ECLI:NL:RBNHO:2014:8639

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 augustus 2014
Publicatiedatum
9 september 2014
Zaaknummer
AWB-14_2606
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • G. Guinau
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder bestuursdwang ter beëindiging van illegale bewoning van een bedrijfspand

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 12 augustus 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker, eigenaar van een bedrijfspand in Purmerend. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Purmerend, had op 10 juni 2014 een besluit genomen waarin verzoeker werd gelast de illegale bewoning van het pand te staken. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 7 augustus 2014 is verzoeker verschenen, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en twee medewerkers van de gemeente.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker niet het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen aan signalen van andere gemeentelijke diensten dat de bewoning van het pand legaal was. De voorzieningenrechter benadrukte dat handhaving van het bestemmingsplan noodzakelijk is en dat de gemeente bevoegd is om handhavend op te treden bij overtredingen. Verzoeker had aangevoerd dat hij in 2006 bij de aankoop van het pand al was geïnformeerd over de bewoning, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat dit niet voldoende was om te concluderen dat verweerder niet mocht handhaven.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het algemeen belang bij handhaving zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van verzoeker. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, met de verwachting dat het primaire besluit in bezwaar in stand zal blijven. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 14/2606
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 augustus 2014 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van Purmerend, verweerder
(gemachtigde: W.H. Goede).

Procesverloop

Bij besluit van 10 juni 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoeker gelast de bewoning van het pand [locatie] te staken en gestaakt te houden, bij gebreke waarvan verweerder zal overgaan tot het fysiek sluiten van het pand.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2014. Verzoeker is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van C.C.M. Haring en P.M. Weitjes-Evers, allen werkzaam bij de gemeente Purmerend.

Overwegingen

1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.
Het pand [locatie] (hierna: het pand) is gelegen op een bedrijventerrein. Verzoeker is eigenaar van het pand. Op het adres is een bedrijf gevestigd,[bedrijf], waarvan [naam 1] eigenaar is. Volgens de Basisregistratie Personen (BRP) staan [naam 1], [naam 2] en[naam 3] ingeschreven als bewoners van dit adres. Op 15 oktober 2012 heeft verweerder aan[bedrijf] en [naam 1] een last onder dwangsom opgelegd in verband met het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van het pand als erotische massagesalon. Deze besluitvorming is inmiddels onherroepelijk geworden, maar heeft niet geleid tot beëindiging van het strijdige gebruik. Uit een locatieonderzoek op 7 april 2014 is voorts gebleken dat het pand nog steeds wordt bewoond.
3.
Met het primaire besluit heeft verweerder verzoeker als eigenaar van het pand aangeschreven een einde te maken aan de illegale bewoning van het pand. Volgens verweerder is verzoeker als eigenaar overtreder, omdat hij zijn pand laat gebruiken en/of in gebruik heeft gegeven voor bewoning, terwijl dit volgens het bestemmingsplan op deze locatie niet is toegestaan.
4.
Op 1 augustus 2014 heeft verweerder de rechtbank medegedeeld dat de last onder bestuursdwang inmiddels is uitgevoerd en dat de bewoning van het pand [locatie] met ingang van 21 juli 2014 is gestaakt.
5.
Ingevolge het bestemmingsplan ‘Bedrijventerreinen 2013’ geldt ter plaatse de bestemming 'Bedrijventerrein’. Behoudens uitzonderingen als bedoeld in artikel 3.1, lid k en artikel 3.4, lid g, onder 2, van de planvoorschriften is bewoning van bedrijfspanden binnen deze bestemming niet toegestaan. Niet in geschil is dat het pand van verzoeker niet valt onder een van de uitzonderingen, zodat sprake is van strijdig gebruik. Legalisatie is volgens verweerder ongewenst, omdat de betreffende gronden beschikbaar moeten blijven voor bedrijven die vanwege hun aard niet in een woonomgeving passen, een woonfunctie een belemmerend effect kan hebben op de omliggende bedrijven vanwege milieuregels en tot slot vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening voldoende afstand moet worden gehouden tussen woonfuncties en milieubelastende functies.
6.
Verzoeker voert aan dat het pand ten tijde van de aankoop in 2006 ook al bewoond werd. Er werden reeds toen gemeentelijke heffingen betaald die verband hielden met de bewoning van de bovenetage. Tijdens een controle van een milieuambtenaar van verweerder in 2006 is voorts aangegeven dat in verband met de bewoning een extra brandblusser moest worden aangebracht. In 2007 heeft verzoeker een geschil gehad met de gemeente over de afvalstoffenheffing en heeft gemeente volgens verzoeker duidelijk aangegeven dat voor de woning apart afvalstoffenheffing moet worden bepaald, omdat dit als een afzonderlijk afgebakend object moet worden beschouwd in de zin van de Wet waardering onroerende zaken. Verzoeker heeft hiervoor ook aparte afvalcontainers van de gemeente ontvangen. Sinds 2010 is [locatie] als zelfstandig adres opgenomen in de Basisregistratie Personen en heeft de gemeente verzoeker schriftelijk medegedeeld dat eventuele huurders zich tijdig moeten inschrijven. Verzoeker stelt, gelet op het vorenstaande, dat verweerder hem tegenstrijdig heeft geïnformeerd ten aanzien van de bewoning van het pand. Hij acht het dan ook onterecht dat hij wordt aangemerkt als overtreder.
De inkomsten uit de verhuur als woonruimte zijn volgens verzoeker noodzakelijk om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien en daarom meent verzoeker dat hij een spoedeisend belang heeft bij schorsing van het primaire besluit.
7.1
Vast staat dat verzoeker eigenaar is van het pand en aldus bij machte is om een einde te maken aan het strijdige gebruik daarvan voor bewoning. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat verweerder hem terecht als overtreder heeft aangemerkt.
7.2
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
7.3
De voorzieningenrechter vat het betoog van verzoeker op als een beroep op bijzondere omstandigheden die verweerder ervan hadden moeten weerhouden om handhavend op te treden. Hoewel de voorzieningenrechter kan begrijpen dat verzoeker als gevolg van de signalen die hij kreeg uit de hoek van andere gemeentelijke diensten in de veronderstelling verkeerde dat sprake was van legale bewoning, leidt dit niet tot het oordeel dat verweerder in redelijkheid niet van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden gebruik heeft mogen maken. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat - zoals ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraken van 28 maart 2007 (ECLI:NL:RVS::2007:BA1672) en 11 februari 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BH2504) heeft bepaald - aan het feit dat met bewoning samenhangende gemeentelijke belastingen worden geheven niet het gerechtvaardigde vertrouwen kan worden verleend dat niet handhavend zal worden opgetreden, omdat daarmee geen planologische toestemming is verleend voor het met het bestemmingsplan strijdig gebruik van het pand voor bewoning. Dit geldt evenmin voor het toekennen van een huisnummer en het plaatsen van een groen en grijze afvalcontainer.
8.
Gelet op het vorenstaande is het de verwachting dat het primaire besluit in bezwaar in stand zal kunnen blijven. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat dan ook geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.