ECLI:NL:RBNHO:2015:11035

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 december 2015
Publicatiedatum
15 december 2015
Zaaknummer
15/740627-12
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor Poolse verdachten van moord/doodslag op landgenote

Op 15 december 2015 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een Poolse verdachte, geboren op 25 november 1972 te Gdynia, die beschuldigd werd van moord of doodslag op een landgenote. De zaak kwam voor de rechtbank naar aanleiding van een onderzoek dat begon na een verklaring van een medeverdachte in Engeland, die stelde dat de verdachte het slachtoffer had verkracht en gewurgd. De rechtbank heeft op 1 december 2015 een openbare terechtzitting gehouden, waar de officier van justitie en de raadsvrouw van de verdachte pleitten voor vrijspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak, en ook de verdediging heeft vrijspraak bepleit. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verklaringen van de medeverdachte waren inconsistent en de rechtbank vond de verklaring van de medeverdachte niet betrouwbaar genoeg om als basis voor een veroordeling te dienen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het bewijs niet voldeed aan de eisen voor een veroordeling en heeft de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/740627-12 (P)
Uitspraakdatum: 15 december 2015
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 1 december 2015 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op 25 november 1972 te Gdynia (Polen),
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.M. de Vries en van wat de raadsvrouw van verdachte, mr. B. Yesilgöz, advocaat te Amsterdam, naar voren heeft gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 6 juni 2002 tot en met 30 september 2002 te Landsmeer, gemeente Landsmeer, in elk geval te Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] gewurgd,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Ook de raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak van het ten laste gelegde feit bepleit.
3.3.
VrijspraakNaar het oordeel van de rechtbank is niet overtuigend bewezen hetgeen verdachte ten laste is gelegd en moet hij daarvan worden vrijgesproken.
Op 14 mei 2012 verklaart [medeverdachte] tegenover de Engelse politie dat haar ex-partner, verdachte, in de tijd dat zij samen met hun dochter [minderjarige] in Nederland verbleven, een vriendin van haar, [slachtoffer] , eerst heeft verkracht en vervolgens middels verwurging om het leven heeft gebracht op een camping in Den Ilp en haar aldaar in de voortent van hun caravan heeft begraven. Naar aanleiding van deze verklaring heeft onderzoek plaatsgevonden op camping Het Rietveen in Landsmeer (de enige camping in de buurt van Den Ilp) en is op aanwijzen van [medeverdachte] op 17 en 18 mei 2012 in de grond een stoffelijk overschot aangetroffen, waarvan vervolgens aan de hand van gebitsgegevens is vastgesteld dat dit het stoffelijk overschot van [slachtoffer] is. [slachtoffer] was sedert 7 juni 2002 vermist. Het Nederlands Forensisch Instituut heeft het stoffelijk overschot onderzocht en komt in zijn rapport tot de conclusie dat de doodsoorzaak van [slachtoffer] niet met zekerheid kan worden vastgesteld. Wel bleek dat het tongbeen incompleet was, hetgeen kan duiden op verwurging. Op 17 mei 2012 heeft genoemde dochter van verdachte en [medeverdachte] verklaard dat ze van haar vader had gehoord dat haar moeder een vriendin had vermoord.
Dit alles heeft ertoe geleid dat verdachte en [medeverdachte] door de Engelse politie zijn aangehouden en uiteindelijk aan de Nederlandse autoriteiten zijn overgedragen. Zij zijn vervolgens meermalen door de politie gehoord. Verdachte heeft zich ten aanzien van de verdenking aanvankelijk geheel en later deels op zijn zwijgrecht beroepen en bij latere verhoren onder meer verklaard dat het hem niet bekend is dat het slachtoffer op de camping in Landsmeer is geweest en dat hij haar met geen vinger heeft aangeraakt. De vraag of hij weet wat er met haar is gebeurd, wil hij niet beantwoorden omdat hij naar zijn zeggen geen problemen voor [medeverdachte] wil veroorzaken. [medeverdachte] heeft in Nederland verklaringen afgelegd die op essentiële punten afwijken van haar in Engeland afgelegde verklaring. Zo verklaart zij thans dat er geen sprake was van verkrachting van [slachtoffer] maar van vrijwillige seks met verdachte en dat ze niet heeft gezien dat verdachte [slachtoffer] heeft gewurgd. [medeverdachte] wijt deze verschillen aan haar gebrekkige beheersing van de Engelse taal, maar dit ziet de rechtbank niet als een aannemelijke oorzaak, mede gelet op het feit dat uit afgeluisterde tussen verdachte en medeverdachte gevoerde gesprekken en uit door verdachten naar elkaar verzonden brieven is gebleken dat zij hun verklaringen op elkaar hebben willen afstemmen.
Voorts zijn er in deze zaak vele getuigen gehoord en andere onderzoekshandelingen verricht, maar dit heeft niet geleid tot informatie die wezenlijk bijdraagt aan beantwoording van de aan de rechtbank voorgelegde vraag, te weten of op grond van alle onderzoeksgegevens kan worden vastgesteld dat verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met [medeverdachte] , [slachtoffer] om het leven heeft gebracht.
Gelet op al het voorgaande moet worden geconcludeerd dat het overtuigend bewijs dat verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht, als pleger of als medepleger, niet voorhanden is. Een veroordeling zou in belangrijke mate op de in Engeland door [medeverdachte] afgelegde verklaring moeten worden gegrond, maar deze verklaring ziet de rechtbank niet als dusdanig betrouwbaar, dat een bewezenverklaring daarop in hoofdzaak kan steunen. [medeverdachte] heeft later in Nederland immers verklaringen afgelegd die op essentiële punten sterk afwijken van die in Engeland afgelegde verklaring, waardoor aan die verklaring niet een dergelijk gewicht kan worden toegekend. Weliswaar rijst uit het dossier het beeld op dat verdachte wel kan maar niet wil vertellen wat hij weet van de omstandigheden waaronder het slachtoffer is gestorven en dat hij een zekere mate van druk op [medeverdachte] heeft uitgeoefend om haar bij de politie afgelegde verklaringen aan te passen, maar dat doet aan het voorgaande niet af. Verdachte zal dan ook moeten worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.

4.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C. Haverkate, voorzitter,
mr. A.E. van Montfrans-Wolters en mr. H.A. Stalenhoef, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 december 2015.
mr. A.E. van Montfrans-Wolters is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.