In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 september 2014 uitspraak gedaan in een belastingkwestie tussen eiser, een particulier, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had zijn eigen woning verkocht aan zijn kinderen onder voorbehoud van erfpachtrecht en opstalrecht, waarbij hij de koopsom had kwijtgescholden. Eiser had ook rente betaald over een lening die hij had afgesloten voor de aankoop van de woning, evenals de erfpachtcanon aan zijn kinderen. De rechtbank moest beoordelen of de betaalde erfpachtcanon en rente aftrekbaar waren voor de inkomstenbelasting.
De rechtbank oordeelde dat de woning voor eiser als 'eigen woning' moest worden aangemerkt volgens de Wet IB 2001, en dat de betaalde erfpachtcanon volledig aftrekbaar was. De rechtbank verwierp de uitleg van de inspecteur dat de erfpachtcanon niet in aanmerking kwam voor aftrek, omdat deze niet verband hield met de verwerving of verbetering van de eigen woning. De rechtbank stelde vast dat de erfpachtcanon wel degelijk gerelateerd was aan de eigen woning en dat er geen wettelijke basis was voor de door de inspecteur voorgestane analoge toepassing van de wet.
Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de door eiser betaalde rente ook volledig aftrekbaar was, aangezien de woning al sinds 1977 als eigen woning gold en er geen bewijs was dat de verwervingskosten lager waren dan de bestaande lening. De rechtbank verwierp ook het standpunt van de inspecteur dat er sprake was van fraus legis, omdat niet was aangetoond dat belastingbesparing de doorslaggevende beweegreden was voor de transacties. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en verlaagde de belastingaanslag.