In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 juli 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak en de daarbij behorende kostenvergoeding. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde G. Gieben, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlemmermeer vastgestelde waarde van € 361.000 voor het kalenderjaar 2013. Na een hoorzitting op 8 oktober 2013, waarin 54 objecten werden besproken, heeft de heffingsambtenaar de waarde verlaagd tot € 325.000. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij de kostenvergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting in geschil bleef.
De rechtbank oordeelde dat de waarde van de onroerende zaak op € 325.000 moest worden vastgesteld, wat overeenkwam met de door eiser voorgestane waarde. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en oordeelde dat eiser recht had op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De rechtbank benadrukte dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kosten alleen vergoed kunnen worden als het bestuursorgaan onrechtmatig heeft gehandeld. Aangezien de heffingsambtenaar de waarde had verlaagd, was er recht op vergoeding van de kosten.
Wat betreft de hoogte van de kostenvergoeding, oordeelde de rechtbank dat de forfaitaire regeling van toepassing was en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die afwijking van het forfaitaire tarief rechtvaardigden. De rechtbank stelde de kostenvergoeding voor de bezwaarfase vast op € 486, bestaande uit € 243 voor het indienen van het bezwaarschrift en € 243 voor het bijwonen van de hoorzitting. Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 974, en moest het griffierecht van € 44 worden vergoed. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.