ECLI:NL:RBNHO:2014:4455

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 mei 2014
Publicatiedatum
15 mei 2014
Zaaknummer
AWB-14_719
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • G. Guinau
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking keuringsbevoegdheid APK en voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 13 mei 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen de intrekking van de keuringsbevoegdheid van de verzoeker voor het uitvoeren van APK-keuringen. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr.drs. A.H. van der Niet, had zijn keuringsbevoegdheid voor een periode van 12 weken ingetrokken gekregen door de directie van de RDW, vertegenwoordigd door mr. F.H.G. Frielink, na een steekproefherkeuring waarbij een overtreding was geconstateerd. De verzoeker stelde dat hij op 8 juli 2013 geslaagd was voor het examen APK Bevoegdheidsverlenging en dat zijn cusumstand ten onrechte niet naar nul was verlaagd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de uitkomst van het examen geen gevolgen kon hebben voor de cusumstand, omdat de deelname aan het examen in strijd was met de geldende regelgeving. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om van het beleid van de verweerder af te wijken. Het beroep van de verzoeker werd ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 13/5147 en HAA 14/719
uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 mei 2014 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker
(gemachtigde: mr.drs. A.H. van der Niet),
en
De directie van de RDW, de manager Juridische en Bestuurlijke Zaken, verweerder
(gemachtigde: mr. F.H.G. Frielink).

Procesverloop

Bij besluit van 29 augustus 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de keuringsbevoegdheid van verzoeker voor het uitvoeren van periodieke keuringen van motorrijtuigen voor de categorie voertuigen tot 3500 kg ingetrokken voor de duur van 12 weken, ingaande per 6 september 2013.
Bij besluit van 8 november 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld na te gaan of er een correctie heeft plaatsgevonden op het cusumverloop van de erkenninghouder [naam] vanwege een steekproefherkeuring op 4 april 2013 van een voertuig met kenteken [#].
Verweerder heeft bij brief van 18 maart 2014 bericht dat bovengenoemde steekproef heeft geleid tot een cusumbijdrage van 5,1 voor de erkenninghouder en dat er geen correctie heeft plaatsgevonden op het cusumverloop van de erkenninghouder als gevolg van de steekproefherkeuring van 4 april 2013.
Op 24 april 2014 is het onderzoek ter zitting hervat. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1.
Verzoeker heeft een voertuig met het kenteken[kenteken] (hierna: het voertuig) gekeurd. Op 8 juli 2013 heeft er een steekproefherkeuring plaatsgevonden van het voertuig. Daarbij is een overtreding geconstateerd, die heeft geleid tot een cusumbijdrage van 1,1.
2.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat bij de steekproefherkeuring een overtreding categorie III is geconstateerd en dat is vastgesteld dat cusumstand 10 is overschreden. Dit is een overtreding van artikel 5, onder a, van het Cusumsysteem Keurmeester APK en artikel 37 van de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK. Verweerder heeft op grond van artikel 87a, tweede lid, onder c, van de Wegenverkeerswet 1994 de keuringsbevoegdheid van verzoeker ingetrokken voor de duur van 12 weken, gelet op de overtreding van 8 juli 2013 en een eerdere overtreding van categorie III in de afgelopen 30 maanden.
3.
Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
4.
Verzoeker voert aan dat hij op 8 juli 2013, voorafgaand aan de steekproefherkeuring, is geslaagd voor het examen APK Bevoegdheidsverlenging. Desondanks is zijn cusumstand niet naar nul verlaagd, terwijl eiser er op mocht vertrouwen dat hij van verweerder de juiste informatie zou krijgen over de voorwaarden voor aanmelding en de gevolgen van de uitslag van de cusumstand. Verweerder stelt in het bestreden besluit ten onrechte dat uit artikel 4 van het Reglement examen APK bevoegdheidsverlenging (hierna; het Reglement) volgt dat het examen alleen kan worden afgelegd in de periode tussen maximaal 6 maanden voor en maximaal twee jaar na het verlopen van de geldigheidsduur van de laatst verstrekte bevoegdheidspas. Indien verweerder geen relatie legt tussen het examen en het kennisniveau van de keurmeester, dan wordt het examengeld van € 178,- ingezet als extra boete. Dat levert een oneigenlijk gebruik op van de bevoegdheid tot examineren.
5.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van het Reglement is deelname aan het examen APK bevoegdheidsverlenging alleen mogelijk voor personen, die in het bezit zijn van het diploma keurmeester of een bevoegdheidspas voor lichte of zware voertuigen, uitgegeven voor de Stichting, in de periode die ligt tussen maximaal 6 maanden vóór en maximaal 2 jaar na het verlopen van de geldigheidsduur van het diploma respectievelijk de laatst verstrekte bevoegdheidspas.
6.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, sub a, onder 2, Cusumsysteem Keurmeester APK wordt de keurmeester geplaatst in de normale klasse (N) met een startwaarde 0 na een met goed gevolg afgelegde tweejaarlijkse toets als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de Regeling Erkenning en keuringsbevoegdheid APK.
7.
De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat de uitkomst van het examen van 8 juli 2013 geen gevolgen kan hebben voor de cusumstand, omdat de deelname van eiser aan dit examen in strijd is met artikel 4, eerste lid, van het Reglement. Uit artikel 4 van het Reglement volgt dat deelname aan het examen alleen mogelijk is voor personen die in het bezit zijn van een bevoegdheidspas in de periode die ligt tussen maximaal 6 maanden vóór en maximaal 2 jaar na het verlopen van de geldigheidsduur van de laatst verstrekte bevoegdheidspas. Aangezien eiser op 11 maart 2013 had deelgenomen aan een reguliere toets naar aanleiding waarvan de cusumstand is gewijzigd naar 0 en een bevoegdheidspas is verstrekt, was zijn deelname aan het examen van 8 juli 2013 in strijd met het Reglement. Om die reden is er voor verweerder geen verplichting ontstaan om de cusumstand te wijzigen in de zin van artikel 4, eerste lid, sub a, onder 2, Cusumsysteem Keurmeester APK.
8.
Het betoog dat eiser op grond van informatie van (medewerkers van) verweerder erop mocht vertrouwen dat zijn cusumstand na het met goed gevolg afleggen van het examen naar nul zou worden verlaagd, slaagt niet. Gesteld noch gebleken is dat een dergelijke toezegging is gedaan door een medewerker die bevoegd is hierover te beslissen, zodat het beroep van eiser op een bindende toezegging van verweerder niet kan slagen.
9.
Eiser heeft op eigen initiatief het examen op 8 juli 2013 afgelegd. Onder die omstandigheden is er geen grond voor het oordeel dat verweerder het examengeld als ‘extra boete’ aan eiser heeft opgelegd en oneigenlijk gebruik maakt van de bevoegdheid tot examineren. Dat betoog faalt.
10.
Verzoeker voert verder aan dat er geen enkele aanwijzing is dat hij direct of indirect het belang van de verkeersveiligheid heeft geschonden. De motivering van het bestreden besluit is op dit punt onlogisch en misleidend.
11.
Bij de beoordeling of de sanctie evenredig en gerechtvaardigd is, heeft verweerder het algemeen belang van de verkeersveiligheid afgewogen tegenover het economisch belang van verzoeker. Aangezien een APK-keuring dient ter bevordering van de verkeersveiligheid, heeft verweerder dit belang terecht in zijn belangenafweging betrokken. Er is geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt onlogisch of misleidend is. Deze beroepsgrond faalt.
12.
Verzoeker voert vervolgens aan dat het besluit niet zorgvuldig is genomen. Er is geen onderzoek gedaan naar de oorzaken van het feit dat hij meerdere jaren zijn werk nauwgezet heeft gedaan en vervolgens in korte tijd de ene sanctie na de andere over zich lijkt af te roepen. Er zijn duidelijke aanwijzingen dat de steekproefcontroleur niet in alle gevallen objectief heeft beoordeeld. Bovendien is het machtsverschil tussen verweerder enerzijds en verzoeker als ZZP-er anderzijds zodanig groot, dat ongelijkheidscompensatie is geboden. Verweerder heeft het resultaat van het enige advies dat verzoeker heeft gekregen, namelijk om examen te doen, teruggedraaid. Verder is er geen hoor en wederhoor geweest in het bezwaar van de erkenninghouder over deze zaak. Verzoeker is er niet van op de hoogte gesteld dat er een fout in de berekening van de cusumstand is vastgesteld. Ter zitting van 6 maart 2014 heeft verzoeker hierover nader aangevoerd dat een steekproefherkeuring op 4 april 2013 van een voertuig met kenteken [#] tot een cusumbijdrage heeft geleid voor verzoeker, als keurmeester van dat voertuig, en voor de erkenninghouder [naam]. Op het cusumverloop van de erkenninghouder [naam] heeft in verband met deze steekproefherkeuring een correctie plaatsgevonden. Het cusumverloop van verzoeker is echter niet gecorrigeerd, terwijl het om dezelfde steekproefherkeuring gaat. Verder heeft verzoeker aangevoerd dat hij heeft geen inzage heeft gekregen in het steeproefrapport.
13.
De voorzieningenrechter heeft op 6 maart 2014 het onderzoek ter zitting geschorst, teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen na te gaan of er een correctie heeft plaatsgevonden op het cusumverloop van de erkenninghouder [naam] vanwege een steekproefherkeuring op 4 april 2013 van een voertuig met kenteken [#].
14.
Verweerder heeft bij brief van 18 maart 2014 bericht dat bovengenoemde steekproef heeft geleid tot een cusumbijdrage van 5,1 voor de erkenninghouder en dat er geen correctie heeft plaatsgevonden op het cusumverloop van de erkenninghouder als gevolg van de steekproefherkeuring van 4 april 2013. Als bijlage heeft verweerder het cusumverloop van de erkenninghouder overgelegd. Verzoeker heeft daar niets tegenover gesteld, zodat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van deze gegevens van verweerder. De voorzieningenrechter gaat er dan ook vanuit dat er geen correctie heeft plaatsgevonden op het cusumverloop van de erkenninghouder. In het cusumverloop van de erkenninghouder is dan ook geen reden gelegen voor correctie van het cusumverloop van verzoeker. Verzoeker heeft geen andere reden aangevoerd waarom zijn cusumverloop had moeten worden gecorrigeerd. Het voorgaande leidt ertoe dat het betoog van verzoeker dat zijn cusumverloop ten onrechte niet is gecorrigeerd, faalt.
15.
Het betoog van verzoeker dat er geen hoor en wederhoor geweest in het bezwaar van de erkenninghouder over deze zaak, wat daar ook van zij, maakt het voorgaande niet anders.
16.
Het beleid van verweerder behelst een gedifferentieerd systeem van in ernst en gewicht oplopende overtredingen met daaraan gekoppelde, in zwaarte oplopende maatregelen, waarbij de hoogte van een sanctie in beginsel wordt bepaald door de categorie waarin een overtreding wordt ingedeeld en het aantal overtredingen in een bepaalde periode. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, is dit beleid op zichzelf niet onredelijk (zie ECLI:NL:RVS:2007:BB8925).
17.
Verzoeker heeft aangevoerd –zo begrijpt de voorzieningenrechter- dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van het beleid had moeten afwijken. Verzoeker heeft in dit kader gewezen op een moeizame relatie tussen de steekproefcontroleur en de erkenninghouder in de tijd dat verzoeker voor de erkenninghouder werkzaam was en op de spanningen die dat voor verzoeker heeft opgeleverd. De voorzieningenrechter begrijpt dat die periode voor verzoeker spanningsvol en lastig is geweest. Verzoeker heeft evenwel onvoldoende concreet gemaakt dat de steekproefcontroleur niet objectief zou zijn dan wel welke consequenties de moeizame relatie en spanningen voor verzoeker hebben gehad. Niet gebleken is van bijzondere feiten en omstandigheden op grond waarvan in dit geval zou moeten worden afgeweken van het beleid van verweerder. Het betoog slaagt daarom niet.
18.
Het beroep is ongegrond.
19.
Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening dan ook af.
20.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.drs. I. Helmich, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.