing naar artikel 5:50, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) wijst verzoeker er op dat het niet is geoorloofd binnen twee meter van de grenslijn vensters of andere muuropeningen te hebben.
6.1
Nu verweerder ter zitting heeft gesteld dat de afstand tot de zijdelingse perceelgrenzen ten aanzien van de dakopbouw aan beide zijden meer dan twee meter is en dit door verzoeker niet is bestreden, treft deze grond reeds hierom geen doel.
7.
Verzoeker stelt voorts dat de omgevingsvergunning tevens een aanbouw op de begane grond op 80 cm van de erfgrens behelst. Dit is in strijd met het bestemmingsplan.
7.1
De voorzieningenrechter stelt vast dat de bestreden omgevingsvergunning hier niet op ziet. Hetgeen door verzoeker hierover is aangevoerd behoeft gelet hierop geen bespreking.
8.
Gelet op het vorenoverwogene is er, naar voorlopig oordeel, geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in heroverweging niet in stand zal blijven.
9.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
10.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. Y.R. Boonstra - van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.