ECLI:NL:RBNHO:2014:4578

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 april 2014
Publicatiedatum
19 mei 2014
Zaaknummer
209850/13-4532
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats van een minderjarige na verhuizing van de moeder zonder toestemming van de vader

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 15 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen de ouders van de minderjarige [minderjarige]. De vader heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem te bepalen, nadat de moeder zonder overleg met de vader met [minderjarige] was verhuisd naar een andere regio. De moeder had de gezamenlijke woning op 10 november 2013 verlaten, wat leidde tot zorgen van de vader over het welzijn van [minderjarige]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk gezag hebben over [minderjarige] en dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats toestemming van de vader nodig heeft. De rechtbank heeft in haar beoordeling de belangen van [minderjarige] vooropgesteld en geconcludeerd dat het in zijn belang is dat hij terugkeert naar zijn vertrouwde omgeving bij de vader. De moeder is niet verschenen op de zitting, en de rechtbank heeft geconstateerd dat de woonsituatie van de moeder onduidelijk en instabiel is. De vader kan [minderjarige] een stabiele en veilige leefomgeving bieden, wat essentieel is voor zijn ontwikkeling. De rechtbank heeft daarom de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader bepaald en de verzoeken van de moeder afgewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid voor de moeder om een zorgregeling voor [minderjarige] te verzoeken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Haarlem
hoofdverblijf / omgang
zaak-/rekestnr.: 209850/13-4532
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 15 april 2014
in de zaak van:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. I.C.G.M. van Dijck, kantoorhoudende te Nijmegen,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. H.K. Yap A Joe, kantoorhoudende te Utrecht.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vader van 24 december 2013, ingekomen op diezelfde datum;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vader van 10 april 2014.
1.2
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 14 april 2014 in aanwezigheid van de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en de advocaat van de moeder. Voorts was aanwezig de gezinsvoogd, [gezinsvoogd]. De moeder is, zonder voorafgaand bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen. Wel was aanwezig de tolk voor moeder, die wegens niet verschijnen van de moeder onverrichterzake is vertrokken.

2.Feiten en omstandigheden

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2
Uit deze relatie is geboren de minderjarige [minderjarige]:
- [minderjarige], op [geboortedatum] in [geboorteplaats].
De vader heeft de minderjarige, hierna te noemen: [minderjarige], erkend.
De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige]. [minderjarige] verblijft op dit moment bij de moeder.
2.3
Bij beschikking van deze rechtbank van 11 maart 2014 is [minderjarige] onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling thans nog voortduurt tot 11 maart 2015.

3.Verzoek

3.1
De vader heeft verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem zal zijn. Hij heeft aangevoerd dat de moeder op 10 november 2013, zonder voorafgaand overleg en / of afscheid nemen, met [minderjarige] uit de woning van partijen in [plaats] is vertrokken. Tussen 10 november en 15 november 2013 heeft de vader vergeefs geprobeerd om met de moeder telefonisch contact te krijgen. De moeder was echter niet bereikbaar. Op 15 november 2013 heeft de vader via een medewerker van Bureau Jeugdzorg Gelderland, regio Nijmegen, vernomen dat de moeder en [minderjarige] waren ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op een adres in [plaats]. Via Bureau Jeugdzorg Nijmegen is contact opgenomen met het crisis interventieteam van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland. Uit contacten tussen een medewerker van dit team en de moeder heeft de vader opgemaakt dat de moeder niet voornemens was [minderjarige] te laten terugkeren naar zijn vertrouwde omgeving in [plaats]. De vader voert aan dat hij zich ernstige zorgen maakte over het welzijn van [minderjarige], mede gelet op de verontrustende berichten die hij van de politie ontving over de verblijfplaats van [minderjarige] en de moeder, welke inhielden dat de moeder inmiddels bij een man was ingeschreven die door de politie in verband wordt gebracht met mensensmokkel. Bovendien had hij van vrienden van partijen vernomen dat de moeder zich eind oktober 2013 in verband met psychische problemen tot haar huisarts had gewend. De vader stelt zich op het standpunt dat, indien de relatie tussen partijen wordt beëindigd, partijen vanuit de vertrouwde omgeving van [minderjarige] zullen moeten bezien hoe de zorgtaken voor [minderjarige] tussen de ouders worden gedeeld. De vader voert aan dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij zo spoedig mogelijk terugkeert naar zijn vertrouwde omgeving. In [plaats] is een woning waarin alle eigen spullen van [minderjarige] staan. In [plaats] is de kinderopvang waar hij tweemaal per week kwam en waar hij ook naar de basisschool kan. De vader benadrukt dat de moeder niet over geschikte woonruimte beschikt en dat voor [minderjarige] op korte termijn geen voorzieningen beschikbaar zijn. Ook is vader pas na de inschrijving van [minderjarige] door moeder op een basisschool hiervan in kennis gesteld, waardoor de moeder andermaal de vader voor een fait accompli gesteld. De vader voelt zich hierdoor buiten spel gezet.
3.2
Nadat de vader bleek dat het niet mogelijk was door tussenkomst van Bureau Jeugdzorg afspraken te maken over het hoofdverblijf van [minderjarige], heeft de vader een kort gedingprocedure aanhangig gemaakt. Bij vonnis van 11 december 2013 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de vordering van de vader om, hangende de onderhavige bodemprocedure, het hoofdverblijf van [minderjarige] voorlopig bij hem te bepalen, afgewezen.

4.Verweer en zelfstandig verzoek

De moeder heeft verweer gevoerd. De advocaat van de moeder heeft ter zitting een zelfstandig verzoek ingediend en heeft verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder zal zijn. Kern van het verweer van de moeder is dat zij genoodzaakt was de gezamenlijke woning te verlaten, omdat zij niet meer tegen de vernedering door de vader en de spanningen tussen partijen opgewassen was en verdere escalatie wilde voorkomen. Volgens de moeder wilde de vader, ook ten aanzien van de opvoeding van [minderjarige], altijd zijn wil doordrijven en ondermijnde hij haar gezag. De moeder is naar Noord-Holland gegaan, omdat zij kennissen in die omgeving heeft wonen.
De moeder verzoekt de rechtbank het verzoek van de vader af te wijzen en te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar zal zijn. Zij verzoekt voorts een zorgregeling vast te stellen en heeft een voorstel hiervoor geformuleerd.

5.Beoordeling

5.1
De ouders hebben gezamenlijk gezag over [minderjarige]. Dit brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van [minderjarige] en voor zijn inschrijving op een (basis)school in beginsel toestemming van de vader nodig heeft en vice versa. Nu de moeder vader voor een fait accompli heeft gesteld door [minderjarige] met schending van deze regel, zonder medeweten van vader mee te nemen van Oost Nederland naar West Nederland en ouders het niet eens worden over de hoofdverblijfplaats, kan de rechtbank op de voet van artikel 1:253a BW een beslissing nemen. Nu de verzoeken van beide ouders in dit geschil feitelijk elkaars spiegelbeeld vormen zullen ze gelijktijdig worden beoordeeld.
5.2
De rechtbank overweegt dat zich na de indiening van het inleidend verzoekschrift in deze zaak tal van ontwikkelingen hebben voorgedaan die de rechtbank voor de beoordeling in het kader van deze procedure van belang acht.
5.4
Bij beschikking van deze rechtbank van 11 maart 2014 is [minderjarige] onder toezicht gesteld. De rechtbank heeft ambtshalve kennis genomen van het rapport van het Raadsonderzoek van 26 februari 2014 waarin de ondertoezichtstelling is verzocht. (De inhoud van) het rapport is partijen bekend.
Aanleiding tot het Raadsonderzoek blijkt een melding van Bureau Jeugdzorg Noord Holland (hierna te noemen: de Stichting) d.d. 16 januari 2014 te zijn geweest. Volgens de melding zijn er zorgen om [minderjarige] die zich bij moeder in een gespannen en stressvolle situatie bevindt, waarin hij mogelijk getuige is geweest van huiselijk geweld in de woning in [plaats]. Wat de ontwikkeling van [minderjarige] betreft, ligt de grootste zorg op het gebied van de ingrijpende levensgebeurtenissen. [minderjarige] is vier jaar en heeft al veel onrust meegemaakt. Het rapport meldt dat nu de ouders uit elkaar zijn, hun onderlinge samenwerking en communicatie moeizaam loopt. [minderjarige] is van de ene op de andere dag uit zijn vertrouwde omgeving weggehaald en sindsdien ook een aantal keren van woonplek veranderd.
5.5
Het rapport van de Raad geeft aan dat er zorgen zijn over de gezinscontext. Al tijdens de samenwoning verliep samenwerking moeizaam en zaten ouders niet op een lijn. [minderjarige] zou in de thuissituatie bij de ouders getuige zijn geweest van verbaal geweld en ruzies tussen de ouders. Nu de ouders uit elkaar zijn, lijkt de strijd te verharden en wordt [minderjarige] hierin betrokken. Ouders ervaren beiden veel stress van de huidige situatie. Wat de moeder betreft meldt het rapport dat haar verblijfsstatus, na de verbreking van de relatie met de vader, onzeker is en dat de vader het verkrijgen van een verblijfsvergunning voor haar in de weg zit. In de huidige situatie kan de moeder, aldus het rapport, geen stabiele factor zijn voor [minderjarige]. Volgens het rapport ziet de vader echter niet in dat hij de instabiliteit van de moeder mede veroorzaakt heeft. Vader doet allerlei voorstellen en heeft rechtszaken aangespannen. Dat de vader, nadat de rechter had beslist dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder zou zijn, had aangegeven in hoger beroep te zullen gaan, is voor de Raad een aanwijzing dat de vader niet inziet dat het aanspannen van rechtszaken stress oplevert voor [minderjarige] en zijn ouders. Vader wekt hierdoor de indruk dat hij niet in het belang van [minderjarige] handelt, maar in zijn eigen belang door te willen winnen van moeder.
5.6
De rechtbank overweegt dat uit voornoemde overwegingen uit het rapport van de Raad blijkt dat de Raad miskent dat over het hoofdverblijf van [minderjarige] nog niet (definitief) is beslist. Sprake is geweest van een vonnis in kort geding, waarin uitdrukkelijk is neergelegd dat de bodemrechter nog een oordeel moet geven over de vraag of het belang van [minderjarige] meebrengt dat hij zijn hoofdverblijf heeft bij de vader. Het is op zich het goed recht van de gezaghebbende vader zich niet zonder meer neer te leggen bij de beslissing van de vrouw zijn zoon mee te nemen naar een voor hem onbekend adres, waarover ook bij de politie zorgen bestaan en derhalve een procedure te starten. De voorzieningenrechter heeft (slechts) de vordering van de vader om het hoofdverblijf van [minderjarige] voorlopig bij hem vast te stellen, afgewezen, waarbij in een bodemprocedure in breder verband bezien kan worden wat het meest in het belang van [minderjarige] is. Uit het vonnis blijkt dat doorslaggevend is geweest voor de voorzieningenrechter, oordelend in een voorlopig kader, dat deze het toen niet in het belang van [minderjarige] achtte dat hij, nadat hij door zijn moeder was meegenomen van zijn ouderlijk huis, opnieuw zou moeten verhuizen.
5.7
Tijdens de mondelinge behandeling op 14 april 2014 is gebleken dat de huisvestingssituatie van de moeder nog onzeker is. Reeds kort na de mondelinge behandeling in kort geding is zij weer verhuisd. Zij woont nu met [minderjarige] in Beverwijk, tijdelijk, in een flat van haar nichtje, hoewel de vader ter zitting heeft gesteld dat zij daar niet verblijft, maar bij een zekere “papa [naam]” is ingetrokken. [minderjarige] is aldaar op de basisschool ingeschreven. Volgens de gezinsvoogd is het de bedoeling dat de moeder op korte termijn naar Alkmaar zal verhuizen. Aldaar zal zij voor een periode van maximaal een jaar een zolderverdieping bij een particulier kunnen huren. De moeder is ingeschreven als woningzoekende. Concrete informatie over de termijn waarop zij over zelfstandige woonruimte zal kunnen beschikken, ontbreekt. [minderjarige] zal binnenkort vanwege de verhuizing naar Alkmaar opnieuw van school moeten veranderen.
5.8
De rechtbank is in de gegeven omstandigheden van oordeel dat het belang van [minderjarige] vergt dat zijn hoofdverblijfplaats bij de vader wordt bepaald. Zoals de gezinsvoogd ter zitting heeft aangevoerd, het is in het belang van [minderjarige] dat er sprake is van continuïteit en stabiliteit. Hij is reeds, zonder dat moeder hem de mogelijkheid van afscheid nemen heeft vergund, uit zijn vertrouwde leefomgeving gehaald, waar hij terecht is gekomen bij een vriend van moeder, die kennelijk bij de politie bekend is en waar een huiselijk geweld incident zich heeft voorgedaan. De afstand tussen [plaats] in de buurt van [plaats] is daarbij dusdanig groot dat een vorm van co ouderschap, cq een goed werkbare zorgregeling buitengewoon moeilijk wordt. [minderjarige] is daarop, na het incident van huiselijk geweld bij de vriend van moeder, andermaal verhuisd, naar school gegaan en zal binnenkort, als hij hoofdverblijfplaats houdt bij moeder, andermaal moeten verhuizen naar weer een vreemde omgeving met weer een nieuwe school, waar hij andermaal zal moeten wennen. Nu [minderjarige] ook bij de moeder andermaal moet verhuizen en wennen aan een nieuwe school, acht de rechtbank een terugkeer van [minderjarige] naar zijn ouderlijk huis, waar hij van jongs af aan vertrouwd is, meer in zijn belang. De vader kan [minderjarige] een stabiele en vertrouwde leefomgeving bieden. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van contra-indicaties dat de vader voldoende in staat zal zijn om de dagelijkse zorg voor [minderjarige] voor zijn rekening te nemen. De vader is werkzaam als zelfstandige en zal zijn werktijden die hij zelf kan indelen, zodanig aanpassen dat hij [minderjarige] van school kan halen en brengen. Daarbij is in aanmerking genomen dat ter zitting is gebleken dat de ouders van de vader in de buurt wonen en de vader kan rekenen op bijstand van buren. Volgens voornoemd rapport van de Raad beschikt de vader over een steunend netwerk.
5.9
Naar het oordeel van de rechtbank is de moeder minder goed in staat [minderjarige] de noodzakelijke stabiele leefomgeving te bieden. Nog daargelaten dat haar woonsituatie erg onzeker is, is, naar blijkt uit het rapport van de Raad, sprake van problemen op meerdere leefgebieden. Moeder is naar zeggen van de gezinsvoogd overbelast, kennelijk ook door zorgen omtrent haar verblijfsstatus en vergeet daardoor afspraken. Ook de afspraak bij de rechtbank voor de zitting, hoewel daarvan op de hoogte gesteld door haar advocaat, is zij kennelijk vergeten, althans zij heeft zich niet weten vrij te maken.
Daarbij pleit tegen moeder dat zij niet in het belang van [minderjarige] heeft gehandeld door zonder instemming van de gezaghebbende vader met meeneming van [minderjarige], zonder zelfs contact op te nemen, is vertrokken met onbekende bestemming. Omdat de rechtbank het van belang acht dat [minderjarige] contact houdt met zijn moeder, lijkt het de rechtbank het in zijn belang dat een goede zorgregeling tot stand komt tussen [minderjarige] en zijn moeder, met als uitgangspunt dat [minderjarige] bij zijn vader woont en tevens met in achtneming van de rust en stabiliteit van [minderjarige]. De gezinsvoogd kan hiertoe een invulling geven.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1
Bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige]:
- [minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats],
is bij de vader.
6.2.
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
6.3
Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.G. Hijink, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Kroon als griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2014.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.