ECLI:NL:RBNHO:2015:10477

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 december 2015
Publicatiedatum
1 december 2015
Zaaknummer
15/800218-15 en 15/800403-14 (tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van de dagvaarding en niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in vordering tot tenuitvoerlegging

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 december 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan poging doodslag, afpersing en diefstal met geweld. De rechtbank heeft de dagvaarding nietig verklaard op basis van de argumenten van de raadsman van de verdachte, die stelde dat de tenlastelegging niet voldeed aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging onvoldoende feitelijke basis bood en dat de omschrijving van de gronddelicten te summier was, waardoor het voor de verdachte niet duidelijk was aan welk gronddelict hij medeplichtig zou zijn. Dit leidde tot de conclusie dat de dagvaarding nietig was en dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk was in de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder vonnis, waarin de verdachte was veroordeeld voor zware mishandeling. De rechtbank heeft tevens het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven.

De uitspraak volgde na een openbare terechtzitting op 17 november 2015, waar de officier van justitie, mr. C. van Venrooij, en de raadsman van de verdachte, mr. J.T.H.M. Mühren, hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen en kwam tot de conclusie dat de dagvaarding niet voldeed aan de wettelijke eisen, wat leidde tot de nietigheid van de dagvaarding en de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vordering tot tenuitvoerlegging.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/800218-15 en 15/800403-14 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 1 december 2015
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 november 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C. van Venrooij en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.T.H.M. Mühren, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
dat verdachte op één of meer tijdstippen op of omstreeks 21 mei 2015 te Schagen en/of Den Helder, en/of (elders) in Nederland, medeplichtig is geweest bij/tot de feiten gepleegd door [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] , immers hebben zij zich op of omstreeks 21 mei 2015 te Schagen tezamen en in vereniging schuldig gemaakt aan
1. poging doodslag, en/of
2. afpersing, en/of
3. diefstal met geweld,
dit alles ten aanzien van het [slachtoffer] , immers heeft hij, verdachte,
- met die [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] , althans een persoon, afgesproken die [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] weg te brengen naar de ontmoetingsplek waar [slachtoffer] zich bevond (te weten, bij het treinstation van Schagen), en/of (vervolgens)
- met die [medeverdachte 2] afgesproken (om) die [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] met een auto op te halen en/of (vervolgens) naar die ontmoetingsplek te brengen/rijden (in ruil voor (een halve tank) benzine), en/of (vervolgens)
- met die [medeverdachte 2] die [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] in Den Helder met de auto opgehaald en/of (vervolgens) weggebracht/afgezet naar/bij die ontmoetingsplek, en/of (vervolgens)
- patronen/munitie van het vuurwapen waarmee op die [slachtoffer] is geschoten, althans van een vuurwapen, in het dashboardkastje van de (vlucht)auto gestopt/verborgen.

2.Geldigheid van de dagvaarding

De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding nietig dient te worden verklaard op de gronden dat:
  • het voor verdachte onvoldoende duidelijk is aan welk gronddelict hij ingevolge de tenlastelegging medeplichtig zou zijn. Het Openbaar Ministerie had de gronddelicten in de tenlastelegging moeten concretiseren, hetgeen is nagelaten;
  • het in het kader van medeplichtigheid door de wet gemaakte onderscheid tussen het ‘behulpzaam zijn bij’ en het ‘verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen tot’ het plegen van het misdrijf, in de tenlastelegging niet is gemaakt.
Op basis van het voorgaande stelt de raadsman dat de tenlastelegging niet voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de tenlastelegging voldoende concreet en duidelijk is. Uit het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer van 1 juli 2015 volgt dat het voor de verdediging toen reeds duidelijk was dat verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan een straatroof.
De rechtbank overweegt en beslist als volgt.
De tenlastelegging moet in beginsel op zichzelf voldoende feitelijk zijn. Een tenlastelegging waarin een wetsterm, of zoals in dit geval een kwalificatie, met onvoldoende feitelijke betekenis ‘kaal’ wordt opgenomen, is onbruikbaar. In het geval van ten laste gelegde medeplichtigheid aan een gronddelict dienen ook de feitelijkheden met betrekking tot het gronddelict te worden uitgewerkt. Er kan niet worden volstaan met slechts een kwalificatie van het gronddelict in de tenlastelegging. Het voorgaande klemt in casu des temeer, nu er drie verschillende kwalificaties alternatief/cumulatief in de tenlastelegging zijn opgenomen, zonder dat duidelijk is op grond van welke feitelijkheden tot welk te kwalificeren gronddelict zou moeten worden gekomen. De omschrijving van de gronddelicten is in onderhavige zaak dan ook zodanig summier en niet geconcretiseerd, dat niet wordt voldaan aan de eisen die zijn gesteld in artikel 261 Sv. Het is voor verdachte – mede gelet op de inhoud van het dossier – weliswaar duidelijk om welke gebeurtenis het gaat, maar het is niet duidelijk waarvan hij precies wordt verdacht. De rechtbank is derhalve met de raadsman van oordeel dat de dagvaarding nietig dient te worden verklaard.
Het tweede element van het verweer van de raadsman behoeft geen behandeling, nu de rechtbank reeds op grond van het voorgaande tot de conclusie komt dat de dagvaarding nietig dient te worden verklaard.

3.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 30 januari 2015 in de zaak met parketnummer 15/800403-14 heeft de meervoudige strafkamer in deze rechtbank verdachte wegens zware mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 210 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, alsmede onder meerdere bijzondere voorwaarden.
De rechtbank is van oordeel dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vordering tot tenuitvoerlegging, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de dagvaarding inzake de hoofdzaak nietig is.

4.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart de dagvaarding nietig.
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/800403-14.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N. Cuvelier, voorzitter,
mr. H.A. Stalenhoef en mr. T. Fuchs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.A. Spoelstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 december 2015.
mr. T. Fuchs is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.