ECLI:NL:RBNHO:2015:11398

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
C/15/235767 / KG ZA 15-964
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot werkplek en schadevergoeding in kort geding tussen werknemer en werkgever

In deze zaak heeft eiseres, werkzaam in de bedrijfskantine van gedaagde, Cargill B.V., vorderingen ingesteld in kort geding. Eiseres werd door haar werkgever, GCA Events B.V., tewerkgesteld op de locatie van Cargill, maar werd op 2 oktober 2015 de toegang tot de werkplek ontzegd door Cargill. Dit leidde tot een geschil over de betaling van achterstallig loon en de toegang tot de werkplek. Eiseres vorderde toelating tot de bedrijfskantine van Cargill, zodat zij weer door GCA kon worden tewerkgesteld, en een voorschot op schadevergoeding wegens gemiste inkomsten. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de weigering van Cargill om eiseres toegang te verlenen onrechtmatig was, gezien de lange periode dat eiseres haar werkzaamheden daar had verricht en het feit dat zij geen verwijtbaar gedrag had vertoond. De vordering tot toegang werd toegewezen, maar de vordering tot schadevergoeding werd afgewezen, omdat de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk achtte dat de schade het gevolg was van het onrechtmatig handelen van Cargill. Cargill werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
zaaknummer / rolnummer: C/15/235767 / KG ZA 15-964
Vonnis in kort geding van 22 december 2015, bij vervroeging
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. P.H. Visser,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CARGILL B.V.,
gevestigd te Schiphol,
gedaagde,
advocaat mr. P.A. Charbon.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Cargill genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiseres]
  • de pleitnota van Cargill.
1.1.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van 18 december 2015 zijn verschenen [eiseres], bijgestaan door mr. Visser voornoemd en voorts [A.], EHS supervisor bij Cargill (hierna: [A.]), bijgestaan door mr. Charbon voornoemd.
1.1.
Ten slotte is vonnis bepaald.

1.De feiten

1.1.
Cargill heeft de catering voor haar bedrijf te Wormer uitbesteed aan GCA Events B.V. (hierna: GCA).
1.1.
[eiseres] is in dienst van GCA en verricht haar werkzaamheden sinds medio 2006 op voormelde bedrijfslocatie van Cargill (althans diens rechtsvoorgangster), laatstelijk als cateringmedewerkster voor minimaal twintig uur per week.
1.1.
Tussen [eiseres] en GCA is een geschil ontstaan over de betaling van het loon. Van 29 december 2014 tot en met 10 juni 2015 had [eiseres] geen loon ontvangen. GCA verwees [eiseres] voor de betaling van het loon over deze periode naar HBM Talent B.V. en deze verwees [eiseres] weer naar GCA.
1.1.
Bij brief van 9 juli 2015 heeft [eiseres] Cargill verzocht het achterstallig loon te betalen. Cargill heeft dit bij brief van 16 juli 2015 geweigerd op de grond dat [eiseres] geen arbeidsovereenkomst met Cargill heeft. Bij brieven van 25 augustus 2015 en 10 september 2015 heeft de advocaat van [eiseres] Cargill (mede) aansprakelijk gesteld voor de betaling van het achterstallige loon.
1.1.
Op 2 oktober 2015 heeft [A.] – voor zover van belang – het volgende aan de directeur van GCA bericht:
“Gezien de verstandhouding die is ontstaan tussen [eiseres] en Cargill aangaande de loonvordering van [eiseres] aan Cargill B.V. zijn wij helaas genoodzaakt het vertrouwen in deze medewerker op te zeggen. Wij zien helaas geen toekomst meer voor [eiseres] als cateringmedewerkster bij Cargill, via GCA.”
1.1.
GCA heeft [eiseres] daarop medegedeeld dat zij niet meer wordt ingedeeld op het werk omdat Cargill haar niet langer toelaat tot haar terreinen en bedrijfsgebouwen.
1.1.
Bij brief van 12 oktober 2015 heeft GCA – voor zover van belang – het volgende aan [eiseres] bericht:
“Een actie van uw advocaat heeft veroorzaakt dat u niet langer welkom bent bij Cargill. Dat is jammer, daardoor moesten wij op zoek naar een mogelijk andere opdrachtgever voor u.
Ik heb daarover al een mail gestuurd naar uw advocaat met de opties. Daarop heb ik tot op heden geen reactie gehad.
U kunt gaan werken op een school of bij De Telegraaf.
Al eerder heb ik bij u aangegeven dat u niet betaald krijgt als u niet gaat werken.
Indien u niet uiterlijk woensdag 14 oktober 2015 doorgeeft waar u gaat werken, wordt er geen salaris uitbetaald.”
1.1.
[eiseres] heeft geweigerd het aangeboden werk te verrichten, waarop GCA een ontbindingsprocedure bij deze rechtbank heeft geëntameerd. Bij beschikking van 9 december 2015 heeft de kantonrechter het verzoek van GCA toegewezen en de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 9 januari 2016. De kantonrechter heeft daartoe kort gezegd overwogen dat de weigering van [eiseres] om haar werkzaamheden op een ander object voort te zetten een redelijke grond voor ontbinding oplevert. De verzochte billijke vergoeding is door de kantonrechter afgewezen en de bij tegenverzoek verzochte transitievergoeding is toegewezen. Daarbij heeft de kantonrechter onder meer overwogen dat het vervallen van de arbeidsplaats bij Cargill niet is te wijten aan verwijtbaar gedrag van [eiseres].
1.1.
[eiseres] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter.
1.1.
Medio oktober 2015 heeft GCA alsnog (het grootste deel van) het achterstallig loon over de periode van 29 december 2014 tot en met 10 juni 2015 aan [eiseres] betaald. Vanaf 2 oktober 2015 heeft GCA geen loon meer aan [eiseres] betaald.

1.Het geschil

1.1.
[eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, Cargill veroordeelt tot:
I. toelating van [eiseres] tot het verrichten van haar werkzaamheden op de cateringafdeling van de vestiging van Cargill te Wormer, indien GCA haar voor het verrichten van haar werk daarheen zendt, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat Cargill na betekening van het vonnis in gebreke blijft daaraan te voldoen;
II. betaling van een voorschot van € 900,- per maand vanaf 2 oktober 2015 voor zover en zolang GCA het met [eiseres] overeengekomen basisloon niet betaalt;
III. veroordeling van Cargill in de proceskosten.
1.1.
[eiseres] heeft aan haar vorderingen het volgende ten grondslag gelegd. Cargill stelt zich enerzijds op het standpunt dat zij zich niet met het geschil tussen GCA en [eiseres] wenst te bemoeien, terwijl zij [eiseres] anderzijds de toegang tot haar terreinen en bedrijfsgebouwen verbiedt en daarmee verhindert dat [eiseres] haar werkzaamheden voor GCA kan uitvoeren. Deze opstelling van Cargill is in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt en daarmee onrechtmatig jegens [eiseres]. Door toedoen van Cargill wordt [eiseres] nu ontslagen en ontvangt zij vanaf 2 oktober 2015 geen loon meer. Cargill dient [eiseres] weer toe te laten tot de werkvloer en dient een voorschot op de schade van [eiseres], bestaande uit gemist salaris, te betalen, aldus [eiseres].
1.1.
Cargill heeft het volgende tot verweer gevoerd. Het spoedeisend belang bij de vordering van [eiseres] ontbreekt; er is geen sprake van een loonvordering. Voor achterstallig loon dient [eiseres] bij GCA aan te kloppen. Cargill handelt voorts niet onrechtmatig jegens [eiseres]. Op Cargill rust geen plicht [eiseres] bij zich te laten werken en [eiseres] heeft geen recht om bij Cargill te werken. Van schending van een zorgvuldigheidsnorm is evenmin sprake. Cargill heeft zich zelfs nog ingespannen voor [eiseres] door bij GCA op loonbetaling aan te dringen. Doordat [eiseres] en haar advocaat bij Cargill bleven aankloppen en de sfeer op de werkvloer er niet beter op werd, heeft Cargill moeten besluiten [eiseres] niet meer bij haar te laten werken. Daar is niets onrechtmatigs aan. Een grondslag op basis waarvan Cargill een betalingsverplichting jegens [eiseres] heeft is er niet. Het ligt aan [eiseres] zelf dat zij sinds oktober geen loon meer krijgt; zij had het door GCA aangeboden werk moeten accepteren. Ten slotte is de vordering onder I onuitvoerbaar, omdat deze is gekoppeld aan handelen van GCA waarop Cargill geen invloed heeft, aldus nog steeds Cargill.
1.1.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

1.De beoordeling

1.1.
GCA zet [eiseres] thans niet meer in bij Cargill omdat Cargill haar geen toegang meer verleent. [eiseres] kan zich niet vinden in de door GCA aangeboden alternatieven en wenst haar werkzaamheden voor GCA bij Cargill zo spoedig mogelijk voort te zetten. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter het belang van [eiseres] bij haar vordering haar (opnieuw) toegang te verlenen tot haar werkplek bij Cargill voldoende spoedeisend. De omstandigheid dat de arbeidsovereenkomst met GCA op korte termijn ontbonden zal worden, en het dus maar de vraag is of GCA [eiseres] nog wel zal willen inzetten bij Cargill, doet daar niet aan af, nu [eiseres] onbetwist naar voren heeft gebracht dat toelating tot de werkvloer kan bijdragen aan het door haar gewenste herstel van de dienstbetrekking met GCA. Ook bij haar vordering tot toekenning van een (voorschot op) schadevergoeding heeft [eiseres] voldoende spoedeisend belang, gelet op het feit dat zij sinds 2 oktober 2015 geen inkomsten meer heeft.
1.1.
[eiseres] vordert in de eerste plaats – kort gezegd – dat Cargill haar weer toelaat tot het verrichten van werkzaamheden op de cateringafdeling bij Cargill. De voorzieningenrechter stelt voorop dat Cargill op grond van haar eigendomsrecht de bevoegdheid heeft derden de toegang tot haar terreinen en bedrijfsgebouwen te ontzeggen. Onder omstandigheden kan het evenwel onrechtmatig zijn een derde zonder redelijke grond de toegang te weigeren wanneer die derde een rechtens te respecteren belang bij toegang heeft.
1.1.
Cargill heeft als reden voor de weigering van toegang aan [eiseres] per 2 oktober 2015 aangevoerd dat [eiseres] en haar advocaat Cargill maar bleven bestoken met brieven over achterstallig loon, terwijl Cargill daar helemaal niets mee te maken heeft. Het geschil van [eiseres] met GCA kwam voorts de sfeer op de werkvloer tussen de cateringmedewerkers van GCA niet ten goede, aldus Cargill.
1.1.
Nu Cargill een contract heeft met GCA voor het verrichten van schoonmaak- en cateringwerkzaamheden is zij in beginsel gehouden de door GCA voor deze werkzaamheden ingezette personeelsleden tot haar terreinen en bedrijfsgebouwen toe te laten. Vast staat dat [eiseres] sedert medio 2006 haar werkzaamheden verricht in dienst van (rechtsvoorgangers van) GCA in de vestiging van Cargill te Wormer en dat zij op korte afstand daarvan woont. Niet in geschil is dat zij haar werk steeds tot tevredenheid van GCA en Cargill heeft uitgevoerd.
1.1.
De voorzieningenrechter acht het feit dat [eiseres], toen ze bij GCA geen gehoor vond, bij Cargill heeft aangekaart dat ze gedurende langere tijd geen loon had ontvangen, niet onbegrijpelijk, mede gelet op de lange tijd dat zij reeds bij Cargill haar werkzaamheden verrichtte. De enkele omstandigheid dat [eiseres] de opdrachtgever van haar werkgeefster drie maal heeft aangeschreven ter zake van achterstallig loon, levert dan ook onvoldoende grond op om haar vervolgens de toegang tot de terreinen en bedrijfsgebouwen te ontzeggen en het haar daarmee feitelijk onmogelijk te maken de reeds negen jaar door haar uitgevoerde werkzaamheden op die werkplek voort te zetten. Dat geldt te meer nu de gedachte dat een opdrachtgever aansprakelijk kan zijn voor achterstallig loon niet bij voorbaat als kansloos van de hand kan worden gewezen, gelet op het per 1 juli 2015 ingevoerde artikel 7:616a BW.
1.1.
Het verwijt dat de sfeer op de werkvloer zodanig negatief beïnvloed werd door het geschil van [eiseres] met GCA dat weigering van de toegang om die reden was gerechtvaardigd, is door Cargill niet geconcretiseerd of nader onderbouwd en bij betwisting zijdens [eiseres] onvoldoende aannemelijk geworden. Voorts is gesteld noch gebleken dat de kwaliteit van de catering in algemene zin of de kwaliteit van de werkzaamheden van [eiseres] in het bijzonder als gevolg van een wijziging in de werksfeer te wensen overlieten. Deze omstandigheden kwalificeren derhalve evenmin als een redelijke grond om [eiseres] de toegang tot de werkplek te weigeren.
1.1.
Het vorenstaande leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de weigering van Cargill om [eiseres] nog langer toegang te verlenen tot haar terreinen en bedrijfsgebouwen onder de gegeven omstandigheden - met name gelet op de ingrijpende gevolgen voor [eiseres] daarvan - in strijd is met de in het maatschappelijk verkeer in acht te nemen zorgvuldigheid en daarmee onrechtmatig. De vordering van [eiseres] die ertoe strekt dat Cargill haar - wanneer zij door GCA opnieuw te werk wordt gesteld bij Cargill - moet toelaten is dan ook toewijsbaar.
1.1.
De voorzieningenrechter gaat voorbij aan het betoog van Cargill dat de vordering zoals deze is geformuleerd in het petitum onder I niet uitvoerbaar zou zijn. Om te kunnen voldoen aan het vonnis is Cargill niet afhankelijk van GCA. Indien GCA [eiseres] niet opdraagt werkzaamheden bij Cargill te verrichten, behoeft Cargill [eiseres] ook geen toegang te verlenen en overtreedt Cargill het in deze te wijzen vonnis dus niet. In dat verband mag Cargill wel van [eiseres] verlangen dat zij, wanneer zij toegang tot de terreinen en bedrijfsgebouwen van Cargill verzoekt, een schriftelijke opdracht van GCA tot tewerkstelling bij Cargill toont of anderszins aan Cargill doet toekomen. Het dictum zal in zoverre worden aangescherpt.
1.1.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding aan de veroordeling een dwangsom te verbinden, nu gesteld noch gebleken is dat te verwachten valt dat Cargill niet aan een veroordelend vonnis zal meewerken.
1.1.
De vordering onder II, strekkende tot betaling van een voorschot op door Cargill aan [eiseres] verschuldigde schadevergoeding, welk voorschot wordt begroot op het door GCA sinds 2 oktober 2015 niet aan [eiseres] betaalde loon, zal worden afgewezen. De voorzieningenrechter acht voorshands onvoldoende aannemelijk dat de bodemrechter, indien om een oordeel gevraagd, zal oordelen dat de gestelde schade het gevolg is van het onrechtmatig handelen door Cargill. Uit de ontbindingsbeschikking blijkt dat de arbeidsovereenkomst tussen GCA en [eiseres] wordt ontbonden vanwege de weigering van [eiseres] het aangeboden en passend geachte werk te accepteren en niet als een gevolg van de toegangsweigering. De voorzieningenrechter dient zich in beginsel te richten naar dit oordeel van de bodemrechter, zonder daarbij de kans van slagen van een tegen dat vonnis ingesteld rechtsmiddel te betrekken. [eiseres] heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die tot een ander oordeel nopen. De vordering stuit daarop af.
1.1.
Cargill zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 94,19
- griffierecht 78,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 988,19
1.1.
Aangezien aan [eiseres] een toevoeging is verleend dient 75% van de explootkosten (€ 70,64) te worden voldaan aan het Landelijk Dienstencentrum van de Rechtspraak (LDCR) na ontvangst van een nota van het LDCR. De overige 25% explootkosten (€ 23,55) dient door Cargill aan [eiseres] te worden voldaan; dat bedrag dient [eiseres] (door) te betalen aan de deurwaarder die de dagvaarding heeft betekend op een daartoe strekkend betalingsverzoek van deze deurwaarder.

1.De beslissing

De voorzieningenrechter
1.1.
veroordeelt Cargill om [eiseres] op haar eerste verzoek en onder overlegging van een tewerkstellingsopdracht van GCA toe te laten tot het verrichten van werkzaamheden op de cateringafdeling van de vestiging van Cargill te Wormer, gemeente Wormerland,
1.1.
veroordeelt Cargill in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 988,19, waarvan € 70,64 te voldoen aan de griffier op het moment dat gedaagde daarvoor een nota van het LDCR heeft ontvangen,
1.1.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
1.1.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Jochem en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. G. Drenth op 22 december 2015. [1]
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdambinnen vier wekenna de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat.

Voetnoten

1.Conc.: 1010