ECLI:NL:RBNHO:2014:7174

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 juli 2014
Publicatiedatum
25 juli 2014
Zaaknummer
15/810137-14 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot afpersing door middel van geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 juli 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot medeplegen van afpersing door middel van geweld of bedreiging met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie had gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit. De verdediging pleitte voor vrijspraak van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit, omdat er volgens hen onvoldoende bewijs was.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank overwoog dat de subjectief ervaren bedreiging door de aangever niet kon worden aangemerkt als geweld of bedreiging met geweld als dwangmiddel. De gedragingen van de verdachte en zijn medeverdachten konden niet worden aangemerkt als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf. De rechtbank heeft de verdachte dan ook vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de benadeelde partij, die een vordering tot schadevergoeding had ingediend, niet-ontvankelijk was in zijn vordering, omdat de verdachte was vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/810137-14 (P)
Uitspraakdatum: 17 juli 2014
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 3 juli 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag]1948 te Rotterdam,
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
([adres 1].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.C. Storm, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.L. Scheltens, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 21 maart 2014 te Vijfhuizen, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op of aan de openbare weg[adres 2], althans op of aan de openbare weg, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn medeverdachte(n) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag (van ongeveer € 35.000,-), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die[slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte , welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of (éen of meer van) zijn mededader(s) (nadat een civiele vordering met betrekking tot genoemd /soortgelijk geldbedrag ingesteld door o.a. [verdachte] tegen genoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] door de rechtbank en/of het Gerechtshof was afgewezen) en/of (rond 21.00 uur en/of terwijl het buiten donker was)
* zich naar de woning van die [slachtoffer 1]en/of die[slachtoffer 2] heeft/hebben begeven en/of
* die [slachtoffer 1] diverse stukken heeft/hebben getoond, welke stukken zagen op de (vermeende) vordering van o.a. [verdachte] op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2],
* die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] dreigend en/of dwingend en/of op intimiderende /emotieloze wijze heeft/hebben toegevoegd de woorden (terwijl door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) een intimiderende houding werd aangenomen):
"Wij dreigen toch niet?" en/of
"Het geld moet betaald worden, linksom of rechtsom" en/of
"Wij werken voor onszelf en buiten de wet" en/of
"Wij werken niet volgens de normale manier" en/of
"Wij hebben [W] drie dagen gekidnapt en ondervraagd en wij weten hoe het zit met het geld" en/of
"Als het niet duidelijk is voor je dat je moet betalen halen we [K] toch even op" en/of (terwijl de politie langs reed)
"Heb jij de politie gebeld? Als de politie hier naar toe komt, dan doe jij gewoon of wij kennissen zijn van jou en dat alles in orde is, als het verhaal anders wordt komen we later terug en doen wij dit op een andere manier",
althans woorden van gelijke dreigende en/of dwingende aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 21 maart 2014 te Vijfhuizen, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op of aan de openbare weg [adres 2], althans op of aan een openbare weg, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn medeverdachte(n) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag (van ongeveer € 35.000,-), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte , welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of (éen of meer van) zijn mededader(s) (nadat een civiele vordering met betrekking tot genoemd /soortgelijk geldbedrag ingesteld door o.a. [verdachte] tegen genoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] door de rechtbank en/of het Gerechtshof was afgewezen) en/of (rond 21.00 uur en/of terwijl het buiten donker was)
* zich naar de woning van die[slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] heeft/hebben begeven en/of
* die[slachtoffer 1] diverse stukken heeft/hebben getoond, welke stukken zagen op de (vermeende) vordering van o.a. [verdachte] op die[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2],
* die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] dreigend en/of dwingend en/of op intimiderende /emotieloze wijze heeft/hebben toegevoegd de woorden (terwijl door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) een intimiderende houding werd aangenomen):
"Wij dreigen toch niet?" en/of
"Het geld moet betaald worden, linksom of rechtsom" en/of
"Wij werken voor onszelf en buiten de wet" en/of
"Wij werken niet volgens de normale manier" en/of "Wij hebben [W] drie dagen gekidnapt en ondervraagd en wij weten hoe het zit met het geld" en/of
"Als het niet duidelijk is voor je dat je moet betalen halen we [K] toch even op" en/of (terwijl de politie langs reed)
"Heb jij de politie gebeld? Als de politie hier naar toe komt, dan doe jij gewoon of wij kennissen zijn van jou en dat alles in orde is, als het verhaal anders wordt komen we later terug en doen wij dit op een andere manier",
althans woorden van gelijke dreigende en/of dwingende aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meerdere momenten in de periode van 1 januari 2014 tot en met 21 maart 2014 te Vijfhuizen, gemeente Haarlemmermeer en/of Geldermalsen, en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit.
3.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat zijn cliënt dient te worden vrijgesproken zowel van het hem primair als het hem subsidiair ten laste gelegde feit omdat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot medeplegen van afpersing door middel van geweld of bedreiging met geweld noch dat verdachte daartoe opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft.
3.3. Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair ten laste is gelegd en moet hij daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich op 21 maart 2014 rond 21.00 uur hebben begeven naar de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te Vijfhuizen. Aangever [slachtoffer 1] deed de voordeur open, waarna medeverdachte[medeverdachte 1] aan aangever vragen heeft gesteld over een (vermeende) vordering van zo’n € 40.000 die verdachte in zijn hoedanigheid van makelaar zou hebben op aangever en waarbij hij, [medeverdachte 1], stukken heeft getoond aan aangever die op deze (vermeende) vordering betrekking hebben.
Deze (vermeende) vordering vloeit voort uit een bemiddelingsovereenkomst die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in 2009 hebben gesloten met de - inmiddels failliete - vennootschap van verdachte, teneinde hun Spaanse onderneming, een school genaamd [school]. te Spanje, en de bij die onderneming in gebruik zijnde onroerende goederen in Spanje, te verkopen. Nadat de koopovereenkomst voor het geheel eerst niet tot stand was gekomen, heeft de aanvankelijk door de vennootschap van verdachte aangedragen koper in november 2011 alleen de school, zonder de onroerende goederen, gekocht, waarna tussen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] enerzijds en verdachte anderzijds onenigheid is ontstaan over betaling van een ‘succesfee’, waarop verdachte aanspraak maakte. Hierover hebben partijen een civiele procedure gevoerd. Bij vonnis van 23 oktober 2013 van deze rechtbank is de civiele vordering van verdachte op aangever [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] afgewezen. Desondanks is verdachte van mening dat op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de plicht rust om de ‘succesfee’ aan hem te betalen en dat heeft hij hen ook meerdere keren laten weten.
Op basis van de door aangever geschetste – door hem als vervelend, belastend en in zekere zin zelfs bedreigend ervaren – voorgeschiedenis met verdachte, kan de rechtbank zich zeer wel voorstellen dat aangever reeds de enkele, onaangekondigde confrontatie ’s avonds aan de voordeur met twee voor hem onbekende mannen, van wie er één vragen stelt en in het bezit is van stukken over de (vermeende) vordering van verdachte op hem, aangever, terwijl de ander daarbij blijft staan, als bedreigend heeft ervaren. Dit temeer daar [medeverdachte 1], zoals de rechtbank ook zelf ter terechtzitting heeft geconstateerd, de Nederlandse taal niet volledig machtig is, hetgeen soms tot (taalkundige) misverstanden kan leiden.
Een en ander betreft naar het oordeel van de rechtbank echter een subjectief ervaren bedreiging en uit deze gedragingen kan niet het geweld of de bedreiging met geweld als dwangmiddel worden afgeleid. Voor een bewezenverklaring op dat punt dienen ook de overige in de tenlastelegging vanaf het derde sterretje opgesomde feitelijkheden waaruit de bedreiging met geweld zou hebben bestaan, bewezen te kunnen worden. Ten aanzien hiervan oordeelt de rechtbank echter dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om een bewezenverklaring van die feitelijkheden te dragen. De aangifte vindt op dit cruciale – immers de kern van de zaak betreffende – punt, onvoldoende steun in de overige bewijsmiddelen, terwijl bovendien niet kan worden uitgesloten dat aangever hetgeen [medeverdachte 1] tegen hem heeft gezegd, mede gelet op de voorgeschiedenis met [verdachte], heftiger en bedreigender heeft ervaren dan het objectief bezien is geweest. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat er feitelijke handelingen zijn verricht die als een begin van uitvoering zijn aan te merken om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] door middel van geweld of door middel van bedreiging met geweld te dwingen tot de afgifte van geld. Een eventuele rol van verdachte als medepleger of medeplichtige daarin kan om die reden niet worden bewezen.
Het voorgaande brengt met zich dat verdachte van het primair en subsidiair tenlastegelegde feit moet worden vrijgesproken.
4. Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 732,93 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade in de vorm van advocaatkosten, die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.
5. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte zowel primair als subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.W. Groenendijk, voorzitter,
mr. J.A.M. Jansen en mr. E.J. Bellaart, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier B.H.E. Zuidam,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 juli 2014.